ECLI:NL:RBAMS:2011:BT8402
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot compensatie wegens vertraging van een vlucht en de toepassing van de vervaltermijn
In deze zaak vorderden eisers compensatie van gedaagde wegens een vertraging van meer dan 12 uur van een vlucht die op 4 juli 2006 zou vertrekken van Amsterdam naar Kuala Lumpur. De eisers, die in totaal zes vliegtickets hadden gekocht, maakten aanspraak op een schadevergoeding van € 600,00 per persoon, in totaal € 3.600,00. Gedaagde weigerde echter om tot vergoeding over te gaan, wat leidde tot een rechtszaak. De eisers stelden dat gedaagde gehouden was tot betaling op basis van de EU-Verordening 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
Gedaagde voerde aan dat de vordering van eisers niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat deze pas vier jaar na de vlucht was ingediend, terwijl er een vervaltermijn van twee jaar geldt voor dergelijke vorderingen. De kantonrechter oordeelde dat het beroep van gedaagde op het verstrijken van de vervaltermijn slaagde. De rechter stelde vast dat de overeenkomst tussen partijen gekwalificeerd moest worden als een overeenkomst van luchtvervoer, waarvoor de vervaltermijn van toepassing was. De rechter benadrukte dat stuiting van de termijn niet mogelijk was en dat de onbekendheid van eisers met de termijn niet relevant was.
Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter eisers niet ontvankelijk in hun vordering en veroordeelde hen in de proceskosten aan de zijde van gedaagde. De kosten werden begroot op € 900,00 aan salaris voor de gemachtigde, inclusief btw. De beslissing werd uitgesproken op 24 maart 2011.