ECLI:NL:RBAMS:2011:BT7055

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-2926 WIB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • S.J. Riem
  • T.J.P. van Os van den Abeelen
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inburgeringsplicht van langdurig ingezetenen en de toepassing van de Richtlijn 2003/109/EG

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 september 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de inburgeringsplicht van een eiseres met de Nieuw-Zeelandse nationaliteit. Eiseres was in Nederland gekomen vóór 1998 en had op 8 juni 2007 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verkregen met de status van 'EG-langdurig ingezetene'. De rechtbank diende te beoordelen of de Richtlijn 2003/109/EG, die de status van langdurig ingezetenen regelt, in de weg staat aan de inburgeringsplicht die eiseres per 1 januari 2007 was opgelegd op grond van artikel 3 van de Wet inburgering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres inburgeringsplichtig was voordat zij de status van langdurig ingezetene verkreeg. De rechtbank oordeelde dat de Richtlijn de lidstaten de bevoegdheid geeft om integratievoorwaarden te stellen aan onderdanen van derde landen, en dat Nederland van deze bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt ten aanzien van de inburgering. De rechtbank concludeerde dat de Richtlijn niet in de weg staat aan de inburgeringsplicht die eiseres was opgelegd, en dat de argumenten van eiseres niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/2926 WIB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. J.B. Bierbach,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,
verweerder,
gemachtigde mr. E. Bakker.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres inburgeringsplichtig is op grond van de Wet inburgering (Wi) en dat zij voor 24 augustus 2013 het inburgeringsexamen dient te behalen.
Bij besluit van 6 mei 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2010 en heeft vervolgens het onderzoek gesloten. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. A.J. Tielbeke.
Bij beslissing van 10 februari 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer.
De meervoudige kamer heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2011. Eiseres is daar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [vertegenwoordiger 1].
De meervoudige kamer heeft het onderzoek gesloten.
Bij beslissing van 6 mei 2011 heeft de meervoudige kamer het onderzoek heropend. Partijen hebben de meervoudige kamer een nadere schriftelijke reactie gezonden.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1. Eiseres heeft de Nieuw-Zeelandse nationaliteit en is vóór het jaar 1998 naar Nederland gekomen. Eiseres is een oudkomer in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wi. Zij heeft op 8 juni 2007 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd gekregen met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’.
1.2. Verweerder heeft eiseres bij het primaire besluit meegedeeld dat zij inburgeringsplichtig is. Eiseres dient voor 24 augustus 2013 het inburgeringsexamen of een ander examen dat vrijstelt van de inburgeringsplicht te behalen.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (de Richtlijn) niet in de weg staat aan de inburgeringsverplichting van eiseres.
2. Inhoudelijke beoordeling
2.1. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat aan haar op grond van de Richtlijn geen inburgeringsplicht kan worden opgelegd. Op grond van artikel 11 van de Richtlijn dient eiseres als langdurig ingezetene net zo behandeld te worden als Nederlandse onderdanen en die hoeven niet in te burgeren, aldus eiseres. De systematiek van de Richtlijn verbiedt een dergelijke beperking op de gelijke behandeling in de lidstaat waar de langdurig ingezetene die status heeft verworven. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres een artikel over langdurig ingezetenen [ingezetene 1] en [ingezetene 2] en een e-mail van [ingezetene 1] overgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat hij in de beroepsgronden slechts ter illustratie van de systematiek van de wetgeving naar artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wi heeft verwezen.
2.2. Niet in geschil is dat eiseres per 1 januari 2007 op grond van artikel 3 van de Wi inburgeringsplichtig is. Vaststaat dat eiseres op 8 juni 2007 een verblijfvergunning voor onbepaalde tijd heeft gekregen met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’. De rechtbank stelt dan ook vast dat eiseres reeds voorafgaand aan het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene inburgeringsplichtig was.
2.3. Artikel 5, tweede lid, van de Richtlijn geeft de lidstaten de bevoegdheid om van onderdanen van derde landen te eisen dat zij voldoen aan integratievoorwaarden op grond van de nationale wetgeving voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene. In artikel 3 van de Wi, waaruit de inburgeringsplicht van eiseres per 1 januari 2007 voortvloeit, werd het voldoen aan de inburgeringsplicht (nog) niet als voorwaarde gesteld voor het verkrijgen van die status. Artikel 3 van de Wi is, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook minder verstrekkend dan artikel 5, tweede lid, van de Richtlijn toestaat. In artikel 11, eerste lid, van de Richtlijn wordt een opsomming gegeven van gebieden waarop langdurig ingezetenen dezelfde behandeling genieten als de eigen onderdanen. In deze opsomming wordt niet bepaald dat een bestaande inburgeringsplicht dient te vervallen indien betrokkene nadien de status van langdurig ingezetene heeft verkregen. Op grond van het vijfde lid van artikel 11 van de Richtlijn mogen lidstaten ook besluiten tot gelijke behandeling op niet door het eerste lid bestreken gebieden, maar Nederland heeft van deze bevoegdheid ten aanzien van inburgering geen gebruik gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank staat de Richtlijn dan ook niet in de weg aan de inburgeringsplicht die eiseres per 1 januari 2007 op grond van artikel 3 van de Wi is opgelegd. Dat in artikel 11, derde lid, van de Richtlijn niet expliciet is bepaald dat de lidstaten de gelijke behandeling mogen beperken op het gebied van integratie doet daaraan niet af. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van de Richtlijn leidt dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
3.1. Het beroep van eiseres op de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2010 (LJN: BN3934 en LJN: BN3935) en de uitspraak van de rechtbank Roermond van 15 oktober 2010 (LJN: BO1206), kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, nu die gevallen niet vergelijkbaar zijn met de situatie van eiseres. Eiseres heeft namelijk de Nieuw-Zeelandse nationaliteit en niet de Turkse nationaliteit, zodat de Turkse Associatieovereenkomst niet op eiseres van toepassing is.
4.1. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Riem, voorzitter, mrs. T.J.P. van Os van den Abeelen en C.J. Polak, leden, in aanwezigheid van mr. S.P.M. van Boheemen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2011.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB