RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : CV 11-8084
Datum : 17 november 2011
113
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
[eiseres]
wonende te Amsterdam
eiseres
procederende in persoon
[gedaagde]
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
gemachtigde: mrs. A. Rodríguez González en E. de la Fuente González
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 1 maart 2011 inhoudende de vordering van eiseres
- de conclusie van antwoord van gedaagde met bewijsstukken
Bij tussenvonnis van 21 april 2011 is bepaald dat schriftelijk werd voortgeprocedeerd. Vervolgens zijn ingediend:
- de conclusie van repliek van eiseres met bewijsstukken
- de conclusie van dupliek van gedaagde met bewijsstukken
- de akte waarin eiseres reageert op die laatste bewijsstukken.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. Eiseres heeft bij gedaagde twee retourvluchten geboekt van Amsterdam naar San José, Costa Rica ten behoeve van haarzelf en de heer [naam medereiziger]. Volgens schema zou de vlucht Amsterdam-Madrid onder vluchtnummer IB 3215 plaatsvinden op 11 december 2010 met als vertrektijd 07.55 uur en aankomsttijd 10.30 uur. Aansluitend zouden eiseres en [naam medereiziger] met de vlucht IB 6313 Madrid-San José op dezelfde dag om 12.05 uur vertrekken.
1.2. De eerstgenoemde vlucht heeft een vertraging van enkele uren opgelopen. Eiseres en [naam medereiziger] hebben de aansluitende vlucht gemist. Op de vlucht Madrid-San José op 12 december 2010 werden zij niet toegelaten, wel op de vlucht van 13 december 2010. Zij arriveerden met een vertraging van 48 uur in San José.
1.3. Eiseres heeft, mede namens [naam medereiziger], bij brief van 14 januari 2011 aan gedaagde geklaagd over de vertraging en op grond van Verordening 261/2004 aanspraak gemaakt op een vergoeding van € 2.000,00. Gedaagde heeft de aanspraak bij brief van 10 februari 2011 van de hand gewezen.
2. Eiseres vordert, zakelijk weergegeven, veroordeling van gedaagde tot betaling van € 2.000,00 als voormeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2010 althans 28 januari 2011 alsmede van de kosten van de procedure en de nakosten.
3. Eiseres stelt ter onderbouwing van de vordering, kort samengevat, de vordering van [naam medereiziger] krachtens cessie te hebben verkregen. Zij was met [naam medereiziger] 3 uur voor het geplande vertrek op Schiphol aanwezig. Het inchecken ging buitengewoon langzaam, hetgeen samenhing met ondeskundigheid van de grondsteward. Met boarden werd te laat begonnen en ook na de geplande inchecktijd werden nog passagiers in het toestel gelaten. De purser deelde mee dat de toegewezen slot was gemist en dat een nieuw slot moest worden afgewacht. De passagiers hebben 2 uur in het toestel gewacht en werden er vervolgens uitgelaten om de benen te strekken. De tweede boarding verliep ook chaotisch, zodat - kennelijk - opnieuw een slot werd gemist. Het toestel vertrok rondom 13.00 uur; de purser maakte pas toen melding van mist in Madrid. Eiseres betwist dat eventuele mist reden was voor de vertraging en ook dat gedaagde dat voldoende heeft onderbouwd. In verband met de vertraging maakt eiseres aanspraak op een vergoeding van tweemaal € 400,00 is € 800,00.
4. Eiseres maakt voorts aanspraak op een vergoeding van tweemaal € 600,00 is € 1.200,00 in verband met de vertraagde vlucht Madrid-San José. Niet relevant acht zij dat die vlucht op zich geen vertraging heeft opgelopen. Een uit de bedoeling van het begrip “vlucht” uit de Verordening voortvloeiende uitleg is dat de reis Amsterdam-San José als één geheel beschouwd moet worden. Haar boeking betrof het gehele traject; het was aan gedaagde om de wijze van vervoer te bepalen. Voor eiseres telde de vraag wanneer zij op haar eindbestemming aankwam. Omdat dat 48 uur te laat was, kon zij geen gebruik maken van de reeds geboekte hotelkamer en de huurauto, daargelaten andere kosten. Naar de mening van eiseres is wel relevant dat zij de vlucht heeft gemist door toedoen van gedaagde. Als zij op een rechtstreekse vlucht van Amsterdam naar San José vertraging had opgelopen, had zij ook recht gehad op een compensatie van € 600,00. Eiseres verwijt gedaagde bovendien haar en [naam medereiziger] te hebben geweigerd op de vlucht van 12 december 2010.
5. Eiseres stelt subsidiair, indien wordt aangenomen dat de vertraging van de eerste vlucht niet in de tweede doorwerkt, op de voet van art. 8:1396 jo. 1400 BW een niet-gestandaardiseerde maximale vergoeding van SDR 4.150, zijnde € 4.519,87 per reiziger geldt. Haar schade bedroeg € 600,00.
6. Gedaagde verweert zich tegen deze vordering. Kort samengevat betwist zij in de eerste plaats dat eiseres bevoegd is om op eigen naam een vordering ten behoeve van [naam medereiziger] in te stellen.
7. Gedaagde voert in de tweede plaats aan dat op grond van de tekst van Verordening 261/2004 een passagier ingeval van vertraging geen compensatie toekomt. Gedaagde erkent echter dat passagiers op grond van de arresten van het HvJEU inzake Sturgeon-Condor en Bock-Air France ingeval van een vertraging van meer dan 3 uur toch aanspraak kunnen maken op een compensatie, omdat zij zijn gelijkgesteld met passagiers van geannuleerde vluchten. Volgens gedaagde heeft de vervoerder echter geen vergoedingsplicht als zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
8. Ter onderbouwing van het tweede verweer voert gedaagde aan dat de vlucht in verband met zeer slechte weersomstandigheden rondom Madrid niet op de geplande vertrektijd kon vertrekken; er heerste een zeer dichte mist. Als zij de vlucht wel had uitgevoerd, zou zij de veiligheid van het toestel en de passagiers in gevaar hebben gebracht. Sommige vluchten zijn uitgeweken naar nabijgelegen luchthavens, andere zijn sterk vertraagd. Gedaagde betwist dat inchecken en boarden traag verliepen en dat het toestel slots heeft gemist.
9. Gedaagde betwist in de derde plaats, subsidiair, dat aan eiseres en [naam medereiziger] een vertragingsvergoeding toekomt voor de vervolgvlucht van Madrid naar San José. Zij erkent dat eiseres en [naam medereiziger] de vervolgvlucht hebben gemist tengevolge van de vertraging van de eerste vlucht. Zij kon hen geen plaatsen op de vlucht van 12 december 2010 aanbieden, omdat deze was volgeboekt en er nog 68 mensen op de wachtlijst stonden. Zij heeft hen geboekt op de vlucht van 13 december 2010, waarmee zij de bijstand uit hoofde van de Verordening heeft geboden. Volgens gedaagde bestond de reis Amsterdam – San José uit 2 afzonderlijke vluchten, zoals ook de Inspectie Verkeer en Waterstaat in zijn uitspraken van 6 augustus 2010 en 11 februari 2011 in vergelijkbare zaken heeft geoordeeld.
10. Gedaagde voert tenslotte aan dat de in rov. 5 genoemde stelling als een wijziging van eis te beschouwen is, die in strijd komt met de goede procesorde. Subsidiair op dit punt betwist zij dat eiseres en [naam medereiziger] schade hebben geleden.
11. Eiseres heeft bij conclusie van repliek gesteld de vordering van [naam medereiziger] gecedeerd te hebben gekregen. Gedaagde is daarop nadien niet meer teruggekomen, zodat wordt uitgegaan van de juistheid van die stelling.
12. Het beroep van gedaagde op buitengewone omstandigheden wordt niet gevolgd. Het ligt op de weg van de vervoerder om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die haar beroep op deze buitengewone omstandigheden ondersteunen. Eiseres heeft gedetailleerd verweer gevoerd, gebaseerd op hetgeen zij voorafgaande aan de vlucht heeft kunnen waarnemen. Daartegenover heeft gedaagde haar stellingen niet voldoende met objectieve gegevens onderbouwd. Zij heeft bij conclusie van antwoord een bericht overgelegd dat zonder – ontbrekende – toelichting niet begrijpelijk is. Bij conclusie van dupliek heeft zij screenprints in het geding gebracht van niet nader gespecificeerde (internet-)bronnen. Volgens die bronnen was er sprake van mist, die leidde tot enkele vertragingen en omleidingen van specifiek genoemde vluchten. De onderhavige vlucht werd niet vermeld. Voorts werd gemeld dat de situatie rondom 12.00 ’s middags in Madrid weer normaal was. Hoe zich dat verhoudt met het feit dat de vlucht uit Amsterdam pas rondom 13.00 uur vertrok, heeft gedaagde onbesproken gelaten. Een verdere toelichting, bijvoorbeeld met een deugdelijk meteorologisch rapport of een verklaring van de luchtverkeersleiding is achterwege gebleven.
13. Het derde verweer slaagt ten dele. Eerste uitgangspunt moet zijn dat eiseres en [naam medereiziger] als eindbestemming San José hadden, dat zij een reis daarheen hebben geboekt en dat zij aan gedaagde overlieten op welke wijze zij vervoerd werden. Tweede uitgangspunt is dat de vertraging in de aankomst op die bestemming voor hen bepalend was. Onweersproken is dat zij vanaf de geplande aankomst hotelaccommodatie en een huurauto hadden geboekt. Met die uitgangspunten verdraagt zich niet om de reis in 2 vluchten op te delen aldus dat beide vertragingen aanspraak geven op een vergoeding. Indien de vlucht naar Madrid vertraagd zou zijn geweest, maar de vervolgvlucht naar San José gehaald kon worden, hadden eiseres en [naam medereiziger] geen aanspraak kunnen maken op een vergoeding, in overeenstemming met art. 7.1 van de Verordening, waarin “de laatste bestemming” relevant wordt geacht. Aan eiseres komt derhalve een vergoeding van tweemaal € 600,00 toe, gebaseerd op de vertraagde aankomst in San José.
14. Gedaagde heeft terecht aangevoerd dat de in rov. 5 opgenomen stelling van eiseres als een vermeerdering van eis te beschouwen is, die in strijd komt met de goede procesorde.
15. De gevorderde nakosten worden afgewezen. Eiseres kan, indien nodig, een bevelschrift vragen op grond van het bepaalde in art. 237 lid 4 Rv.
16. De wettelijke rente over de hoofdsom is toewijsbaar vanaf 11 december 2010, gelet op het bepaalde in art. 6:83 sub b BW. Voor zover de rente is gevorderd over de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, wordt deze als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
17. Dit betekent dat de vordering van eiseres wordt toegewezen zoals hieronder wordt bepaald.
18. Bij deze uitkomst van de procedure wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van eiseres.
I. veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen:
- € 1.200,00 wegens hoofdsom;
- de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 11 december 2010 tot aan de dag der voldoening;
II. wijst af het meer of anders gevorderde;
III. veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure aan de zijde van eiseres gevallen, tot op heden begroot op:
- voor verschuldigd griffierecht €142,00
- voor het exploot van dagvaarding €101,81
- voor salaris van gemachtigde €200,00
één en ander, voor zover verschuldigd, inclusief BTW;
IV. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. F. van der Hoek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter