ECLI:NL:RBAMS:2011:BU7785

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
495687 / FA RK 11-6020 en 495689 / KG ZA 11-1161 (FH/FW)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk huisverbod en verlenging in geval van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 juli 2011 uitspraak gedaan over een tijdelijk huisverbod dat aan de man was opgelegd. De man had op 12 juli 2011 een huisverbod gekregen na een ernstig incident van huiselijk geweld waarbij hij zijn zwangere partner had mishandeld. De vrouw, die op dat moment zeven weken zwanger was, had letsel opgelopen en de man was aangehouden. De burgemeester had het huisverbod opgelegd op basis van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth), omdat de aanwezigheid van de man in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de vrouw opleverde. Op 20 juli 2011 werd het huisverbod verlengd, maar de man ging hiertegen in beroep.

De voorzieningenrechter heeft de beroepen van de man gegrond verklaard, maar de bestreden besluiten gedeeltelijk vernietigd. De rechter oordeelde dat de burgemeester op goede gronden het huisverbod had opgelegd en verlengd, gezien de ernst van de situatie en de eerdere incidenten tussen de man en de vrouw. Echter, de rechter vond dat het contactverbod, specifiek voor telefonisch contact, niet langer evenredig was in verhouding tot het doel van het verbod. De rechter heeft bepaald dat het contactverbod voor telefonisch contact tussen de man en de vrouw vanaf 21 juli 2011 om 17.00 uur moest worden opgeheven, terwijl het woningverbod en het contactverbod in de nabijheid van de vrouw in stand bleven. De rechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Civiel
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 495687 / FA RK 11-6020 en 495689 / KG ZA 11-1161 (FH/FW)
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 21 juli 2011 betreffende tijdelijk huisverbod
(artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht)
in het geding tussen
[man],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te P.I. Over-Amstel,
verzoekende partij, hierna: de man,
gemachtigde mr. P.S.J. Nuijten,
en
de burgemeester van de gemeente Amsterdam,
zetelende te Amsterdam,
verwerende partij, hierna: verweerder,
gemachtigde mr. E. Pans,
in welke zaak als belanghebbende is aangemerkt:
[vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna: de vrouw.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft verweerder aan de man een tijdelijk huisverbod opgelegd.
Tegen dit besluit (hierna ook: bestreden besluit 1) heeft de man bij brief van 19 juli 2011 beroep ingesteld.
Tevens heeft de man bij brief van 19 juli 2011 de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 20 juli 2011 (hierna ook: bestreden besluit 2) heeft verweerder het tijdelijk huisverbod verlengd. Tegen de verlenging heeft de man eveneens beroep ingesteld, bij brief van 20 juli 2011. Tevens heeft hij bij een brief van 20 juli 2011 verzocht om een voorlopige voorziening gedurende de procedure tegen de verlenging te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het verzoek en het beroep tegen beide besluiten zijn ter zitting gevoegd behandeld.
De gemachtigde van de man is hierbij verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. E. Pans. Verder is verschenen: de vrouw.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 21 juli 2011 heeft de rechter on¬mid¬del¬lijk mondeling uitspraak gedaan. Daarbij heeft de rechter gewezen op de rechtsmiddelen, zoals onder aan dit proces-verbaal vermeld.
De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
2. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt beide bestreden besluiten voor zover deze strekken tot een verbod op telefonisch contact tussen de man en de vrouw vanaf 21 juli 2011 te 17.00 uur;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen op grond van artikel 8:81 van de Awb af.
3. De overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De rechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
3.1 De feiten
Bij de beoordeling van het verzoek gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De man en de vrouw wonen gezamenlijk op het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) en staan beiden op het adres ingeschreven.
Op 12 juli 2011 heeft zich in de woning een incident voorgedaan in de huiselijke sfeer, Naar aanleiding van de melding hiervan is een tweetal verbalisanten ter plaatse gegaan. Zij zijn de woning binnengetreden, nadat de man aanvankelijk niet wilde opendoen, en hebben in de woning de man en de vrouw aangetroffen. De verbalisanten hebben vernielingen in de woning waargenomen en geconstateerd dat de vrouw letsel aan haar been en arm had. De vrouw gaf aan dat zij door de man was mishandeld. De man is hierop aangehouden voor mishandeling en poging tot doodslag en overgebracht naar het politiebureau Meer en Vaart. De vrouw heeft hierna met de verbalisanten gesproken. Zij vertelde onder meer dat zij zeven weken zwanger was. Vervolgens is zij per ambulance overgebracht naar een ziekenhuis. In de keuken hebben de verbalisanten een tweetal tie-wraps en een mes aangetroffen, in de voorraadkast een stok waaraan een mes was bevestigd. Op het bed hebben zij een zakje tie-wraps gevonden.
De vrouw heeft aangifte gedaan van poging tot doodslag / moord. Het proces-verbaal van de aangifte bevindt zich onder de stukken.
De man is op 12 en 13 juli 2011 verhoord. Van deze verhoren is proces-verbaal opgemaakt, welke eveneens deel uitmaken van de stukken.
De hulpofficier van justitie heeft op 12 juli 2011 de situatie beoordeeld in het kader van de van de Wet van 9 oktober 2008, houdende regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod, Stb 2008, 421, hierna: Wth) en hiertoe het Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) ingevuld. De hulpofficier van justitie is op basis van zijn bevindingen tot de conclusie gekomen dat verweerder bevoegd was de man op 12 juli 2011 een huisverbod op te leggen. Hij heeft het bestreden besluit 1 op 12 juli 2011 aan de man uitgereikt en hem gewezen op de mogelijkheid om beroep in te stellen.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder de man gelast de woning onmiddellijk te verlaten en deze niet te betreden of zich in de omgeving daarvan op te houden, gedurende de periode van 12 juli 2011, 11.54 uur tot 22 juli 2011, 11.54 uur, alsmede hem verboden om met de vrouw contact op te nemen gedurende die periode. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op artikel 2 van de Wth. De belangrijkste signalen voor verweerder die hebben geleid tot het huisverbod zijn: de omstandigheid dat de man recidivist is, de vrouw nog in het ziekenhuis ligt en er sprake is van antecedenten voor gijzeling/ontvoering/agressie. Voorts heeft verweerder van belang geacht dat de recherche van Bos en Lommerplein het incident in onderzoek heeft en de aangifte opneemt van de vrouw en de man hoort. Ten aanzien van de belangenafweging heeft verweerder opgemerkt dat de man slechts naar huis wil en geen enkele emotie toont, terwijl een blijf van mijn lijf huis voor de vrouw geïndiceerd zou zijn. De rechter begrijpt dat verweerder de veiligheid van de vrouw voorop heeft gesteld en aan het belang van de man bij de terugkeer naar de woning minder gewicht heeft toegekend. Verweerder heeft onder meer het RiHG ten grondslag gelegd aan het besluit, waarin het volgende naar voren komt. Ten aanzien van de persoon van de man heeft verweerder gesignaleerd dat de man registraties heeft en mutaties in verband met geweld en overige zaken, dat de man een apathische indruk maakt, in die zin dat hij zich niets kan herinneren en geen berouw toont en dat hij op het moment dat het incident zich voordeed fors had gedronken. De punten die bij de aard en het verloop van het incident worden vermeld zijn de aard van het lichamelijk geweld, te weten duwen, schoppen, haren trekken en zware kneuzingen, brandwonden, gebroken ledematen, de zwaarte van de intimidatie, waarbij verweerder heeft vermeld dat er sprake is van dreiging van plotselinge, extreme uitbarsting van geweld en totale weerloosheid van het slachtoffer, en ten slotte het gebruik van wapens. Bij de gezinsachtergronden heeft verweerder vermeld dat er sprake zou zijn van een situatie waarin de man de zwangerschap van de vrouw niet accepteert. Naast het RiHG heeft verweerder het proces-verbaal van de situatie ter plaatse aan het bestreden besluit 1 ten grondslag gelegd, waarvan de inhoud kort en zakelijk bij de feiten is weergegeven.
De blijfgroep coördinatiepunt Tijdelijk Huisverbod heeft vervolgens een zorgadvies opgesteld op 20 juli 2011, strekkende tot verlenging van het huisverbod, gelet op het zorgelijke karakter van de zaak, de omstandigheid dat de hulpverleners de man door zijn detentie nog niet hebben kunnen spreken, de mogelijkheid dat de vrouw de relatie zou willen voortzetten, de onduidelijkheid die bestaat over de houding van de man ten opzichte van hulpverlening en over de vraag wanneer de man in vrijheid zal worden gesteld.
Verweerder heeft het huisverbod, inclusief contactverbod, op 20 juli 2011 bij bestreden besluit 2 verlengd. Daarbij is overwogen dat de dreiging van geweld of het vermoeden ervan op het moment van de verlenging nog niet is geweken, in het bijzonder omdat er geen inschatting kan worden gemaakt van deze dreiging, hetgeen te wijten is aan het feit dat er met de man nog geen gesprekken zijn gevoerd of afspraken zijn gemaakt. Gelet op de voortzetting van het gevaar, acht verweerder het belang van de man bij het zich vrijelijk in en rondom de woning te kunnen begeven ondergeschikt aan de veiligheid van de vrouw.
De man heeft tegen het bestreden besluit 1 aangevoerd dat dit gebaseerd op een onjuiste feitelijke grondslag. Hij betwist dat hij recidivist is, nu hij nooit voor een geweldsdelict is veroordeeld. Van gijzeling/ontvoering/agressie is evenmin sprake. De man heeft ter onderbouwing hiervan een uittreksel van de Justitiële Informatiedienst ingediend.
Tegen het bestreden besluit 2 heeft de man aangevoerd dat dit besluit niet zorgvuldig is genomen. De man beschikt over informatie van Inforsa op grond waarvan het standpunt van verweerder dat hij geen inschatting van het gevaar heeft kunnen maken doordat geen systeemgesprek heeft kunnen plaatsvinden, onbegrijpelijk is. Dit geldt temeer, aldus de man, nu er wel een systeemgesprek was gepland, namelijk op 20 juli 2011. De man heeft in het kader van het bestreden besluit 2 een voorlopige voorziening verzocht strekkende tot opheffing/schorsing van het contactverbod. Hij stelt hierbij – ook met het oog op de mogelijke opheffing/schorsing van zijn voorlopige hechtenis op 25 juli 2011 – een spoedeisend belang te hebben. Ten eerste dient hij allerlei praktische zaken te regelen, zoals zaken die de aanvang van het aankomende studiejaar betreffen waarin de man een hbo-opleiding zal gaan volgen. Ten tweede wil hij met de vrouw communiceren over hun relatie in de toekomst en de behandeling van hemzelf, een en ander in samenspraak met hulpverlenende instanties. De vrouw heeft de gemachtigde van de man zelf ook benaderd, omdat zij wenst dat het huis- en contactverbod wordt opgeheven. De gemachtigde heeft ter onderbouwing van die stelling een e-mail van de vrouw overgelegd. Indien de rechter het verzoek van de man toewijst, zal de man de woning niet meer binnentreden, maar intrek nemen bij zijn moeder, aldus zijn gemachtigde.
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij tegen verlenging van het huis- en contactverbod is. De vrouw is zich ervan bewust dat hetgeen is gebeurd, ernstig is. Zij wil graag hulpverlening accepteren. Zij houdt ook van de man en is in verwachting van zijn kind.
De vrouw neemt het verweerder kwalijk dat de hulpverlening ten aanzien van de man nog niet is opgestart. Ook verwijt zij verweerder dat aan haar verkeerde informatie is verstrekt, namelijk dat de man op vrije voeten zou zijn en de hulpverlening hem niet kon bereiken. Zij begrijpt niet dat het op 20 juli 2011 geplande systeemgesprek niet is doorgegaan. Indien het huisverbod zou worden opgeheven, zou de man niet per se bij haar terug hoeven te komen, wat de vrouw betreft, maar zouden ze desnoods bij de moeder van de man thuis, in ieder geval met hulpverlening met elkaar in gesprek kunnen komen.
Verweerder heeft ter zitting een nadere toelichting gegeven op de bestreden besluiten. Verweerder acht opheffing van het huis- en contactverbod niet verantwoord, nu de hulpverlening nog niet is opgestart, wat er ook van de oorzaak hiervan zij. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij algehele opheffing van het contactverbod het gevaar bestaat dat na schorsing/opheffing van de detentie van de man de man en de vrouw elkaar op een andere plek zullen treffen dan in hun woning. Het risico dat dit voor de veiligheid van de vrouw meebrengt acht verweerder, nu sinds genoemd incident geen hulpverlening op gang is gekomen, te groot.
3.2 De beoordeling
De ontvankelijkheid
De man heeft gesteld dat hij spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, in die zin dat het huisverbod wordt geschorst. Hij heeft in ieder geval belang bij het hebben van contact met de vrouw om allerlei praktische zaken, mede verband houdende met het aankomende studiejaar, te regelen. Hij is gelet op het voorgaande ontvankelijk in zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Het huisverbod
Op grond van artikel 2 Wth kan de burgemeester een huisverbod als het onderhavige opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder b Wth behelst een beschikking tot het opleggen van een huisverbod zowel een verbod zich in of nabij een bepaalde woning te bevinden (woningverbod) als een verbod met bepaalde personen contact op te nemen (contactverbod). Uit de toelichting hierop volgt dat het verbod kan worden genuanceerd ten aanzien van het contactverbod.
De rechter heeft thans allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder op grond van feiten of omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van de man in de woning op 12 juli 2011 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten.
Deze vraag beantwoordt de rechter bevestigend op grond van de volgende overwegingen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat niet ter discussie staat dat er zich op 12 juli 2011 een ernstig incident heeft voorgedaan tussen de man en de vrouw, waarbij de man onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol geweld heeft gebruikt jegens de vrouw, van wie hij wist dat zij op dat moment zwanger was. Voor de rechter staat op grond van de stukken vast dat hij de vrouw heeft geduwd, geschopt en geslagen en tie-wraps heeft gebruikt om haar handen aan elkaar vast te binden, ook al kan de man zich niet van alles meer de toedracht herinneren. Voorts blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat zowel de man als de vrouw heeft verklaard dat er zich tussen hen eerder ruzies hebben plaatsgevonden waarbij zich handtastelijkheden hebben voorgedaan en de man de vrouw heeft geslagen. Voor verweerder bestond naar het oordeel van de rechter reeds hierom voldoende grond om te oordelen dat de situatie als bedoeld in artikel 2 Wth zich voordeed. De door verweerder gestelde antecedenten en mutaties ten aanzien van de man laat de rechter, gelet op het gebrek aan onderbouwing van de stelling ter zake, hierbij buiten beschouwing.
Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden bevoegd kunnen achten om een huisverbod op te leggen.
De rechter staat vervolgens voor de beantwoording van de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het opleggen van een huisverbod heeft kunnen komen.
Deze vraag beantwoordt de rechter bevestigend. De toetsing van de wijze waarop verweerder van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt en de belangen van betrokkenen heeft gewogen is een marginale. Het besluit van verweerder om de veiligheid van de vrouw te laten prevaleren boven het belang van de man bij toegang tot de woning komt de rechter niet als kennelijk onredelijk voor. Met name is niet gebleken dat het nadeel van het huisverbod voor de man onevenredig zwaar is ten opzichte van het met het huisverbod te dienen doel, te weten het waarborgen van de veiligheid van de vrouw en het creëren van een afkoelings- en bezinningsperiode om herhaling van het geweld te voorkomen.
De verlenging
Op grond van artikel 9 Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan zich voortzet.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechter op het moment van de verlenging, zijnde
20 juli 2011, terecht tot de conclusie kunnen komen dat het huisverbod verlengd diende te worden. Daarbij acht de rechter van belang dat verweerder op dat moment geen aanleiding had om te menen dat het gevaar voor de veiligheid van de vrouw was geweken, aangezien er nog geen gesprekken met de man waren gevoerd, de hulpverlening nog niet op gang was gekomen en geen systeemgesprek had plaatsgevonden. De oorzaak van het feit dat de benodigde informatie over de houding van de man beschikbaar was en nog geen hulpverleningsgesprek had plaatsgevonden is ter zitting niet duidelijk geworden. De rechter acht het betreurenswaardig dat verweerder er kennelijk niet in is geslaagd om een gesprek met de man, ondanks diens detentie te doen regelen. Een en ander neemt echter niet weg, dat nog geen systeemgesprek had plaatsgevonden en hulpverlening niet gestart was. De stelling van verweerder dat een ernstig vermoeden bestond dat in de situatie van de man en de vrouw sedert het incident geen verandering was opgetreden acht de rechter dan ook niet onjuist. Verweerder heeft zich dan ook op goede grond bevoegd kunnen achten om het huisverbod te verlengen.
De toetsing van de wijze waarop verweerder van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt en de belangen van betrokkenen heeft gewogen is ook hier een marginale. Het besluit van verweerder om de veiligheid van de vrouw te laten prevaleren boven het belang van de man bij toegang tot de woning komt de rechter niet als kennelijk onredelijk voor. Met name is niet gebleken dat het nadeel van de verlenging van het huisverbod voor de man onevenredig zwaar is ten opzichte van het met het huisverbod te dienen doel, te weten het waarborgen van de veiligheid van de vrouw en het creëren van een afkoelings- en bezinningsperiode.
Op grond van het voorgaande is de rechter van oordeel dat verweerder beide besluiten op goede gronden en met in achtneming van een evenwichtige belangenafweging heeft genomen.
Niettemin dienen beide besluiten gedeeltelijk te worden vernietigd. Daartoe overweegt de rechter het volgende.
Op grond van het bepaalde in artikel 6, lid 3 Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod en de verlenging daarvan tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het (verlengde) huisverbod.
In het onderhavige geval is ter zitting gebleken dat de man thans een groot belang heeft bij telefonisch contact met de vrouw ten behoeve van het regelen van een aantal dringende praktische zaken. Tevens is ter zitting gebleken dat de vrouw baat heeft gehad bij de rustperiode die het huisverbod haar heeft gegeven, maar er thans – met gelet op haar positie – grote behoefte aan heeft met de man in contact te treden.
De rechter is van oordeel dat het handhaven van het huisverbod, voor zover dit telefonisch contact betreft, niet langer evenredig is in verhouding tot het met dat verbod te dienen doel. Daarbij laat de rechter wegen dat niet is gebleken dat de man psychische terreur of druk op de vrouw heeft uitgeoefend.
Deze onevenredigheid geldt niet voor het woningverbod en niet voor het contactverbod, voor zover dit aanwezigheid van de man in de nabijheid van de vrouw zonder professionele, in het kader van het huisverbod aangestelde, hulpverleners betreft. De veiligheid van de vrouw vergt nog steeds dat het verbod in zoverre in stand blijft.
Zoals de rechter ter zitting heeft uitgesproken brengt het voorgaande mee dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond is en dat dit besluit gedeeltelijk dient te worden vernietigd, en wel voor zover dit het telefonisch contact tussen de man en de vrouw over de periode vanaf 21 juli 2011 te 17.00 uur betreft.
Anders dan de rechter ter zitting heeft uitgesproken – en met herstel van die uitspraak in zoverre – brengt het voorgaande eveneens mee, dat het bestreden besluit 1 gedeeltelijk dient te worden vernietigd, en wel voor zover dit het telefonisch contact tussen de man en de vrouw over de periode vanaf 21 juli 2011 te 17.00 uur betreft. Het bestreden besluit 1 gold immers voor de periode tot aan 22 juli 2011 te 11.54 uur.
Gelet op het voorgaande dient zowel het beroep tegen besluit 2 als dat tegen besluit 1 gegrond te worden verklaard.
Nu op de beroepen wordt beslist heeft de man geen belang meer bij het treffen van voorlopige voorzieningen. Zijn verzoeken daartoe worden daarom afgewezen.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Hoogendijk, de voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.K. van Wijk, griffier.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: