RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/3098 VEROR
uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. B.G.M.C. Peters,
de burgemeester van Amsterdam,
verweerder,
gemachtigden mrs. A. Berends en J. Pot.
Bij besluit van 25 november 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser het bevel gegeven zich uit het overlastgebied 1 (centrum) te verwijderen en zich met ingang van
29 november 2008, 00.01 uur tot en met 28 december 2008, 23.59 uur niet in dit gebied op te houden.
Bij besluit van 2 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting op 29 juli 2010 het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Op 4 oktober 2011 heeft de meervoudige kamer de zaak behandeld.
Eiser is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigden.
1. Feiten en omstandigheden en standpunten van partijen
1.1 Op 4 november 2008 heeft [hoofdagent], hoofdagent van politie, (hierna: de verbalisant) een proces-verbaal terzake het geven van een bevel tot verwijdering voor 24 uur opgemaakt. In dit proces-verbaal is te lezen dat de verbalisant gezien heeft dat eiser openlijk een hoeveelheid donkerkleurige stof, gelijkend op dan wel zijnde een verdovend middel als bedoeld op lijst I van de Opiumwet, in een basepijpje voorhanden had. In een aanvullend proces-verbaal van 11 februari 2009 is opgenomen dat in het proces-verbaal van 4 november 2008 ten onrechte is opgenomen dat het ging om een donkerkleurige stof en dat het een witte substantie betrof, waarvan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast te stellen was dat het cocaïne betrof.
1.2 Naar aanleiding van deze waarneming heeft de verbalisant eiser een verwijderingsbevel gegeven voor het aangewezen overlastgebied 1 (centrum) voor de duur van 24 uur. Tegen dit bevel heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend. Ten aanzien van dezelfde waarneming is vervolgens door de politie aan verweerder een voordracht gedaan voor de oplegging van een éénmaandsbevel uit hetzelfde overlastgebied. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser dit verwijderingsbevel opgelegd.
1.3 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een éénmaandsverwijderingsbevel zoals die zijn neergelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is voldaan. Eiser heeft bij besluit van 30 september 2008 een bevel voor veertien dagen opgelegd gekregen, zodat eiser met de gedraging op 4 november 2008 binnen zes maanden na dit bevel opnieuw een ordeverstorende gedraging heeft begaan, aldus verweerder. Nu het 24-uursbevel van 4 november 2008 in rechte vaststaat, kan de daaraan ten grondslag liggende gedraging in deze procedure volgens verweerder niet ter discussie staan. Bovendien geeft het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal duidelijk weer welke gedraging eiser heeft begaan.
1.4 Eiser stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat de overtreding op
4 november 2008 op grond waarvan het éénmaandsverwijderingsbevel is gegeven, niet heeft plaats gevonden. Op 4 november 2008 is hem ten onrechte bevolen om zich uit het overlastgebied 1 te verwijderen, omdat hij op dat moment geen harddrugs of een voor het gebruik daarvan benodigde voorwerpen bij zich had. Het pijpje dat hij voorhanden had, gebruikte hij om marihuana te roken. Er lag daarom aan het opgelegde 24-uurs verwijderingsbevel geen ordeverstorende gedraging ten grondslag, aldus eiser.
Eiser heeft verder aangevoerd dat het verwijderingsbevel een bestraffende sanctie betreft omdat bij de beoordeling ervan het recidive aspect wordt meegewogen en het ten grondslag wordt gelegd aan zwaardere maatregelen. Eiser heeft betoogd dat aan hem ten onrechte tweemaal een maatregel is opgelegd op grond van dezelfde ordeverstorende gedraging.
2.1. Op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de APV kan verweerder een overlastgebied aanwijzen als naar zijn oordeel sprake is van een ernstige verstoring of bedreiging van de openbare orde.
2.2. Op grond van artikel 2.7, eerste lid, van de APV is het verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig harddrugs openlijk voorhanden te hebben, deze te gebruiken of voor dat gebruik één of meer voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden te hebben.
2.3. Op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder c van de APV is degene die in een op grond van artikel 2.8, eerste lid, aangewezen overlastgebied artikel 2.7, eerste lid overtreedt, verplicht zich onmiddellijk uit dat overlastgebied te verwijderen en zich daar voor de duur van 24 uur niet meer te bevinden, wanneer de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel heeft gegeven.
2.4. Op grond van artikel 2.9, tweede lid, aanhef en onder a van de APV geldt de verplichting om zich onmiddellijk uit een overlastgebied te verwijderen en zich daar niet meer te bevinden, wanneer de burgemeester een daartoe strekkend bevel heeft gegeven voor de duur van 14 dagen, als aan de betrokkene voor dat overlastgebied binnen een periode van zes maanden drie maal een bevel als bedoeld in het eerste lid is gegeven.
2.5. Op grond van artikel 2.9, tweede lid, aanhef en onder b van de APV geldt de verplichting om zich onmiddellijk uit een overlastgebied te verwijderen en zich daar niet meer te bevinden, wanneer de burgemeester een daartoe strekkend bevel heeft gegeven voor de duur van één maand, als de betrokkene in dat overlastgebied binnen een jaar nadat hem een bevel als bedoeld in onderdeel a is gegeven, opnieuw een van de in het eerste lid genoemde gedragingen pleegt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de orde is de vraag of verweerder op goede gronden een verwijderingsbevel voor de duur van één maand aan eiser heeft opgelegd. Daartoe is allereerst van belang of voldoende is gebleken dat eiser de daaraan ten grondslag gelegde ordeverstorende gedraging op 4 november 2008 heeft gepleegd.
3.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ordeverstorende gedraging van 4 november 2008, waar het éénmaandsverwijderingsbevel mede op gebaseerd is, door eiser in dit geding niet betwist kan worden, aangezien het 24-uurs bevel van 4 november 2008 dat gebaseerd is op hetzelfde feit, formele rechtskracht bezit. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Hoewel het om hetzelfde feit gaat, brengt dat feit bij een 24-uursbevel een ander rechtsgevolg teweeg dan bij een éénmaandsverwijderingsbevel. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de feitelijke situatie die aan het éénmaandsbevel ten grondslag is gelegd door eiser in deze procedure wel ter discussie kan worden gesteld, ook al heeft hij tegen het 24-uurs bevel geen rechtsmiddel aangewend.
3.3. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het hiervoor onder 1.1 aangehaalde door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal van 4 november 2008 in samenhang met het aanvullende proces-verbaal van 11 februari 2009 genoegzaam dat eiser op 4 november 2008 opnieuw binnen het overlastgebied 1 is aangetroffen en dat eiser toen openlijk een hoeveelheid witte stof, gelijkend op dan wel zijnde een verdovend middel als bedoeld in lijst I van de Opiumwet, in een basepijpje voorhanden had. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat de verbalisant dit pijpje ten onrechte heeft aangemerkt als middel om harddrugs te gebruiken. Een basepijpje is, ongeacht waar het in dit specifieke geval voor gebruikt werd, in ieder geval een voorwerp dat dient voor het gebruik van harddrugs en eiser heeft niet betwist dat hij dit voorwerp voorhanden had. Bovendien heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de waarneming dat eiser een witte, op cocaïne gelijkende, stof aan het gebruiken was en dus geen marihuana. Het argument van eiser dat het 24-uursbevel is gebaseerd op een enkel vermoeden van de verbalisant faalt dan ook.
3.4. Eiser stelt dat het hem opgelegde éénmaandsverwijderingsbevel in dit geval een bestraffend karakter heeft, omdat hem al eerder ook een 24-uursbevel is opgelegd voor de overtreding van 4 november 2008. De rechtbank volgt deze stelling van eiser niet. Anders dan eiser stelt is een verblijfsverbod als hier aan de orde geen bestraffende sanctie. Naar het oordeel van de rechtbank kan een verwijderingsbevel niet worden aangemerkt als een “criminal charge” in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). In beginsel is een verwijderingsbevel te beschouwen als een preventieve maatregel om een verdergaande verstoring van de openbare orde in het overlastgebied tegen te gaan. Dat wordt niet anders als voor dezelfde overtreding al eerder een 24-uursbevel is opgelegd. Immers, ook in dat geval heeft het éénmaandsverwijderingsbevel het tegengaan van verdergaande verstoring van de openbare orde in het overlastgebied tot oogmerk en niet de bestraffing van eiser. Uit het dossier blijkt dat eiser meerdere malen eerder 24-uursbevelen zijn opgelegd. Deze hebben kennelijk nadere verstoringen van de openbare orde niet kunnen voorkomen. De APV maakt het voor dit soort situaties mogelijk dat een ingrijpender middel voor hetzelfde doel wordt ingezet dat dan misschien wel het beoogde effect kan sorteren. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan in zijn specifieke geval leedtoevoeging beoogd zou zijn in plaats van dit beoogde doel van de openbare orde. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook in het onderhavige geval geen sprake van een bestraffende sanctie. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2011, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BQ3446. Dat de verwijderingsbevelen ingrijpend zijn en dat eiser deze anders ervaart, doet hieraan niet af.
3.5. Nu vaststaat dat aan eiser bij besluit van 30 september 2008 een bevel voor veertien dagen is opgelegd, is met de gedraging op 4 november 2008 gegeven dat eiser binnen één jaar nadat hem een veertiendaagsbevel is gegeven opnieuw één van de in artikel 2.9, eerste lid, van de APV genoemde gedragingen heeft gepleegd. Daarmee is op grond van artikel 2.9, tweede lid, aanhef en onder b van de APV voor verweerder de bevoegdheid gegeven om aan eiser een verwijderingsbevel voor één maand op te leggen. Dat aan dit verwijderingsbevel een verwijderingsbevel voor 24 uur voorafgaat, maakt dit niet anders. De rechtbank acht deze getrapte opbouw van de regelgeving in het kader van het belang van het onmiddellijk beëindigen van de verstoring van de openbare orde, niet onredelijk. Verweerder was dan ook zowel bevoegd om aan eiser een 24-uursbevel op te leggen als op grond van de combinatie met de eerder gepleegde ordeverstorende gedragingen het bevel te geven om zich uit overlastgebied 1 te verwijderen en zich daar voor de duur van één maand niet meer te bevinden. Van strijd met het beginsel ne bis in idem is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Gelet op het vorenoverwogene is immers geen sprake van een bestraffende sanctie waarvoor dit beginsel van toepassing zou zijn. Daarnaast kan eveneens gelet op het vorenoverwogene worden vastgesteld dat de bescherming van de openbare orde in dit soort gevallen vereist dat een opbouw kan plaatsvinden in de ingrijpendheid van de ingezette middelen. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is dan ook evenmin sprake bij de inzet van de twee bevelen na elkaar.
3.6. Al het voorgaande overziend, komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzitter,
mrs. L.H. Waller, en C.H. Rombouts, leden,
in aanwezigheid van mr. S. Leijen-Westra, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2011.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB