2.7. De Schadecommissie is vervolgens ingegaan op een aantal feiten en omstandigheden die
specifiek de onderneming van eiseres betreffen.
Zij heeft ten eerste, onder verwijzing naar het eerdere advies van 29 november 2007, vastgesteld dat de omzetdaling bij twee van de filialen van eiseres niet heeft geleid tot inkrimping van de productiecapaciteit op de centrale productielocatie (de bakkerij) en dat door eiseres de verkoop van de met deze capaciteit gebakken producten in de overige filialen is voortgezet.
Daarna heeft de Schadecommissie geconstateerd dat de terugval in het inkomen van de onderneming in de schadejaren als totaal veel geringer is dan op grond van de omzetdaling in de getroffen filialen Nieuwe Vijzelgracht en Albert Cuypstraat had mogen worden verwacht.
Vervolgens is de Schadecommissie nagegaan of het verschil tussen de werkelijke terugval van het inkomen en de terugval die op grond van de omzetdaling verwacht had mogen worden een gevolg is van het feit dat eiseres vrijkomende productiecapaciteit heeft benut, en niet een gevolg is van prijsontwikkelingen in de broodsector.
Op grond van een vergelijking van de omzetontwikkeling van het bedrijf als geheel en de prijsontwikkeling van brood, zoals weergegeven in tabel 20, heeft de Schadecommissie gesteld dat niet geconcludeerd kan worden dat in de periode 2000 tot en met 2005 bij eiseres een (substantiële) wijziging is opgetreden in de hoeveelheid geproduceerd en verkocht brood.
De Schadecommissie heeft voorts onderzocht op welk bedrag de schade in 2005 voor eiseres zou uitkomen wanneer de berekening gebaseerd zou worden op het gemiddelde inkomen van de gehele onderneming van eiseres tijdens de referentieperiode in vergelijking met hetzelfde inkomen tijdens de schadeperiode.
Deze vergelijking - waarbij kort gezegd het feitelijk inkomen van de onderneming wordt vergeleken met het norminkomen - leidt tot een schadebedrag van € 33.177.
Daarbij heeft de commissie aangetekend dat dit bedrag aanzienlijk lager is dan het bedrag dat is berekend op basis van een vergelijking van de omzetdaling in de twee getroffen filialen.
De volgende vraag is of de door eiseres in 2005 gerealiseerde schadebeperking moet leiden tot het oordeel dat slechts een bedrag van € 33.177 (als hiervoor vermeld) vergoed moet worden. Hier doet zich het door de Schadecommissie in zijn algemeenheid onderkende probleem voor van schadebeperking bij filiaalbedrijven: het is doorgaans niet mogelijk, en ook in dit geval bij eiseres niet, om exact op te sporen cq. te berekenen welke maatregelen op centraal (productie)niveau nu precies tot schadebeperking hebben geleid en wat precies de cijfermatige consequenties zijn van (elk van) die maatregelen. Dat is de reden waarom de Schadecommissie het systeem van “concernkorting” heeft geïntroduceerd, en dit systeem acht de Schadecommissie — gegeven de voorgaande overwegingen — ook bij eiseres toepasbaar. Toepassing daarvan bij eiseres is ook redelijk, omdat anders, bij gebreke van voldoende concrete aanknopingspunten voor een andere benadering, de schadeberekening zou moeten worden gevolgd die leidt tot eerdergenoemde uitkomst van € 33.177. Dat is een keuze die de Schadecommissie in het advies van 29 november 2007 niet heeft willen maken en ook thans niet wil maken.
Verweerder concludeert dat de omzetdaling bij de twee getroffen filialen aan de Nieuwe Vijzelgracht en Albert Cuypstraat niet geleid heeft tot inkrimping van de productiecapaciteit op de bakkerij en de verkoop van de met deze capaciteit gebakken producten in de overige filialen is voortgezet. In de periode 2000 tot en met 2005 is in de onderneming van eiseres in zijn geheel geen (substantiële) wijziging opgetreden in de hoeveelheid geproduceerd en verkocht brood. De terugval van het inkomen in de onderneming als totaal is bovendien veel geringer dan op grond van de omzetdaling in de getroffen filialen had mogen worden verwacht. De schadeberekening op filiaalniveau komt voor eiseres bovendien tot een aanmerkelijk gunstiger resultaat, dan de schadeberekening op concernniveau. De hiervoor genoemde, specifiek op het bedrijf van eiseres betrekking hebbende feiten en omstandigheden, doen het voor de hand liggen dat bij omzetdaling in de twee getroffen filialen de vrijkomende productiecapaciteit is benut voor broodproductie ten behoeve van de niet getroffen filialen en dat de klantenstroom gedurende de schadeperiode gedeeltelijk is verlegd naar de niet getroffen filialen. Hiermee heeft verweerder, ten minste summier, aangegeven dat het gedeeltelijk verleggen van de klantenstroom gedurende de schadeperiode aannemelijk moet worden geacht. Eiseres voert geen concrete feiten en omstandigheden aan die aan het doen van deze aanname in de weg zouden staan. Voorts is van belang dat verweerder eiseres bepaald niet tekort heeft gedaan door in dit geval uit te gaan van de schadeberekening op filiaalniveau gecombineerd met een concernkorting van 30%. Bij gebreke van concrete aanknopingspunten voor een andere benadering zou immers de benadering van de schadeberekening op concernniveau moeten worden gevolgd die leidt tot voornoemd bedrag van € 33.177; een bedrag dat aanzienlijk lager is dan het bedrag waarvan verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan.