Parketnummer: 13/651570-10
Datum uitspraak: 18 oktober 2011
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] te [woonplaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring “PPC” te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.C. van Ooijen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W. van Vliet, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 februari 2010 tot en met 21 oktober 2010 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door
(telkens)
- een of meerdere malen brieven en/of andere poststukken te verzenden naar het privéadres van die [slachtoffer] en/of naar het adres van [manager slachtoffer] (manager van die [slachtoffer]) ter zake van die [slachtoffer] en/of
- een of meerdere e-mailberichten en/of foto's en/of video's (van hemzelf) te verzenden naar het fanmailadres van die [slachtoffer] en/of
- een of meerdere twitterberichten te plaatsen op het twitteraccount van die [slachtoffer] en/of
- een of meerdere malen zeep en/of tandpasta en/of een condoomdoosje(s) en/of een stroopwafel(s) en/of een scheermesje(s) en/of een bierviltje met de tekst "[verdachte] nieuw nummer" en/of een foto('s) van een trouwzaal met de tekst "3 uur trouwzaal, toetje snoetje 3 x bol ice [verdachte] gr./[naam 1] [naam 2]" in de brievenbus op het privéadres van die [slachtoffer] te stoppen en/of
- een of meerdere malen te verschijnen bij het privéadres van die [slachtoffer] en (vervolgens) aan te bellen bij het privéadres van die [slachtoffer] en/of
- bij het gemeentehuis [plaats 3] ondertrouw met die [slachtoffer] aan te vragen;
(in welke bovengenoemde e-mailberichten en/of twitterberichten en/of brieven en/of video's hij, verdachte, onder meer spreekt over zijn relatie met die [slachtoffer] en/of kinderen die hij met die [slachtoffer] wil krijgen);
(Artikel 285b Wetboek van Strafrecht)
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 3 februari 2010 tot en met 21 oktober 2010 te [plaats 1] en [plaats 2] en [plaats 3] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te dulden, door
- meerdere malen brieven en andere poststukken te verzenden naar het adres van [manager slachtoffer], manager van die [slachtoffer], ter zake van die [slachtoffer] en
- meerdere e-mailberichten en foto's en video's van hemzelf te verzenden naar het fanmailadres van die [slachtoffer] en
- meerdere twitterberichten te plaatsen op het twitteraccount van die [slachtoffer] en
- zeep en tandpasta en een condoomdoosje en een scheermesje en een bierviltje met de tekst "[verdachte] nieuw nummer" en een foto van een trouwzaal met de tekst "3 uur trouwzaal, toetje snoetje 3 x bol ice [verdachte] gr./[naam 1] [naam 2]" in de brievenbus op het privéadres van die [slachtoffer] te stoppen en
- te verschijnen bij het privéadres van die [slachtoffer] en vervolgens aan te bellen bij het privéadres van die [slachtoffer] en
- bij het gemeentehuis [plaats 3] ondertrouw met die [slachtoffer] aan te vragen;
in welke bovengenoemde e-mailberichten en twitterberichten en brieven en video's hij, verdachte, onder meer spreekt over zijn relatie met die [slachtoffer] en kinderen die hij met die [slachtoffer] wil krijgen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet wederrechtelijk heeft gehandeld nu verdachte van mening is dat sprake was van wederzijds contact tussen hem en [slachtoffer] en aldus geen sprake is geweest van belaging.
De rechtbank verwerpt het verweer, nu de beleving van verdachte op grond van de over hem uitgebrachte gedragsdeskundige rapportage, waarover nader, moet worden geacht voort te spruiten uit zijn op fantasie berustende betrekkingswanen. Uit het dossier blijkt in het geheel niet dat sprake was van daadwerkelijk wederzijds contact tussen verdachte en mevrouw[slachtoffer]. Verdachte heeft stelselmatig op verschillende manieren contact gezocht met [slachtoffer], maar op geen enkele manier blijkt dat mevrouw [slachtoffer] van haar kant daadwerkelijk contact heeft gezocht of opgenomen met verdachte. [slachtoffer] had geen andere keus dan dit te moeten ondergaan. Verdachte heeft met zijn brieven, tweets en emails stelselmatig inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en aldus wederrechtelijk gehandeld. Dit oordeel geldt tevens voor de communicatie van verdachte betreffende mevrouw [slachtoffer] aan het adres van haar manager, mevrouw [manager slachtoffer] en haar echtgenoot, nu voor verdachte voorzienbaar was - zo niet door hem beoogd - dat deze de berichten van verdachte aan mevrouw [slachtoffer] zou doorgeven.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is niet strafbaar. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende:
De rechtbank heeft kennis genomen van volgende rapportages, die zijn opgemaakt omtrent de persoon van verdachte.
- rapportage van 12 april 2011, opgemaakt door R.J.F. Engelhart, GZ psycholoog;
- Multidisciplinair gedragskundig triple-onderzoek Pro Justitia van 16 april 2011, door F.B. van der Wurff, psychiater, A.E. Haan, gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut en L. van der Wielen, forensisch milieuonderzoeker.
De bevindingen van eerstbedoelde rapportage worden bezien in samenhang met die van het multidisciplinair gedragskundig triple-onderzoek, waaraan het volgende kan worden ontleend, zakelijk weergegeven:
Verdachte heeft slechts in beperkte mate medewerking verleend aan het onderzoek. Hij heeft niet meegewerkt aan testonderzoek, heeft geen vragenlijsten ingevuld en heeft geen toestemming gegeven referenten te raadplegen, behalve bij psychiater W.H.J. Mutsaerts te Haren. Men heeft het advies niet met verdachte kunnen bespreken omdat deze dat niet wilde.
Desondanks zijn de deskundigen Van der Wurff en Haan van oordeel dat een diagnose gesteld kan worden.
De deskundige psychiater Van der Wurff stelt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een psychotische stoornis, mogelijk in het kader van een schizoaffectieve stoornis of een schizofrene stoornis. Dit betreft een chronisch psychiatrisch ziektebeeld waarvan tijdens het onderzoek niet het precieze beloop kon worden vastgesteld, maar waarbij wel voldoende aanwijzingen zijn gevonden voor de veronderstelling dat dit ziektebeeld reeds jarenlang bij verdachte aanwezig is.
Er zijn voldoende aanwijzingen om te veronderstellen dat bovengenoemde psychotische stoornis aanwezig was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde, mede gelet op het chronische karakter van deze stoornis en de lange periode waarin zich de erotische betrekkingswanen en grootheidswanen van verdachte hebben gemanifesteerd. Deze psychose is tot op heden aanwezig, tenminste in de vorm van wanen jegens het slachtoffer en grootheidswanen. Deze stoornis beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde.
Verdachte heeft vanuit erotische betrekkingswanen in de loop van 2010 steeds sterker de overtuiging gekregen dat hij een relatie ontwikkelde met het slachtoffer en dat zij zowel contact initieerde als onderhield, zowel rechtstreeks als via de media. Zijn handelen en denken kan volledig begrepen worden vanuit zijn ziekelijke stoornis. Geadviseerd wordt om verdachte als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Ook de deskundige psycholoog Haan concludeert dat verdachte als ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, nu voldoende aanwijzingen zijn gevonden om te concluderen dat bij verdachte sprake is van psychotisch functioneren in de vorm van verschillende type wanen, waaronder grootheidswanen, betrekkingswanen, mogelijk erotische wanen en paranoïde wanen.
Ter terechtzitting van 4 oktober 2011 is de deskundige psychiater F.B. van der Wurff gehoord. De deskundige handhaafde bij die gelegenheid de conclusie dat verdachte als ontoerekeningvatbaar dient te worden beschouwd ten aanzien van het tenlastegelegde
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over en volgt dit advies.
Het bewezen geachte kan verdachte derhalve wegens een ziekelijke stoornis, in de zin van een psychotische stoornis, niet worden toegerekend. Verdachte dient terzake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7. Motivering van de maatregel
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, maar verzoekt verdachte als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen en hem ten aanzien van het ten laste gelegde te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Gelet op de ziekelijke stoornis van verdachte, zoals vastgesteld door de deskundigen is van belang dat verdachte behandeld wordt teneinde recidive te voorkomen. Hoewel de deskundigen hebben geadviseerd tot plaatsing van verdachte in een psychiatrische inrichting als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, is de officier van justitie van mening dat een TBS-maatregel met dwangverpleging nodig is. Zij is van mening dat de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven en dat het strafrecht niet dwingt tot oplegging van een minder vergaande maatregel alvorens tot oplegging van de TBS-maatregel kan worden over gegaan. De officier van justitie wijst erop dat sprake is van een hoog recidiverisico en dat er een escalatie lijkt te zijn in het gedrag van verdachte naar het slachtoffer.
Verder voert de officier van justitie aan dat verdachte tweemaal eerder gedwongen opgenomen is geweest in het kader van een BOPZ-maatregel. De inhoud en achtergrond van die opnames is niet duidelijk geworden. Verdachte is al geruime tijd, in ieder geval twee jaar gestopt met het innemen van medicatie. Daarnaast heeft hij geweigerd mee te werken aan de totstandkoming van persoonlijkheidsrapportage. Er bestaat bij verdachte geen ziektebesef en inzicht.
Het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht geeft volgens de officier van justitie onvoldoende waarborgen voor de bescherming van het slachtoffer en de maatschappij, gelet op het psychiatrische verleden van verdachte, zijn houding ten opzichte van het ten laste gelegde, de afwezigheid van ziektebesef en inzicht en het hoge recidiverisico. Of er risico bestaat voor verdere escalatie is niet met zekerheid te zeggen, maar evenmin uit te sluiten.
Opname in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar lijkt onvoldoende te zullen zijn voor effectieve behandeling van verdachte en het opleggen van een aansluitende BOPZ-maatregel is niet zeker. Het gevaarscriterium van de BOPZ is een andere dan die van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie is van mening dat enkel het opleggen van een TBS-maatregel met dwangverpleging voldoende waarborgen biedt voor de maatschappij en het slachtoffer.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte ontoerekeningsvatbaar is en verzoekt hem bij bewezenverklaring te ontslaan van alle rechtsvervolging en de maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Er wordt niet voldaan aan het vereiste gevaarscriterium voor het opleggen van TBS. De raadsman verzoekt uitdrukkelijk aan verdachte geen TBS met dwangverpleging op te leggen en verwijst hiertoe naar het advies van de verschillende deskundigen.
Mocht de rechtbank overwegen om aan verdachte TBS met dwangverpleging op te leggen, dan verzoekt de raadsman aanhouding van de zaak teneinde opnieuw rapportage op te laten maken over de wenselijkheid van een TBS-maatregel.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij het opleggen van een maatregel af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
In het Multidisciplinair gedragskundig triple-onderzoek Pro Justitia (rapport van 16 april 2011), wordt door de deskundigen Van der Wurff en Haan geadviseerd om aan verdachte de maatregel op te leggen als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, teneinde verdachte te behandelen voor zijn ziekelijke stoornis en herhaling van zijn gedrag te voorkomen.
Volgens het rapport staat wat betreft de kans op recidive centraal dat verdachte vanuit zijn psychotische stoornis erotische wanen en grootheidswanen heeft, die hem tot op heden gericht houden op het slachtoffer. Ook is van belang dat verdachte een blanco justitieel verleden heeft en niet eerder veroordeeld is voor geweldsdelicten. Verdachte behoort volgens de deskundigen niet tot het meest gevaarlijke type stalkers. Voorts kan worden gesteld dat er bij verdachte een escalatie in zijn gedrag jegens het slachtoffer is te zien tot aan zijn aanhouding. Het feit dat hij daarna in detentie en observatie geobsedeerd gericht bleef op het slachtoffer geeft aan dat gevaar voor aanhoudende belaging zeer hoog is zolang zijn stoornis onbehandeld blijft. Of er risico bestaat voor verdere escalatie in zijn gedrag is niet met zekerheid vast te stellen, maar uit te sluiten evenmin. Bijkomende factoren die mogelijk negatief van invloed zijn op het recidivegevaar lijken direct gerelateerd aan zijn psychiatrische stoornis. Het gaat hierbij om factoren zoals vijandigheid in contact, beperkt ziektebesef, ontkenning van het delict en gebrekkige relationele en copingvaardigheden.
Terugdringen van het recidiverisico door interventies is uitsluitend mogelijk door behandeling van de ziekelijke stoornis van verdachte. Nu verdachte niet gemotiveerd is tot medewerking aan onderzoek of behandeling kan geen vrijwillig kader voor behandeling worden geadviseerd. Behandeling kan wel plaatsvinden in het kader van een maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, door hem te plaatsen in een psychiatrische inrichting, op termijn gevolgd door een civiel rechtelijke maatregel (de rechtbank begrijpt: BOPZ-maatregel). Hierbij moet uitdrukkelijk worden geadviseerd dat medicamenteuze behandeling dient plaats te vinden, zonodig in de vorm van dwangmedicatie. Zij adviseren tot plaatsing in een FPK in de regio van zijn eigen woonplaats.
Op 3 juli 2011 hebben voormelde deskundigen schriftelijk antwoord gegeven op aanvullende vragen naar aanleiding van dit advies. Op de vraag of het adviseren tot oplegging van een TBS-maatregel is overwogen antwoorden de deskundigen dat dit is overwogen, maar dat de overtuiging bestaat dat het opleggen van een maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht volstaat. Verdachte is niet eerder veroordeeld wegens een geweldsdelict en heeft in het thans ten laste gelegde ook geen geweld gebruikt of daarmee gedreigd. Het is in het onderzoek slechts in beperkte mate mogelijk geweest uitspraak te doen over het recidiverisico en aan verdachte is niet eerder een minder vergaande maatregel dan TBS opgelegd.
Ter terechtzitting van 4 oktober 2011 heeft de deskundige Van der Wurff dit standpunt herhaald en toegelicht. De deskundige merkte op, dat een belangrijke nuancering in de risicotaxatie is gelegen in het feit dat de rapporteurs geen informatie hebben kunnen inwinnen over het psychiatrisch verleden van verdachte. De eerdere opnames kunnen vanwege veel verschillende factoren zijn gestopt. Als na een jaar zou blijken dat verdachte niet veilig terug kan keren in de maatschappij dan is continuering van de opname in het kader van een BOPZ-maatregel, die door het ziekenhuis waarin verdachte krachtens art. 37 Sr. zal worden geplaatst kan worden geïnitieerd, een reële mogelijkheid. Bij de beoordeling tot opleggen van een BOPZ-maatregel wordt rekening gehouden met het achterliggende delict en wordt gekeken of iemand een gevaar is voor zichzelf of zijn omgeving.
Het standpunt van de officier van justitie dat bij oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 37 Sr onvoldoende waarborgen voor het terugdringen van het recidiverisico kunnen worden gegeven zal niet worden gevolgd, aangezien de rechtbank daarin geen aanleiding ziet om af te wijken van het advies van de deskundigen.
Zoals hiervoor is weergegeven wijst de officier van justitie op de hoge kans op recidive, op de escalatie die is waargenomen in het gedrag van verdachte, op zijn gebrek aan zelfinzicht en op de ernst van de feiten. Ook heeft zij aangevoerd dat verdachte al eerder is opgenomen in het kader van een BOPZ-maatregel. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat al deze factoren door de deskundigen in aanmerking zijn genomen. Zo hebben zij onder meer overwogen dat zonder behandeling de kans op recidive hoog is, dat escalatie in zijn gedrag niet kan worden uitgesloten en dat behandeling nodig is om het stalken te stoppen. Maar de deskundigen hebben ook overwogen dat verdachte niet tot het meest gevaarlijke type stalkers behoort, niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en ook bij het thans voorliggende feit geen fysiek geweld heeft gepleegd noch daarmee heeft gedreigd. Met inachtneming van onder meer deze punten en de (medische) voorgeschiedenis van verdachte komen de deskundigen vervolgens eenduidig tot de conclusie dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 37 Sr. een afdoende maatregel betreft voor behandeling van verdachte om het stalken te doen stoppen. Daartoe uitgenodigd hebben de deskundigen bij brief van 3 juli 2011 gepersisteerd bij hun advies en meegedeeld dat zij geen goede gronden hebben om tot een TBS-maatregel te adviseren. Ter terechtzitting van 4 oktober 2011 heeft deskundige Van der Wurff zijn advies dat plaatsing in een psychiatrische inrichting ex artikel 37 Sr. volstaat, gehandhaafd.
Verder zal een psychiatrisch ziekenhuis waarin verdachte krachtens art. 37 Sr. zou worden geplaatst, zo nodig op een BOPZ-vervolgtraject anticiperen, zo begrijpt de rechtbank uit hetgeen de deskundige Van der Wurff dienaangaande ter terechtzitting heeft verklaard. De deskundige heeft de nadruk gelegd op het feit dat het allerbelangrijkste is dat verdachte behandeld wordt, om te beginnen met medicatie, hetgeen in een ziekenhuis als bedoeld in art. 37 kan gebeuren. Gezien al het voorgaande leidt deze maatregel naar het oordeel van de rechtbank tot voldoende bescherming van het slachtoffer en de maatschappij en ziet de rechtbank geen aanleiding om aan het deskundigenadvies voorbij te gaan.
Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd is met het gevaarscriterium in artikel 37 Sr beoogd aan te sluiten bij de terminologie in art. 1 Wet BOPZ. Dit volgt uit de wetsgeschiedenis die behoort bij artikel 37 Sr zoals ook is overwogen door de Hoge Raad in zijn uitspraak van 31 januari 2006, gepubliceerd in LJN: AU7080.
Hoewel de officier van justitie kan worden toegeven dat het strafrecht niet dwingt tot het opleggen van minder vergaande maatregelen alvorens TBS kan worden opgelegd, leidt ook dat argument niet tot het oordeel dat de TBS-maatregel in dit geval nodig is voor een afdoende behandeling van verdachte.
De onderhavige belaging zal door het slachoffer ongetwijfeld als buitengewoon ingrijpend en beangstigend zijn ervaren, maar die omstandigheid kan niet doorslaggevend zijn voor de beslissing om aan verdachte het zwaarste, want meest langdurige, behandelregiem - van TBS – op te leggen.
De rechtbank acht na te noemen maatregel op zijn plaats, aangezien verdachte gevaarlijk is voor zichzelf en anderen. Daartoe overweegt de rechtbank dat het gevaar voor anderen is gelegen in de kans op recidive en dat ter voorkoming daarvan oplegging van de maatregel van artikel 37 Sr. noodzakelijk wordt geacht. Ook is gevaar voor verdachte zelf aanwezig in die zin dat verdachte gebukt gaat onder maatschappelijke teloorgang en dat behandeling nodig is om dit tegen te gaan.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande voor een termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te worden geplaatst.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.1. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Gelast dat verdachte voor de termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
Bepaalt dat dit psychiatrisch ziekenhuis een forensisch psychiatrische kliniek dient te zijn.
Gelast de teruggave aan [manager slachtoffer] van:
- 1.00 STK DVD 3938438
- 1.00 STK Postpakket 3938467
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. M.J. Diemer en F.M.S. Requisizione, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Heijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 oktober 2011.