ECLI:NL:RBAMS:2011:BU6471
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot schadevergoeding wegens vertraging van een vlucht en de toepasselijkheid van vervaltermijnen
In deze zaak vorderde eiseres schadevergoeding van de luchtvaartmaatschappij vanwege een vertraging van ongeveer 26 uur op een vlucht van Varadero, Cuba naar Amsterdam, uitgevoerd op 30 december 2006. Eiseres had de luchtvaartmaatschappij eerder aangemaand tot betaling van compensatie, maar de luchtvaartmaatschappij weigerde dit. Eiseres stelde dat de vordering onder de EU-Verordening 261/2004 viel, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat deze niet-ontvankelijk was, omdat deze pas vier jaar na de vlucht was ingediend, terwijl er een vervaltermijn van twee jaar geldt voor vorderingen uit luchtvervoer.
De kantonrechter oordeelde dat de vordering van eiseres niet ontvankelijk was, omdat de vervaltermijn van twee jaar, zoals vastgelegd in artikel 8:1835 BW, was verstreken. De rechter benadrukte dat de overeenkomst tussen partijen gekwalificeerd moest worden als een overeenkomst van luchtvervoer en dat de nationale wetgeving, in dit geval de vervaltermijn, van toepassing was. De kantonrechter verwierp het argument van eiseres dat de vordering onder de EU-Verordening viel en dat de verjaringstermijn vijf jaar zou zijn. De rechter concludeerde dat de vervaltermijn van toepassing was, ongeacht de oorsprong in het Verdrag van Montreal, en dat de rechten uit de Verordening niet op onaanvaardbare wijze werden beperkt door de nationale wetgeving.
Uiteindelijk werd eiseres niet ontvankelijk verklaard in haar vordering en werd zij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de luchtvaartmaatschappij. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.