ECLI:NL:RBAMS:2011:BU9763

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-4388 WW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van boetebesluit wegens schending mededelingsverplichting door werkloze

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. K. de Bie, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Z. Seyban, van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een werkloosheidsuitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en ontving daarnaast een aanvullende bijstandsuitkering. Verweerder had eiseres een boete opgelegd van € 460,- omdat zij niet had gemeld dat zij weer aan het werk was gegaan. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat zij haar werkzaamheden wel degelijk had gemeld, maar alleen bij de Dienst Werk en Inkomen (DWI). De rechtbank heeft de zaak op 8 november 2011 behandeld.

De rechtbank oordeelde dat eiseres de mededelingsverplichting had geschonden door haar werkzaamheden niet bij verweerder te melden. Echter, de rechtbank erkende dat eiseres uit onwetendheid had gehandeld en niet de intentie had om financieel voordeel te behalen door het verzwijgen van haar inkomsten. De rechtbank vond dat verweerder ten onrechte geen rekening had gehouden met de verminderde verwijtbaarheid van eiseres, zoals vastgelegd in de Beleidsregels boete werknemer 2010.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerder vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, tot een bedrag van € 874,-, en het griffierecht van € 41,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/4388 WW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. K. de Bie,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde mr. Z. Seyban.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd ter hoogte van € 460,- omdat zij ten onrechte niet heeft gemeld dat zij vanaf april 2009 weer werkzaamheden verrichtte.
Bij besluit van 30 augustus 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2011.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres ontving een werkloosheidsuitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) in combinatie met een aanvullende bijstandsuitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Met ingang van 30 maart 2009 is eiseres (wederom) in dienst getreden bij Blue & White Shop te Amsterdam.
1.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres een boete opgelegd ter hoogte van € 460,- omdat zij niet heeft gemeld dat zij weer werkzaam was.
2. Standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat sprake is van schending van de mededelingsverplichting en dat daarom een boete is opgelegd. Het feit dat eiseres de werkzaamheden wel heeft opgegeven bij de Dienst Werk en Inkomen (DWI) maakt dit niet anders. Dat eiseres niet de intentie heeft gehad financieel beter te worden van het verzwijgen van de werkzaamheden is geen reden om geen boete op te leggen. Evenmin is sprake van een reden om de boete te matigen, aldus verweerder.
2.2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij de werkzaamheden direct aan DWI heeft gemeld, en dat, mede gezien de één-loket-gedachte, eiseres had moeten worden gewezen op de verplichting het eveneens aan verweerder te melden. Eiseres had zowel in aanvulling op haar inkomen uit werk als op haar WW-uitkering recht op aanvullende bijstand. Als eiseres had geweten dat zij haar werkhervatting ook bij verweerder had moeten melden, had zij dat natuurlijk gedaan. Dat zou er immers toe hebben geleid dat zij nog steeds recht zou hebben gehad op aanvullende bijstand tot de bijstandsnorm, maar dan naast haar inkomen uit werk, in plaats van naast haar inkomen uit werk en haar WW-uitkering. Door deze slechte voorlichting heeft eiseres destijds geen bijstandsuitkering ontvangen ter hoogte van de ontvangen WW-uitkering die nu achteraf wordt ingetrokken, zodat zij in financiële problemen raakt. Uit de gang van zaken kan worden afgeleid dat eiseres nooit de bedoeling heeft gehad het uitkeringsorgaan niet van haar werkelijke inkomsten op de hoogte te stellen. Deze omstandigheden zijn aan te merken als dringende redenen. In elk geval had het reden moeten zijn voor verweerder om de boete te matigen, aldus eiseres.
3. Juridisch kader
3.1. Ingevolge artikel 25 van de WW is de werknemer verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
3.2. Ingevolge artikel 27a, eerste lid, van de WW legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2.269,- ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 25 van deze wet. Ingevolge het derde lid van dit artikel kan het UWV afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
3.3. Ingevolge artikel 6 van de Beleidsregels boete werknemer 2010 (de Beleidsregels) wordt het basis boetebedrag verlaagd met 50% indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
4. Beoordeling
4.1. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiseres de op haar rustende mededelingsverplichting als bedoeld in artikel 25 van de WW heeft geschonden, nu zij haar werkzaamheden niet bij verweerder heeft gemeld maar bij DWI. Verweerder was ingevolge artikel 27a, eerste lid, van de WW dan ook verplicht aan eiseres een boete op te leggen.
4.2. De rechtbank is voorts van oordeel dat op grond van de door eiseres aangehaalde, zoals hiervoor in 2.2. weergegeven, feiten en omstandigheden buiten twijfel staat dat eiseres uit onwetendheid haar werkzaamheden slechts aan DWI heeft gemeld en niet aan verweerder en dat reeds om die reden kan worden aangenomen dat eiseres niet de intentie had door de schending van haar mededelingsverplichting financieel voordeel te behalen. De rechtbank vindt hiervoor tevens steun in de verklaring zoals eiseres deze in beroep maar ook ter zitting heeft gegeven, namelijk dat zij in de veronderstelling was dat zij het juiste had gedaan, en dat zij een en ander, indien zij dit had geweten, direct had rechtgezet.
4.3. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit specifieke geval ten onrechte geen verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 6 van de Beleidsregels heeft aangenomen en zal om die reden het bestreden besluit vernietigen.
4.4. Op grond van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient de rechtbank zelf in de zaak te voorzien indien een besluit tot het opleggen van een boete wordt vernietigd. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
4.5. Op grond van artikel 27a, eerste lid, van de WW is de hoogte van de boete (mede) afhankelijk van de hoogte van de herziening van de uitkering. Op grond van artikel 6 van de Beleidsregels wordt het bedrag van de boete vervolgens met 50% verlaagd indien sprake is van – zoals hier – verminderde verwijtbaarheid. Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank het besluit van 30 augustus 2011, waarbij het bezwaar van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar werkloosheidsuitkering niet-ontvankelijk is verklaard, vernietigd. Verweerder is bij die uitspraak opgedragen een nieuw (inhoudelijk) besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Daarmee is op dit moment nog niet duidelijk is of in een nieuw te nemen besluit de uitkering nog immer zal worden herzien en zo ja, tot welk bedrag. Om die reden kan thans niet worden vastgesteld welk bedrag op grond van artikel 6 van de Beleidsregels met 50% moet worden verlaagd ten gevolge van hetgeen in deze uitspraak is beslist. De rechtbank ziet dan ook geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien.
4.6. De rechtbank zal het bestreden besluit dus vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en in de uitspraak van 2 december 2011 met procedurenummer AWB 11/4389 WW is overwogen. Tot slot ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, ad € 437,- per punt). Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. Rombouts, rechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Wevers, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB