2. Eiser vordert bij dagvaarding gedaagde te veroordelen tot betaling van € 99.537,83, als in het onderstaande nader omschreven. Bij akte d.d. 30 september 2010 vorderde hij voorts een bedrag van € 4.200,00 bruto alsmede een in goede justitie te bepalen vergoeding van immateriële schade.
3. Eiser stelt ter onderbouwing van de vorderingen, kort samengevat, dat de voormelde opzegging primair is geschied onder opgave van een voorgewende of valse reden als omschreven in art. 7:681 lid 2 sub a BW. Subsidiair stelt eiser dat de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van gedaagde daarbij, mede in aanmerking nemend dat gedaagde geen enkele voorziening heeft getroffen en dat hij geen mogelijkheden heeft om ander passend werk te vinden.
4. Volgens eiser is hij in 2001 op aandringen van gedaagde zijn huidige functie gaan vervullen, die lichter was dan zijn voorgaande. Vervolgens hebben medewerkers van gedaagde hem in 2007, 2008 en 2009 benaderd met de vraag of hij met zijn werkzaamheden zou willen stoppen onder gebruikmaking van de VUT-regeling. Eiser reageerde aanvankelijk afhoudend, maar in 2009 hebben gesprekken plaatsgevonden waarin gedaagde met rekenvoorbeelden en een beëindigingovereenkomst kwam. Tot gedaagdes ergernis heeft eiser de voorstellen niet aanvaard, waarna zij een ontslagvergunning heeft aangevraagd.
5. Eiser betwist dat de door gedaagde aangevoerde ontslaggrond - opheffing van de functie van procurement officer - juist is. Met hem is daarover nooit gesproken. De werkelijke reden is dat geen VUT-afspraken gemaakt konden worden. Pas nadien heeft gedaagde besloten de functie op te heffen. Eiser betwist voorts dat er onvoldoende werkzaamheden voor hem waren. Hij had de handen vol aan zijn werk. Bovendien had gedaagde hem extra taken kunnen geven. Volgens eiser is met hem niet gesproken over andere passende functies. Eiser betwist inefficiënt te hebben gewerkt; functioneringsgesprekken zijn de laatste jaren niet met hem gevoerd.
6. Eiser wijst op de inconsistente opstelling van gedaagde, die bij het UWV enerzijds stelde dat het ontslagverzoek niet gegrond was op financiële of bedrijfseconomische redenen en dat op haar onderneming geen financiële druk rust, maar anderzijds wel stelde een besparing van
€ 35.000,00 te kunnen realiseren. Eiser betwist de juistheid van dit bedrag en relativeert het in het licht van de jaarlijkse winstaandelen van de partners. Met zijn werkzaamheden heeft hij de onderneming jaarlijks € 80.000,00 kunnen besparen.
7. Eiser verwijt gedaagde hem 13 maanden voor zijn pensioengerechtigde leeftijd te hebben ontslagen. Hij stelt 13 maanden salaris te hebben gemist, opgebouwd uit salaris, pro rato 13e maand, vakantietoeslag en winstdeling. Voorts is zijn WW-uitkering gekort met het opgebouwde prepensioen, dat hij wel moest opnemen, gelet op zijn teruggang in inkomsten. Een en ander levert een schadepost van € 8.369,93 netto op, nog daargelaten het gemis van zijn lease-auto. Ook zal zijn jaarlijkse ouderdomspensioen worden verlaagd, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 4.586,94 netto. Verder mist hij de fiscale doorwerkbonus en de algemene arbeidskorting, resulterend in een schade van € 7.470,66 netto per jaar.
8. Eiser stelt verder dat gedaagde herhaalde malen een onjuist salaris heeft gehanteerd. Zijn laatstgenoten salaris bedroeg € 4.707,50 bruto per maand exclusief emolumenten. Dit bedrag geldt ook als pensioendragend salaris. In het kader van de regeling “Uitkering bij jubilea” had hij na een dienstverband van 30 jaar recht op een uitkering van 2 maandsalarissen. Gedaagde heeft die uitkering echter gebaseerd op het salaris minus de WAO-uitkering. Eiser stelt recht te hebben op een aanvullend bedrag van € 7.791,60 bruto. Ook de winstdelingsuitkering over de periode van 1 mei 2009 tot 1 mei 2010 is op die te lage basis berekend, tengevolge waarvan aan eiser een bedrag van € 4.200,00 bruto te weinig is betaald. In de jaren voordien, voor het onderhavige dispuut, ontving hij een winstdelingsuitkering op basis van het volle salaris.
9. Eiser stelt voorts door bekende en (ex-) collega’s te worden aangesproken over de redenen van zijn vertrek, met de veronderstelling dat hij met een mooie regeling is vertrokken. Hij is dan genoodzaakt de zaak uit te leggen. Omdat hij zich ook zorgen maakt over zijn financiële toekomst lijdt eiser aan verschijnselen van stress en slapeloosheid. Gedaagde is volstrekt aan zijn belangen voorbijgegaan, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat de door hem aangeschreven senior partner van gedaagde ondanks toezeggingen niet heeft geantwoord. Eiser stelt dat een in goede justitie te bepalen vergoeding van immateriële schade gerechtvaardigd is.
10. Eiser stelt tenslotte dat hij kosten van rechtsbijstand heeft moeten maken, die hij – na vermindering van eis – op € 15.000,00 taxeert.