Beschikking op het op 26 juli 2011 ingekomen en onder rekestnummer HA RK 257.2011 ingeschreven ver¬zoek van:
[verzoekster],
verzoekster,
raadsman: mr. W.J.E. Hendriks, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [rechter], in haar hoedanigheid van rechter-commissaris in strafzaken bij de rechtbank Amsterdam, hierna: de rechter-commissaris.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het verzoek tot het horen van getuigen d.d. 4 juli 2011;
? de beslissing van de rechter-commissaris op het verzoek van 19 juli 2011;
? het verzoek tot wraking van 23 juli 2011.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is in raadkamer behandeld op 12 september 2011 alwaar de rechtbank de raadsman van verzoekster, verzoekster en de rechter-commissaris heeft gehoord.
De raadsman heeft het verzoek nader toegelicht aan de hand van een door hem ter zitting overgelegde pleitnotitie met bijlage.
Over en weer is in tweede termijn nog gereageerd, waarna de behandeling is gesloten.
De uitspraak is (nader) bepaald op 21 september 2011.
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoekster is door de politierechter bij beslissing van 20 juni 2011 veroor-deeld wegens diefstal. Verzoekster heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.
b) Bij brief van 4 juli 2011heeft de raadsman van verzoekster de rechter-commissaris verzocht om een aantal getuigen te horen.
c) Bij brief van 19 juli 2011 heeft de rechter-commissaris de raadsman van ver-zoekster het navolgende medegedeeld:
”Naar aanleiding van uw verzoeken van 4 juli 2011 bericht ik u het volgende. Uw verzoek tot het horen van de huisarts van uw cliënt wijs ik af. Een medische onderbouwing van de stel-ling dat uw cliënt geen losse goederen in haar hand kon houden, is niet van belang voor het beantwoorden van de vragen van artikel 350 Sv. Een medicus kan niets verklaren over de vraag waarom uw cliënt er voor heeft gekozen de goederen in een tas te doen en niet in een winkelmandje of winkelwagen. Uw cliënt zal dit desgewenst zelf kunnen toelichten op een inhoudelijke zitting. Uw verzoek tot het horen van de getuigen ‘[getuige 1] en ‘[getuige 2]’kan evenmin worden toegewezen. Daargelaten dat het voor de hand had gelegen om in eerste aanleg om deze getuigen te verzoeken als daarmee een verdedigingsbelang zou zijn gemoeid, voldoet dit verzoek niet aan de wettelijke eisen als bedoeld in artikel 236, derde lid, Sv.”
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Aan haar verzoek heeft verzoekster samengevat ten grondslag gelegd dat de rech-ter-commissaris de verzoeken heeft afgewezen op de verkeerde grond, althans aan de hand van de verkeerde maatstaf. De rechter-commissaris heeft in haar brief medege-deeld het horen van de huisarts niet nodig te achten in het kader van een beoordeling van de vragen van art. 350 Sv. Gelet op het bepaalde in artikel 414 Sv had de rechter-commissaris het verzoek dienen te beoordelen aan de hand van de maatstaf van het verdedigingsbelang.
2.2 Ten aanzien van het verzoek tot het horen van de andere getuigen stelt verzoekster dat zij heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 263 lid 3 Sv. Verzoekster heeft de getuigen zo nauwkeurig mogelijk in het verzoek omschreven. Uit het dossier blijkt dat de rechter-commissaris eerder telefonisch contact heeft gehad met de teamleider van het betreffende filiaal van Albert Heijn. Verzoekster verwijst naar het door haar overgelegde proces-verbaal. Zonder nadere uitleg mag worden aangenomen dat verzoekster en haar raadsman geen nadere omschrijving kunnen verkrijgen van de genoemde getuigen. De rechter-commissaris krijgt die informatie wel. Het had, als de rechter-commissaris dit niet tot haar taken vindt behoren, op haar weg gelegen de officier van justitie te vragen om nader onderzoek te doen.
2.3 De afwijzing van het verzoek wekt de schijn op te zijn ingegeven door vooringenomenheid. De gewraakte beslissingen zijn zo onbegrijpelijk dat voor die beslissingen geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat zij voortvloeien uit vooringenomenheid, dan wel dat zij objectief bezien de bij verzoekster gerechtvaardigde vrees daarvoor hebben kunnen wekken, aldus de raadsman van verzoekster.
3. De reactie van de rechter
De rechter heeft ter zitting aangevoerd dat zij bij de beoordeling van het verzoek tot het horen van de getuigen heeft gekeken naar het belang van de verdediging en dat de verwijzing naar artikel 350 Sv in haar brief van 19 juli 2011 op een misverstand berustte. De rechter was van mening dat verzoekster redelijkerwijs niet in haar verdediging werd geschaad door de beslissing de huisarts niet als getuige te horen. Ten aanzien van de andere getuigen heeft de rechter aangevoerd dat deze getuigen in het dossier niet voorkwamen. Op grond van de door verzoekster gegeven omschrijving achtte de rechter het niet mogelijk de getuigen op te roepen. Het bureau van de rechter-commissaris is geen detectivebureau dat op zoek kan gaan naar de namen en verblijfplaats van getuigen. Het had op de weg van verzoekster gelegen met betere gegevens te komen, aldus de rechter-commissaris.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 512 Sv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2 Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij voorin¬genomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerecht¬vaardigd is. Het standpunt van een verzoeker te dien aanzien is wel belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3 Onderzocht dient te worden of de aangevoerde omstandigheden een zwaarwe-gende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter-commissaris jegens haar een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
4.4 Tot uitgangspunt dient daarbij dat de door de rechter-commissaris genomen be-slissing, ook als deze beslissing in het nadeel van de verzoekster uitvalt en zelfs als die beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, in het algemeen geen grond kan zijn om te veronderstellen dat de betrokken rechter-commissaris een voor-ingenomenheid jegens verzoekster koestert, noch kan verzoekster daar de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid aan ontlenen.
4.5 In een wrakingsprocedure kan niet worden opgekomen tegen onwelgevallige be-slissingen. Het is immers niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissing en motiveringen feiten en omstandighe-den opleveren waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.6 Dat laatste kan – nu verzoekster zelf geen andere feiten of omstandigheden heeft genoemd die haar vrees zouden rechtvaardigen - naar het oordeel van de wrakings-kamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een genomen beslissing, waaronder begrepen de motivering daarvan, zo onbe-grijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
4.7 Naar het oordeel van de wrakingskamer getuigt de door de rechter-commissaris genomen beslissing daarvan niet. De rechter heeft haar beslissing gemotiveerd, zij het summier. Dat zij daarbij naar een onjuiste maatstaf heeft verwezen maakt de be-slissing, mede gelet op de door haar ter zitting gegeven toelichting, nog niet onbe-grijpelijk. Ter zitting heeft de rechter haar beslissing nader toegelicht in die zin dat zij heeft medegedeeld dat zij bij het nemen van haar beslissing met betrekking tot het horen van de huisarts heeft gekeken naar het belang van de verdediging. De rechter-commissaris zag dit belang niet en heeft in haar beslissing gemotiveerd waarom zij dat belang niet zag. Ten aanzien van het verzoek tot het horen van de andere ver-zochte getuigen heeft de rechter-commissaris -gelet op de door haar ter zitting gege-ven toelichting- in de motivering van de beslissing kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat op grond van de door de raadsman van verzoekster aangeleverde gege-vens zij het niet mogelijk achtte deze getuigen op te roepen. Aldus bezien kan, naar het oordeel van de wrakingskamer, niet worden gezegd dat de door de rechter-commissaris genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwij-ze geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat zij zijn ingegeven door voor-ingenomenheid van de rechter-commissaris jegens verzoekster.
4.8 Op grond van het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter-commissaris jegens haar een vooringenomenheid koestert – ob-jectief – gerechtvaardigd is.
5. Beslist wordt daarom als volgt.
? wijst het verzoek tot wraking af;
Aldus gegeven door mr. C. von Meyenfeldt, voorzitter, mr. M. van Walraven en mr. S.P. Pompe, leden van genoemde kamer, en uitgespro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van woensdag 21 september 2011 in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.