ECLI:NL:RBAMS:2011:BU7693

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/5406 BELEI en AWB 10/5456 BELEI
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvragen door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor projecten van de Nederlandse Federatie van Ouders van Dove Kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Nederlandse Federatie van Ouders van Dove Kinderen (eiseres) en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (verweerder) over de afwijzing van twee subsidieaanvragen. De eiseres had aanvragen ingediend voor projectsubsidies in het kader van de Subsidieregeling PGO, maar deze werden op 21 juli 2009 afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de minister handhaafde de afwijzingen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet voldoende had gemotiveerd waarom de activiteiten van eiseres niet in aanmerking kwamen voor subsidie, ondanks dat de Programmaraad had geadviseerd om de aanvragen af te wijzen. De rechtbank concludeerde dat de minister niet had aangetoond dat de voorgenomen activiteiten van eiseres niet voldeden aan de criteria in het Beleidskader. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg de minister op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10/5406 BELEI en AWB 10/5456 BELEI
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen
de vereniging Nederlandse Federatie van Ouders van Dove Kinderen,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde mr. J.A.M. van Oers,
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
verweerder,
gemachtigde mr. S. Sadradein.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2009 heeft verweerder een subsidieaanvraag van eiseres voor het project “Meervoudig ondersteunend: steun voor meervoudig gehandicapte doven en hun ouders/naaste familieleden” afgewezen.
Bij afzonderlijk besluit van 21 juli 2009 heeft verweerder een subsidieaanvraag van eiseres voor het project “Naar een grotere participatie van allochtone ouders van dove kinderen” afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 30 september 2010 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 21 juli 2009 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 25 augustus 2011. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, de voorzitter van eiseres [voorzitter] en beleidsmedewerker van eiseres [beleidsmedewerker]. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.2. Eiseres heeft op 22 januari 2009 twee aanvragen voor projectsubsidies voor de periode 2009-2012 in het kader van de Subsidieregeling PGO (hierna: de Subsidieregeling) ingediend: één voor het project “Meervoudig ondersteunend: steun voor meervoudig gehandicapte doven en hun ouders/naaste familieleden” (ten bedrage van € 225.015,-), de ander voor het project “Naar een grotere participatie van allochtone ouders van dove kinderen” (ten bedrage van € 427.770,-).
1.3. Verweerder heeft de aanvragen, tezamen met een groot aantal andere aanvragen voor projectsubsidies van andere aanvragers, voor advies doorgezonden naar de Programmaraad Patiënten, Gehandicapten en Ouderenorganisaties (hierna: de Programmaraad). De Programmaraad heeft op 12 juni 2009 advies uitgebracht. De Programmaraad heeft geadviseerd de beide aanvragen van eiseres af te wijzen.
1.4. Bij twee afzonderlijke besluiten van 21 juli 2009 heeft verweerder de subsidieaanvragen van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft tegen beide besluiten van 21 juli 2009 bezwaar gemaakt.
1.5. Bij de bestreden besluiten van 30 september 2010 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de beide besluiten van 21 juli 2009 gehandhaafd.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.
2.1. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Subsidieregeling kan de minister aan instellingen instellingssubsidies en projectsubsidies verstrekken ten behoeve van:
a. het, onder meer door middel van belangenbehartiging, voorlichting en lotgenotencontact, op individueel en collectief niveau versterken van de positie, invloed en medezeggenschap van patiënten, gehandicapten en ouderen ten behoeve van gezondheidszorg, gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering en maatschappelijke zorg;
b. de professionalisering en ondersteuning van die instellingen.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Subsdieregeling stelt de minister een beleidskader vast voor het verstrekken van subsidies.
Op grond van artikel 3, derde lid, van de Subsidieregeling, voor zover hier van belang, bepaalt de minister in het beleidskader in ieder geval:
a. de hoofdlijnen van het subsidiebeleid;
b. aan welke criteria en voorwaarden een instelling moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie.
2.2. In het Beleids- en beoordelingskader behorend bij de Subsidieregeling PGO met nr. MC-2875343 (hierna: het Beleidskader) is, voor zover hier van belang, bepaald dat projectsubsidies worden verleend om organisaties projectmatige activiteiten te laten uitvoeren die ertoe strekken patiënten, gehandicapten en ouderen een centrale, sterke positie te geven in de stelsels van zorg en ondersteuning en hun mogelijkheden om de regie op het eigen leven te voeren en maatschappelijk te participeren te vergroten. (..). Een onafhankelijke Programmaraad adviseert over de toekennning van deze projectsubsidies. De advisering door de Programmaraad geschiedt op basis van dit beleidskader waarbij het beoordelingskader dat in hoofdstuk 4 is opgenomen leidend zal zijn.
In hoofdstuk 4 van het Beleidskader (“Beoordelingskader projectsubsidie”) is, voor zover hier van belang, bepaald dat projecten die minimaal voldoende scoren op zowel kwaliteit als inhoudelijke relevantie in aanmerking komen voor projectsubsidie, mits er voldoende subsidiebudget is. Uitgangspunt daarbij is dat de inhoudelijke relevantie van het project zwaarder weegt dan de kwaliteit van het project. Projecten die “onvoldoende” scoren op kwaliteit of “laag” scoren op inhoudelijke relevantie komen niet in aanmerking voor subsidie.
In paragraaf 4.3.1. van het Beleidskader zijn de volgende subcriteria voor de beoordeling van inhoudelijke relevantie vermeld:
I. In welke mate draagt het project bij aan de versterking van de positie van patiënten, gehandicapten en/of ouderen?
II. In welke mate wordt de doelgroep actief betrokken bij het project?
III. In welke mate past het project binnen één of meerdere van onderstaande beleidsprioriteiten?
- Verbeteren van de inbreng van het perspectief van patiënten, gehandicapten en ouderen bij verbetering van kwaliteit van zorg en ondersteuning;
- Verbeteren van informatiepositie van patiënten, gehandicapten en ouderen;
- Maatschappelijke participatie.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de Programmaraad te eenzijdig is samengesteld en dat in de Programmaraad onvoldoende deskundigheid aanwezig was op het gebied van doven. De Programmaraad was daardoor niet in staat projecten voor doven te beoordelen. Verder zijn meer projectsubsidies toegewezen aan patiëntenorganisaties dan aan organisaties voor lichamelijk en zintuiglijk gehandicapten, hetgeen duidt op bevoordeling van bepaalde groepen, aldus eiseres.
3.1. In het Instellingsbesluit Programmaraad van 3 december 2008 is bepaald dat de leden van de Programmaraad worden benoemd door de minister. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder bij de samenstelling van de Programmaraad niet gehouden om personen in dit adviesorgaan op te nemen die deskundig zijn op alle gebieden, handicaps en ziekten. Dat zou, gelet op de breedte van het zogenaamde PGO-veld, moeilijk te realiseren zijn. Verweerder heeft gesteld dat de Programmaraad bestaat uit vijf onafhankelijke personen die op zeer uiteenlopende deelterreinen binnen de gezondheidszorg hun expertise en ervaring hebben opgedaan. De rechtbank stelt vast dat eiseres dit niet heeft weersproken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van verweerder dat de (leden van de) Programmaraad voldoende deskundig zijn om de aanvragen om projectsubsidie aan de hand van de in het Beleidskader beschreven beoordelingscriteria te kunnen beoordelen.
Uit de enkele omstandigheid dat meer projectsubsidies zijn toegewezen aan patiëntenorganisaties dan aan organisaties voor lichamelijk en zintuiglijk gehandicapten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat sprake is geweest van bevoordeling van bepaalde groepen. Verweerder heeft erop gewezen dat het aantal patiëntenorganisaties ongeveer zes maal zo groot is als het aantal gehandicaptenorganisaties en ongeveer dertig maal zo groot als het aantal ouderenbonden. Gelet hierop is het verklaarbaar dat meer projectsubsidies zijn toegekend aan patiëntenorganisaties dan aan andersoortige organisaties.
Deze beroepsgronden slagen niet.
4. Eiseres heeft verder aangevoerd dat ten aanzien van een van de leden van de Programmaraad, de heer [lid Programmaraad 1] (hierna: [lid Programmaraad 1]), sprake is van schijn van belangenverstrengeling. In dit verband heeft eiseres erop gewezen dat [lid Programmaraad 1] werkzaam is bij GGZ Nederland en dat door de Programmaraad positief is geadviseerd over projectaanvragen van het Landelijk Platform GGz. Verder heeft eiseres erop gewezen dat [lid Programmaraad 1] in 2008 een begeleidingsgroep heeft voorgezeten ten behoeve van de ontwikkeling van het visiedocument “Naar herstel en burgerschap”, terwijl een aantal medewerkers van het Landelijk Platform GGz deel uitmaakte van deze begeleidingsgroep.
4.1. Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervult een bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid. Ingevolge het tweede lid waakt het ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang hebben bij een besluit, de besluitvorming beïnvloeden.
4.2. Uit het advies van de Programmaraad blijkt dat de Programmaraad positief heeft geadviseerd over een aantal aanvragen om projectsubsidie van het Landelijk Platform GGz. Zoals ter zitting is besproken en voorgehouden is de rechtbank uit openbare bronnen op het internet gebleken dat [lid Programmaraad 1] vanaf 2006 als zelfstandig adviseur werkzaam is en dat hij onder meer werkzaamheden verricht en heeft verricht als voorzitter van commissies bij GGZ Nederland, waaronder de door eiseres bedoelde begeleidingscommissie. Uit openbare bronnen op het internet blijkt echter evenzeer dat GGZ Nederland en het Landelijk Platform GGz afzonderlijke organisaties en rechtspersonen zijn. Van enige betrokkenheid van [lid Programmaraad 1] bij het Landelijk Platform GGz is de rechtbank dan ook niet gebleken. In de enkele omstandigheid dat [lid Programmaraad 1] voorzitter is geweest van de door eiseres bedoelde begeleidingscommissie en dat van die begeleidingscommissie ook medewerkers van het Landelijk Platform GGz deel uitmaakten, ziet de rechtbank onvoldoende grond voor het oordeel dat bij [lid Programmaraad 1] sprake zou zijn van (de schijn van) belangenverstrengeling als bedoeld in artikel 2:4, tweede lid, van de Awb.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de aanvraagprocedure onzorgvuldig is geweest, omdat indiening van de aanvragen onder grote tijdsdruk diende plaats te vinden, zonder voldoende ondersteunende informatie en overige ondersteuning van de zijde van verweerder.
5.1. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Verweerder heeft naar voren gebracht dat het Beleidskader voorafgaande aan de aanvraagprocedure naar de PGO-organisaties is verzonden, tezamen met een brochure waarin de nieuwe Subsidieregeling en het Beleidskader zijn toegelicht. Verder zijn er voorlichtingsbijeenkomsten geweest in oktober 2008, is de aanvraagtermijn, die oorspronkelijk eindigde op 31 december 2008, op verzoek van het PGO-veld verlengd tot 24 januari 2009 en is er een ondersteuningsfunctie opgezet om PGO-organisaties te begeleiden bij de ontwikkeling van hun projectplannen (PGO-support), aldus verweerder. Gelet hierop zijn de invoering van de nieuwe subsidiesystematiek en de aanvraagprocedure voor projectsubsidies naar het oordeel van de rechtbank voldoende zorgvuldig verlopen.
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de nieuwe subsidiesystematiek voor patiëntenorganisaties op onjuiste gronden ook op ouderorganisaties, zoals eiseres, van toepassing is geacht, zonder dat daarbij de bijzondere kenmerken van ouderorganisaties in aanmerking zijn genomen.
6.1. De rechtbank stelt vast dat de Subsidieregeling in beginsel ziet op PGO-organisaties (organisaties voor patiënten, gehandicapten en ouderen). In het Beleidskader is vermeld dat dat familie- en ouderorganisaties, zoals eiseres, eveneens als PGO-organisaties worden beschouwd. Hiermee is bewerkstelligd dat ouderorganisaties, zoals eiseres, in aanmerking kunnen komen voor instellings- en projectsubsidies als bedoeld in de Subsidieregeling. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom het Beleidskader niet passend zou zijn voor haar en met welke bijzondere kenmerken in haar optiek rekening gehouden had moeten worden in het Beleidskader. Het betoog van eiseres slaagt daarom niet.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat het Beleidskader inconsistent is, omdat instellingssubsidies wel kunnen worden aangewend voor projecten, maar projectsubsidies niet voor activiteiten van structurele en terugkerende aard.
7.1. Uit paragraaf 1.3 van het Beleidskader blijkt dat een instellingssubsidie in beginsel is bedoeld voor de financiering van de zogenaamde kerntaken of basisactiviteiten, te weten voorlichting, lotgenotencontact, belangenbehartiging en verdere professionalisering. In deze paragraaf is verder vermeld dat een instellingssubsidie mede mag worden aangewend voor de financiering van projecten, maar dat moet worden voorkomen dat een project dubbel wordt gesubsidieerd. Om te kunnen toetsen of niet dubbel wordt gesubsidieerd moeten organisaties bij de aanvraag tot vaststelling van een instellingssubsidie een bestuursverklaring meesturen, waarin het bestuur verklaart of en zo ja, in hoeverre een deel van de instellingssubsidie is besteed om kosten te dekken voor activiteiten in projecten waarvoor in het kader van de Subsidieregeling een projectsubsidie is verleend.
In paragraaf 3.1. van het Beleidskader is vermeld dat het mogelijk is met een projectsubsidie projectmatige activiteiten uit te voeren op het gebied van lotgenotencontact, belangenbehartiging, voorlichting of professionalisering. Voor dezelfde uitgaven kan echter niet twee keer (bijvoorbeeld vanuit de instellingssubsidie en de projectsubsidie) geld beschikbaar worden gesteld. Het is niet de bedoeling om dezelfde uitgaven voor activiteiten dubbel te subsidiëren, aldus het Beleidskader.
Uit voormelde passages uit het Beleidskader blijkt dat het niet alleen mogelijk is dat een instellingssubsidie wordt aangewend voor het financieren van de activiteiten in een project, maar ook dat een projectsubsidie mag worden aangewend voor het financieren van projectmatige basisactiviteiten, zolang maar geen sprake is van overlapping. Van een inconsistent beleid is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
8. Eiseres heeft aangevoerd dat het beleid in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat projecten met een lage kwaliteit na het indienen van de aanvraag wel voor verbetering in aanmerking komen en projecten met een lage inhoudelijke relevantie niet.
8.1. In paragraaf 4.2. van het Beleidskader is bepaald dat uitgangspunt voor de beoordeling van projecten is dat inhoudelijke relevantie van het project zwaarder weegt dan de kwaliteit van het project. Projecten kunnen alleen in aanmerking komen voor subsidie wanneer zij minimaal voldoende scoren op zowel inhoudelijke relevantie als kwaliteit van het plan. Projecten waarvan de inhoudelijke relevantie door de Programmaraad als ‘hoog’ of ‘voldoende’ is beoordeeld, maar de kwaliteit als ‘matig’ krijgen de mogelijkheid om de kwaliteit van hun projectplan te verbeteren. Voor projecten waarvan de inhoudelijke relevantie als ‘laag’ is beoordeeld bestaat die mogelijkheid niet.
8.2. Verweerder heeft te kennen gegeven dat de ratio achter deze beleidslijn is gelegen in de gedachte dat, wanneer aan een project een lage relevantie is toegekend, dit oordeel alleen gewijzigd kan worden als de gehele inhoud van het projectplan wordt herschreven. Er zou dan feitelijk sprake zijn van een nieuw project. Als de kwaliteit van een projectplan als ‘matig’ wordt beoordeeld, is dat echter het gevolg van een niet nadere uitwerking van de activiteiten, van de planning, van de samenwerkingsverbanden of van het implementatietraject van het project. Deze nadere uitwerking betreft enkel een concretisering van het bestaande projectplan, aldus verweerder.
8.3. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder, zoals dat in r.o. 8.2. is weergegeven. Het verbeteren van de inhoudelijke relevantie van een project kan daarom niet gelijk worden gesteld met het verbeteren van de kwaliteit van een project. Van een ongerechtvaardigd onderscheid of van een ongelijke behandeling van instellingen is in dit opzicht in het Beleidskader dan ook geen sprake.
9. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder in de bestreden besluiten onvoldoende rekening heeft gehouden met de verduidelijkingen en aanvullingen op de projectaanvragen die in bezwaar naar voren zijn gebracht.
9.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. In het Beleidskader zijn beoordelingscriteria neergelegd op basis waarvan de Programmaraad, indien het subsidiebudget daartoe noopt, een rangorde in de aanvragen aanbrengt. Daarbij dienden alle aanvragen vóór een bepaalde datum te zijn ingediend. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hier sprake is van een tenderprocedure. Naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verdraagt het meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in een tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem vloeit derhalve voort dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overgelegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2009, te vinden op www. rechtspraak.nl, LJN: BJ2654). Zoals hiervoor is overwogen is in het Beleidskader hierop alleen een uitzondering gemaakt voor projecten waarvan de inhoudelijke relevantie door de Programmaraad als ‘hoog’ of ‘voldoende’ is beoordeeld, maar de kwaliteit als ‘matig’. Aangezien de inhoudelijke relevantie van beide projecten van eiseres door de Programmaraad als ‘laag’ is aangemerkt, is die uitzondering bij eiseres niet aan de orde.
10. Eiseres heeft verder aangevoerd dat uit de Subsidieregeling en het Beleidskader niet duidelijk wordt dat een instellingssubsidie moet worden aangewend voor de kerntaken van terugkerende aard en dat de projectsubsidies daarop steeds van aanvullende aard dienen te zijn. Verder heeft eiseres aangevoerd dat de Programmaraad de activiteiten uit de projectplannen weliswaar heeft gekwalificeerd als basisactiviteiten, maar dat dit niet uitsluit dat deze in het kader van projectsubsidies kunnen worden gesubsidieerd. Verweerder heeft alleen gekeken naar de soort van activiteiten zonder te kijken naar de context en doelstelling van het project. De projecten en de daarmee samenhangende activiteiten versterken de positie van de ouder wel degelijk en de projectactiviteiten zijn niet structureel, maar overwegend aanvullend van karakter. In beide aanvragen gaat het verder wel degelijk om tijdelijke activiteiten, aldus eiseres.
10.1. In het algemene deel van het advies van de Programmaraad van 12 juni 2009 is vermeld dat er veel projecten zijn ingediend waarin de resultaten betrekking hebben op voorlichting, lotgenotencontact en belangenbehartiging, zijnde de kerntaken van een PGO-organisatie, waarvoor in het kader van de Subsidieregeling al instellings- en ontwikkelingssubsidie wordt verstrekt. Op voorhand kan niet worden gesteld dat met de in dit kader beschreven activiteiten en resultaten de (kennis) positie van de individuele patiënt, gehandicapte of oudere, zodanig wordt versterkt dat deze daardoor meer invloed krijgt op de te maken keuzes in het stelsel van zorg en ondersteuning, aldus de Programmaraad.
In het advies met betrekking tot het project “Naar een grotere participatie van allochtone ouders van dove kinderen” van eiseres heeft de Programmaraad bij ‘Doel projectsubsidie’ het volgende vermeld:
“Het werven van nieuwe leden, ook al is dat onder de allochtone bevolking, het maken van nieuwsbrieven en het aanstellen van een allochtone projectmedewerker (..) hebben geen aanvullend, projectmatig karakter, maar zijn van terugkerende, structurele aard > kortweg samengevat als basisactiviteiten > ligt op de weg van de instellingssubsidie”.
Bij de beoordeling van subcriterium III van het criterium ‘Relevantie’ heeft de Programmaraad over dit project onder meer het volgende overwogen:
“Project past onvoldoende binnen de beleidsprioriteiten: activiteiten worden bestempeld als basisactiviteiten > geen daadwerkelijke versterking van de positie van de individuele patiënt waardoor deze meer invloed krijgt op de te maken keuzes in de stelsels van zorg en ondersteuning.”
In het advies met betrekking tot het project “Meervoudig ondersteunend: steun voor meervoudig gehandicapte doven en hun ouders/naaste familieleden” van eiseres heeft de Programmaraad bij ‘Doel projectsubsidie’ het volgende vermeld:
“Activiteiten in projectplan bestaan uit (..) > activiteiten die in het projectplan elk jaar terugkeren > kortweg samengevat als basisactiviteiten > ligt op de weg van de instellingssubsidie.”
Bij de beoordeling van subcriterium III van het criterium ‘Relevantie’ heeft de Programmaraad over dit project onder meer het volgende overwogen:
“Project valt onvoldoende binnen beleidsprioriteiten. Activiteiten zijn basisactiviteiten > geen daadwerkelijke versterking van de positie van de individuele patiënt, gehandicapte of oudere, waardoor deze meer invloed krijgt op de te maken keuzes in de stelsels van zorg en ondersteuning.”
10.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Programmaraad in het algemene deel van haar advies van 12 juni 2009 een nadere invulling gegeven aan het beleid waarvan eiseres voorafgaande aan haar aanvragen niet op de hoogte was en ook niet kon zijn. De Programmaraad merkt activiteiten op het terrein van voorlichting, lotgenotencontact en belangenbehartiging immers aan als basisactiviteiten dan wel kerntaken van een PGO-organisatie, waarvoor al instellingssubsidie wordt verstrekt en waarvoor projectsubsidie niet is bedoeld. In paragraaf 3.1. van het Beleidskader is echter vermeld dat het mogelijk is met een projectsubsidie projectmatige activiteiten uit te voeren op het gebied van lotgenotencontact, belangenbehartiging, voorlichting of professionalisering.
10.3. De adviezen van de Programmaraad met betrekking tot de beide aanvragen om projectsubsidie van eiseres zijn mede gebaseerd op de overweging dat de projectactiviteiten als basisactiviteiten worden aangemerkt en (mede) daarom niet voor projectsubsidie in aanmerking komen. Verweerder heeft deze adviezen van de Programmaraad overgenomen en op grond daarvan de beide subsidieaanvragen van eiseres afgewezen. In de adviezen van de VWS-commissie bezwaarschriften Awb van 17 september 2010, die verweerder aan de beide bestreden besluiten ten grondslag heeft gelegd, is overwogen dat verweerder naar het oordeel van de commissie in redelijkheid heeft kunnen komen tot het oordeel dat de beschreven projectvoorstellen van eiseres betrekking hebben op basisactiviteiten van een PGO-organisatie, waardoor de projectvoorstellen inhoudelijke relevantie missen. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit in strijd met het beginsel van een draagkrachtige motivering en met name is niet genoegzaam gemotiveerd waarom de voorgenomen activiteiten van eiseres, gelet op het bepaalde in paragraaf 3.1 van het Beleidskader, niet voor het toekennen van een projectsubsidie in aanmerking kunnen komen.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal opnieuw dienen te beslissen op de bezwaren van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Omdat verweerder een nieuw besluit dient te nemen ziet de rechtbank thans geen aanleiding om in te gaan op de beroepsgrond dat ten onrechte geen toepassing is gegeven aan een hardheidsbepaling.
12. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 298,- in beide zaken aan haar te vergoeden.
13. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Die kosten worden, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in beide zaken begroot op € 874,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten x factor 1 x € 437,-).
Beslissing
AWB 10/5406 BELEI
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres neemt;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 298,- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,-, te betalen door verweerder aan eiseres.
AWB 10/5456 BELEI
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres neemt;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 298,- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,-, te betalen door verweerder aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, voorzitter,
mr. M.F. Wagner en M. Singeling, leden, in aanwezigheid van
mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2011.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB