ECLI:NL:RBAMS:2011:BT8408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV10-32500
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertraging van een vlucht door foreign object damage (FOD) en de gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak vorderden eisers, beiden wonende te Zwijndrecht, een schadevergoeding van de gedaagde luchtvaartmaatschappij wegens de annulering van hun vlucht van Schiphol naar Bangkok op 23 november 2009. De eisers stelden dat de annulering het gevolg was van een technisch mankement aan het vliegtuig, veroorzaakt door een foreign object damage (FOD) incident. De eisers vorderden een bedrag van € 1.200,00 aan hoofdsom, € 178,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van Verordening (EG) nr. 261/2004.

De kantonrechter oordeelde dat de annulering van de vlucht inderdaad het gevolg was van een technisch mankement, dat voortvloeide uit een FOD-incident. De rechter verwees naar het Wallentin-arrest van het Europese Hof van Justitie, waarin werd vastgesteld dat een technisch mankement niet onder buitengewone omstandigheden valt, tenzij het voortvloeit uit gebeurtenissen die niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de luchtvaartmaatschappij. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde niet kon aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, en dat de schade aan het vliegtuig niet onder de verantwoordelijkheid van de gedaagde viel.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de eisers af, omdat de gedaagde luchtvaartmaatschappij niet aansprakelijk was voor de schade. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 200,00 werden begroot. De uitspraak werd gedaan op 23 juni 2011 door mr. F. van der Hoek, kantonrechter, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: 1185604 CV EXPL 10-32500
Vonnis van: 23 juni 2011
F.no.: 568
Vonnis van de kantonrechter
i n z a k e
1. [eiser 1]
2. [eiseres 2]
beiden wonende te Zwijndrecht
eisers
nader gezamenlijk te noemen[eisers]sers]
gemachtigde: mr. L.J. Otter
t e g e n
de vennootschap naar buitenlands recht
[gedaagde]
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M.B. Kasteleijn
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 6 september 2010 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 11 november 2010;
- de conclusie van repliek met een productie;
- de conclusie van dupliek met een productie;
- de akte waarin [eisers] op die laatste producties heeft gereageerd.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten en omstandigheden
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat vast:
a .[eisers] hebben op 3 augustus 2009 een reis geboekt naar Thailand, waarbij zij op 23 november 2009 van Schiphol-Amsterdam naar Bangkok zou vliegen. De geplande vertrektijd van de vlucht (vluchtnummer CI 66) was 14.25 uur.
b. De vlucht werd geannuleerd. [eisers] zijn op 24 november 2009 met een vervangende vlucht via Rome met vertraging naar Bangkok gevlogen.
Vordering en verweer
2. [eisers] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
a. € 1.200,00 aan hoofdsom;
b. € 178,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 5 maart 2010;
d. de proceskosten van [eisers]
[eisers] stelt hiertoe dat hij op grond van artikel 5 lid 1 sub c juncto artikel 7 lid 1 sub c van Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) recht heeft op compensatie van € 600,00 per persoon, omdat de door hem geboekte vlucht is geannuleerd.
3. [gedaagde] heeft niet betwist dat de vlucht geannuleerd werd. Zij voert echter aan niet tot betaling van de gevorderde compensatie te zijn gehouden, omdat sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
Beoordeling
4. Op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening is een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, niet verplicht compensatie te betalen als bedoeld in artikel 7 van de Verordening, indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
5. In het zogenaamde Wallentin-arrest (22 december 2008; zaaknummer nr. C-549/07) heeft het Europese Hof van Justitie geoordeeld, dat een technisch mankement bij een luchtvaartuig dat annulering van een vlucht tot gevolg heeft, niet onder het begrip buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening valt, tenzij dit probleem voortvloeit uit gebeurtenissen die wegens hun aard of hun oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waarop deze geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.
6. In het onderhavige geval staat als gesteld en onvoldoende weersproken vast dat de oorzaak van de annulering van de vlucht gelegen was in een technisch mankement, in die zin dat sprake was van schade aan één van de banden en een vleugel van het vliegtuig.
7. [gedaagde] stelt dat deze schade veroorzaakt werd door foreign object damage (hierna ook: FOD). [gedaagde] heeft uiteengezet dat het vliegtuig waarmee de vlucht uitgevoerd zou worden, bij het vertrek van een (aan de onderhavige vlucht voorafgaande) vlucht van Bangkok naar Amsterdam, tijdens het opstijgen in Bangkok een onbekend voorwerp raakte en dat hierdoor zowel de band als de vleugel van het vliegtuig beschadigd raakten. Volgens [gedaagde] werd de schade na het opstijgen geconstateerd door de piloot van het vliegtuig, doordat de druk van de banden aan de vleugel lager was dan toegestaan. De piloot heeft de luchtverkeersleiding in Bangkok onmiddellijk op de hoogte gesteld, die vervolgens brokstukken op de baan aantrof. [gedaagde] heeft een kopie van het Flight Cancellation Report van 24 november 2009 overgelegd, waarin van het drukverlies en de aanwezigheid van debris op de baan melding is gemaakt. Ook heeft [gedaagde] een Report of Airplane Damages van 23 november 2009 van de technische dienst van Lufthansa overgelegd, waarin vermeld is dat sprake is van “(…) Tire Thread Loss NBR 8 FOD Damaged Body to Wing (…)”, alsmede een rapport van Goodyear van 3 december 2009. In dit rapport is als conclusie na een onderzoek van de bewuste band vermeld:
“Based on the available evidence, it is likely that the incident tire was run underinflated, which has caused by a small solid object (FOD) penetrating the tire form the tread area through the inner liner. The resulting pressure loss and subsequent heat build-up from cyclic and centrifugal forces led tot the tread separation”.
8. De kantonrechter acht tegen deze achtergrond voldoende gebleken dat de oorzaak van de schade aan de band en de vleugel van het vliegtuig gelegen was in een FOD-incident zoals door [gedaagde] bedoeld. Concrete feiten en omstandigheden die een ander oordeel zouden kunnen rechtvaardigen zijn ook niet gesteld of gebleken.
9. De kantonrechter komt daarmee tot hetzelfde oordeel als de Inspectie van Verkeer en Waterstaat (hierna: IVW) bij een besluit van 26 augustus 2010 met betrekking tot de onderhavige vlucht, dat overigens werd gegeven naar aanleiding van een klacht/verzoek om handhaving van een andere passagier van de onderhavige vlucht dan [eisers]
10. In het voormelde besluit komt de IVW vervolgens tot de het oordeel dat bij deze vlucht sprake was van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Volgens [eisers] is dit niet juist. [eisers] stelt dat, als er sprake zou zijn van een FOD-incident, dit voor rekening en risico van [gedaagde] behoort te komen, omdat incidenten als de onderhavige veel voorkomen en zelfs in de prijs van een vliegticket verdisconteerd zijn. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [eisers] een rapport overgelegd van een onderzoek verricht door I. McCreary, getiteld “The Economic Cost of FOD to Airlines”. [eisers] heeft erop gewezen dat in dit rapport is vermeld dat gemiddeld genomen op de grootste 300 vliegvelden ter wereld meer dan 60.000 FOD-incidenten per jaar gemeld worden.
11. De kantonrechter volgt [eisers] niet in dit standpunt. [gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat, als van de in het voormelde rapport genoemde cijfers wordt uitgegaan, sprake is van 60.000 FOD-incidenten op 55.000.000 vluchten per jaar. Deze aantallen zijn niet zodanig, dat deze reeds op zichzelf de conclusie kunnen rechtvaardigen dat FOD-incidenten als de onderhavige inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van de luchtvaart¬maatschappij. Ook hetgeen in het rapport is vermeld met betrekking tot de kosten van FOD-incidenten is niet voldoende voor een conclusie in deze zin. Geconstateerd moet worden dat FOD-incidenten als de onderhavige naar hun aard een externe omstandigheid vormen, die zich buiten de invloedssfeer van de luchtvaartmaatschappij voordoen. [gedaagde] kon dan ook in redelijkheid geen maatregelen nemen om een dergelijk incident te voorkomen.
Onweersproken is dat de vlucht van [eisers] zou worden uitgevoerd met het beschadigde toestel. Vast staat dat het toestel door IVW ongeschikt voor de vlucht werd verklaard. Onweersproken is tenslotte dat reserve-onderdelen niet op voorraad waren en uit Taipei moesten worden overgevlogen. Dat [gedaagde] is geschoten met het treffen van maatregelen om de vlucht van [eisers] toch op tijd uit te voeren, is niet gebleken.
12. De slotsom van het voorgaande is, dat in dit geval sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Het verweer van [gedaagde] slaagt derhalve. De vordering van [eisers] zal worden afgewezen.
13. [eisers] zal bij deze uitkomst worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde].
BESLISSING
De kantonrechter:
I. wijst de vordering af;
II. veroordeelt [eisers] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot op heden begroot worden op € 200,00, inclusief eventueel verschuldigde btw;
III. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. F. van der Hoek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.