ECLI:NL:RBAMS:2012:5580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
13-447633-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en gevangenisstraf voor bezit van vals reisdocument na terugwijzing door Hof

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte vrijgesproken van moord en medeplichtigheid aan doodslag, maar is hij wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor het bezit van een vals reisdocument. De zaak betreft een schietincident op 16 juli 2007 waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], werd doodgeschoten door medeverdachte [medeverdachte 1]. De verdachte was aanwezig tijdens de schietpartij, maar er was onvoldoende bewijs dat hij op enige wijze betrokken was bij het doden van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de verdachte op de hoogte was van het wapen dat [medeverdachte 1] bij zich had of dat hij had bijgedragen aan de daad.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 juli 2007 in het bezit was van een vervalste Bulgaarse identiteitskaart. Dit document was vervalst door middel van bleking van de originele persoonsgegevens en het aanbrengen van niet-originele laminaten. De verdachte heeft erkend dat hij het valse identiteitsbewijs bij zich had. De rechtbank oordeelde dat de ernst van dit feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde, ondanks de vrijspraak voor de andere tenlastegelegde feiten.

De benadeelde partij, vertegenwoordigd door de familie van het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen. De uitspraak werd gedaan op 26 september 2012, na een uitgebreide procesgang die begon met een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie in eerste aanleg en een terugwijzing door het Hof.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/447633-07 (Promis)
Datum uitspraak: 26 september 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 13 oktober 2011(regiezitting), 20 februari 2012 (regiezitting), 11 september 2012 en 12 september 2012 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J. Cnossen.

2.Procesgang

Op 30 juni 2008 is het Openbaar Ministerie in eerste aanleg door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Op 13 april 2010 heeft het Hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 juli 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één of meer kogels op (het lichaam van) die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 289/287 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of (één of meer van) diens mededader(s) op of omstreeks 16 juli 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging, althans één van hen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of (één of meer van) diens mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één of meer schoten afgevuurd op (het lichaam van) die [slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 16 juli 2007 te Amsterdam opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
  • op verzoek van die [medeverdachte 1] en/of (één of meer van) diens mededader(s) met die [medeverdachte 1] mee te gaan, omdat/nadat die [medeverdachte 1] en/of (één of meer van) diens mededader(s) had(den) aangegeven dat hij/zij problemen verwachtte(n) met een andere man (te weten [slachtoffer] ) en/of
  • die [medeverdachte 1] en/of (één of meer van) diens mededader(s) te vergezellen naar de woning aan de [adres 1] en/of vervolgens naar het bedrijfspand aan de [adres 2] en/of
  • die [slachtoffer] op te wachten in dat bedrijfspand;
(artikel 289/287 jo. 48 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 23 juli 2007 te Amsterdam in het bezit was van een Bulgaarse identiteitskaart ten name van [naam] , in elk geval van een reisdocument, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de originele persoonsgegevens op die identiteitskaart middels bleking waren vervaagd en/of dat op die identiteitskaart niet originele laminaten en/of valse persoonsgegevens en/of valselijk een (goedgelijkende) pasfoto van hem, verdachte waren aangebracht;
(artikel 231 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 16 juli 2007 tot en met 23 juli 2007 te Amsterdam en/of te Rotterdam en/of in de provincie Zeeland, in elk geval in Nederland, opzettelijk een persoon, te weten [medeverdachte 1] , die schuldig was aan of verdachte was van het misdrijf van moord danwel doodslag op [slachtoffer] , heeft verborgen en/of behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie,
immers heeft verdachte die [medeverdachte 1] begeleid/vergezeld op de vlucht en/of een nieuw aangeschafte prepaid telefoon (waarvan het telefoonnummer niet bij anderen bekend was) van die [medeverdachte 1] heeft aangenomen teneinde (heimelijk) met die [medeverdachte 1] te kunnen communiceren en/of op verzoek van die [medeverdachte 1] (terug) naar Amsterdam is gereisd om het paspoort van die [medeverdachte 1] op te halen;
(artikel 189 Wetboek van Strafrecht)

4.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Vrijspraak ten aanzien van het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde

5.1
Inleiding
5.1.1.
Op 16 juli 2007 wordt in een kantoorpand aan de [adres 2] te [plaats] [slachtoffer] door medeverdachte [medeverdachte 1]
(hierna: [medeverdachte 1] )doodgeschoten. Uit de verklaringen van onder meer verdachte blijkt dat hij ten tijde van de schietpartij in het kantoorpand aanwezig was en dat hij na de schietpartij samen met [medeverdachte 1] naar Rotterdam en Zeeland is gegaan, dat hij daar een nieuwe telefoon van [medeverdachte 1] had gekregen waarop hij alleen [medeverdachte 1] mocht bellen en dat hij vervolgens inderdaad is terug gegaan naar Amsterdam om daar het paspoort van [medeverdachte 1] te halen, maar dat hij dit uiteindelijk niet heeft gedaan.
5.1.2.
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of verdachte schuldig kan worden bevonden aan het medeplegen dan wel aan de medeplichtigheid aan de moord op dan wel de doodslag op het slachtoffer. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verdachte schuldig kan worden bevonden aan het opzettelijk behulpzaam zijn bij het ontkomen van [medeverdachte 1] aan een aanhouding door de politie.
5.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het aan verdachte onder feit 1 ten gelegde niet bewezen kan worden zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] het slachtoffer heeft doodgeschoten. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte heeft geweten dat [medeverdachte 1] een wapen bij zich had, noch dat hij op enigerlei wijze heeft bijgedragen aan het doodschieten van het slachtoffer, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde stelt de officier van justitie dat verdachte voor dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad terug is gegaan om het paspoort van [medeverdachte 1] op te halen, maar dat hij eenmaal in Amsterdam aangekomen de telefoon heeft uitgezet. Nu verdachte het paspoort helemaal niet naar [medeverdachte 1] heeft gebracht, heeft verdachte feitelijk geen hulp geboden. Het ten laste gelegde is dan ook niet strafbaar.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1.
De rechtbank is - met de officier van justitie – van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder feit 1 ten laste gelegde en overweegt daartoe als volgt.
Het is [medeverdachte 1] geweest die het slachtoffer heeft doodgeschoten. Er zijn geen aanwijzingen - laat staan bewijs - dat verdachte heeft geweten dat [medeverdachte 1] een vuurwapen bij zich had, noch dat hij op enigerlei wijze heeft bijgedragen aan het doodschieten van het slachtoffer. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het medeplegen dan wel de medeplichtigheid aan de ten laste gelegde moord of doodslag.
5.3.2.
De rechtbank is ook ten aanzien van het aan verdachte onder feit 3 ten laste gelegde – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Niet kan worden bewezen dat verdachte met de door hem gepleegde handelingen het opzet heeft gehad om [medeverdachte 1] behulpzaam te zijn bij het ontkomen aan de politie. Uit het dossier blijkt eerder dat verdachte na de schietpartij uit paniek is gevlucht met [medeverdachte 1] en dat hij uiteindelijk, wanneer hij terug is in Amsterdam, het contact met [medeverdachte 1] verbreekt en nalaat het paspoort naar [medeverdachte 1] te brengen omdat hij hem niet behulpzaam wil zijn bij zijn mogelijke vlucht naar het buitenland.

6.Waardering van het bewijs ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde

6.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Op 23 juli 2007 wordt bij de aanhouding van verdachte in Amsterdam een identiteitskaart op naam van [naam] aangetroffen en in beslag genomen. [2]
Uit onderzoek blijkt dat deze identiteitskaart is vervalst. Op zowel de voorzijde als de achterzijde van de identiteitskaart waren laminaten aangebracht die origineel geen deel uitmaken van het document. Aan de kleefzijde van die niet originele laminaten waren zichtbare persoons- en afgiftegegevens en een pasfoto van de houder aangebracht die de origineel door de Bulgaarse autoriteiten aangebrachte variabelen aan het zicht onttrokken. De origineel aangebrachte en door de bovenste laminaten gemaskeerde variabelen zijn door middel van bleking sterk vervaagd. [3]
Verdachte heeft bekend dat hij een vals identiteitsbewijs bij zich had. [4]

7.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 6 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 23 juli 2007 te Amsterdam in het bezit was van een Bulgaarse identiteitskaart ten name van [naam] , waarvan verdachte wist dat het vervalst was, bestaande die vervalsing hierin dat de originele persoonsgegevens op die identiteitskaart middels bleking waren vervaagd en dat op die identiteitskaart niet originele laminaten en valse persoonsgegevens en valselijk een goedgelijkende pasfoto van hem, verdachte waren aangebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

8.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder feit 2 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
9.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte was bij zijn aanhouding in het bezit van een vervalste identiteitskaart. Daarmee heeft verdachte afbreuk gedaan aan het vertrouwen dat burgers en overheidsinstanties in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van dergelijke geschriften moeten kunnen stellen.
De ernst van het bewezen verklaarde feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht de door de officier van justitie geëiste straf passend en zij zal dan ook die staf opleggen.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich namens de familie van het slachtoffer in het strafproces gevoegd [benadeelde partij] . De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering. Gevorderd wordt een bedrag van € 34.150,- aan materiële en immateriële schade als gevolg van dood van het slachtoffer, hetgeen aan verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd.
Nu verdachte van het aan hem onder feit 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, zal de benadeelde partij [benadeelde partij] in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals of vervalst is
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
mrs. J. Knol en F.M.S. Requisizione, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Zuithoff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2012.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 123 – 124.
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 160 – 161.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , blz. 226.