RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2130 BESLU
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. J.C.C. Leemans,
de Registratiecommissie Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog,
verweerder,
gemachtigde mr. J. Siemons.
Bij besluit van 11 september 2009 heeft verweerder het verzoek van eiseres om haar in te schrijven in het register van klinisch neuropsychologen afgewezen (het primaire besluit).
Bij besluit van 17 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak, gevoegd met de zaken AWB 10/3484 BESLU, 11/1940 BESLU en AWB 11/1931 BESLU, behandeld op de zitting van 21 juni 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en prof. dr. R.P.C. Kessels. Verder is als informant verschenen prof. dr. J.M. Bouma.
Na het sluiten van het onderzoek zijn de zaken weer gesplitst.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Op 25 juni 2009 heeft eiseres verweerder, met een beroep op de overgangsregeling, verzocht om haar in te schrijven in het register van klinisch neuropsychologen. Het register is op grond van de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) ingesteld (BIG-register).
1.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voldoet aan de overgangsbepaling van het Besluit specialisme klinische neuropsychologie (Bskn). Eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de eisen van onderzoekservaring. Zij kan dan ook niet worden toegelaten tot de toets die voor inschrijving in het BIG-register moet worden afgelegd. Verweerder stelt niet bevoegd te zijn om van de eisen van het Bskn en de in dat verband door verweerder opgestelde beleidsregels af te wijken.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Adviescommissie specialismenregeling gezondheidszorgpsycholoog (de Adviescommissie), het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder stelt dat artikel 12 van het Bskn hem expliciet beoordelingsvrijheid geeft om vast te stellen wat voor soort publicaties voldoen aan de geldende wetenschappelijke standaard. De in de “Beleidsregels uitvoering overgangsregeling KNP (artikel 12 Besluit KNP)”, zoals vastgesteld in de vergadering van de RSG van 23 mei 2008 (de Beleidsregels), opgenomen voorwaarden waaraan publicaties moeten voldoen zijn volgens verweerder geen verzwaring van de eisen van de overgangsregeling, maar invulling van die beoordelingsvrijheid. Eiseres voldoet niet aan de gestelde eisen, omdat maar één van de door haar opgegeven publicaties aan de in de Beleidsregels gestelde voorwaarden voldoet.
2. Allereerst ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de beslissing op bezwaar bevoegd is genomen.
2.1. De rechtbank stelt vast dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit, blijkens de ondertekening in mandaat, is genomen door drs. [voorzitter], voorzitter van de RSG. Op grond van artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. Gelet hierop is de beslissing op bezwaar onbevoegd genomen. De stellingen van verweerder dat het primaire besluit feitelijk is genomen door de Commissie van Uitvoering Registratie Klinisch neuropsycholoog (CURN), een administratieve eenheid die verweerder ondersteunt bij de uitvoering van het Bskn, en dat zonder medeweten van [voorzitter] gebruik is gemaakt van zijn digitale handtekening, doen hieraan niet af.
2.2. Gelet hierop zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot dit oordeel zou komen, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven nu dit door verweerder is bekrachtigd in zijn vergadering van 1 oktober 2010. Eiseres heeft aangevoerd dat deze bekrachtiging onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen is, aangezien de leden van de RSG hierbij niet de beschikking hebben gekregen over het volledige dossier.
2.3. De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft erkend dat alleen het primaire besluit, het advies van de Adviescommissie en het verslag van de hoorzitting aan de plenaire RSG zijn voorgelegd. Hoewel de gemachtigde van verweerder heeft verklaard dat zij bij de vergadering aanwezig was om vragen te beantwoorden en een toelichting te geven, is de rechtbank met eiseres van oordeel dat de bekrachtiging op deze wijze onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. De leden van de RSG hadden de beschikking moeten krijgen over het volledige dossier, waaronder in de eerste plaats de gronden van bezwaar. Dit geldt temeer nu het gaat om een van het advies van de Adviescommissie afwijkend besluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit reeds hierom niet in stand kunnen blijven en zal verweerder opdracht geven een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. In het kader van dit nieuw te nemen besluit zal de rechtbank hierna ook de inhoud van het bestreden besluit beoordelen.
3. Daarbij gaat de rechtbank uit van het volgende wettelijk kader.
3.1. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wet BIG, kan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (de minister), indien een organisatie van beoefenaren van een beroep waarop een register betrekking heeft, voor de inschrijving van beroepsbeoefenaren die een bijzondere deskundigheid hebben verworven met betrekking tot de uitoefening van een deelgebied van hun beroep, een specialistenregister heeft en daaraan een titel is verbonden, bepalen dat die titel als wettelijk erkende specialistentitel wordt aangemerkt.
Het door het College Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog op 21 februari 2008 vastgestelde Bskn is blijkens artikel 2 van het Bskn een regeling van een organisatie van beroepsbeoefenaren, zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet BIG. Deze regeling is bij besluit van 14 mei 2008 door de minister goedgekeurd. Bij besluit van 3 juni 2008 heeft de minister besloten tot wettelijke erkenning van de specialistentitel klinisch neuropsycholoog onder de Wet BIG.
Het Bskn is op 1 januari 2008 in werking getreden.
3.2. Op grond van artikel 3 van het Bskn is registratie als klinisch neuropsycholoog onder meer mogelijk voor een gezondheidszorgpsycholoog die in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat hij het examen ter afsluiting van de opleiding tot klinisch neuropsycholoog met goed gevolg heeft afgelegd.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van het Bskn komen gezondheidszorgpsychologen die niet beschikken over het in artikel 3 genoemde getuigschrift, maar op het moment van inwerkingtreding van dit besluit aantoonbare ervaring op specialistisch niveau hebben op het gebied van de klinische neuropsychologie, in aanmerking voor inschrijving in het register indien zij met goed gevolg een toets hebben afgelegd, waaruit blijkt dat zij voldoen aan de opleidingseisen genoemd in de artikelen 6 tot en met 8 en 10 van dit besluit.
Op grond van artikel 12, tweede lid, van het Bskn worden uitsluitend gezondheidszorgpsychologen tot de toets als bedoeld in het eerste lid toegelaten, die voldoen aan elk van de volgende voorwaarden:
a. Betrokkene heeft tussen 1 januari 2000 en de datum van inwerkingtreding van dit besluit minimaal 7000 uur werkervaring opgedaan als gezondheidszorgpsycholoog op het specialistische gebied van de klinische neuropsychologie;
b. Betrokkene heeft aantoonbare ervaring met onderzoek op het gebied van de humane psychologie, blijkend uit:
1. een dissertatie op dit gebied;
2. dan wel publicatie van minstens twee artikelen op dit gebied, waarvan minstens één als eerste auteur;
3. dan wel minstens drie publicaties op dit gebied als medeauteur.
In de onder 2. en 3. genoemde gevallen dient het publicaties te betreffen die naar het oordeel van de registratiecommissie voldoen aan de daarvoor geldende wetenschappelijke standaarden. In het onder 3. genoemde geval dient bovendien tot genoegen van de registratiecommissie te worden aangetoond dat de auteur een essentiële rol heeft gespeeld in het onderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan de betreffende publicaties.
4. De rechtbank zal in het navolgende allereerst ingaan op de vraag wat de juridische status van het Bskn is en vervolgens op de vraag welke toets verweerder, gelet hierop, bij het beoordelen van de individuele aanvragen dient aan te leggen of had dienen aan te leggen. Tot slot zal worden ingegaan op de vraag welke consequenties deze beoordeling van de rechtbank heeft voor de door verweerder bij het bestreden besluit gemaakte beoordeling in de zaak van eiseres.
5. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat de voorwaarden in het Bskn om tot de toets te worden toegelaten niet redelijk zijn.
5.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de inhoud van het Bskn in deze procedure niet ter toetsing voorligt. Het Bskn is volgens verweerder een besluit van algemene strekking, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Hiertegen stond bezwaar en beroep open. Verweerder stelt dat, nu er geen rechtsmiddelen zijn ingediend tegen het Bskn, het Bskn onherroepelijk is geworden.
5.2. Ten aanzien van de vraag wat de status van het Bskn is, overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2003 (LJN: AN8341), dat artikel 14 van de Wet BIG aan een organisatie van beoefenaren van een beroep geen regelgevende bevoegdheid toekent, maar alleen voorziet in de mogelijkheid dat een titel, die is verbonden aan een in dat artikel bedoelde specialistenregister, als wettelijk erkende specialistentitel wordt aangemerkt. Een regeling omtrent de voorwaarden voor inschrijving in een dergelijk register, zoals het Bskn, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen algemeen verbindend voorschrift, maar een privaatrechtelijke regeling, waaraan door de minister met toepassing van artikel 14, eerste lid, van de Wet BIG een beperkt publiekrechtelijk rechtsgevolg kán worden verbonden, bestaande uit het exclusieve en wettelijk beschermde recht van degenen die voldoen aan die voorwaarden om de aan het desbetreffende specialisme verbonden titel te voeren. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 13 april 2005 (LJN: AT3767) heeft geoordeeld, dient een beslissing inhoudende erkenning van het medisch specialisme te worden gekwalificeerd als een besluit van algemene strekking niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Dat het Bskn en de daarin vermelde registratiecriteria aan een beoordeling door de minister worden onderworpen alvorens de minister besluit al dan niet tot wettelijke erkenning van de specialistentitel over te gaan, betekent niet dat de registratievoorwaarden, zoals die zijn opgenomen in het Bskn, door die beoordeling een ander dan een zuiver privaatrechtelijk karakter krijgen.
5.3. Gezien het voorgaande, concludeert de rechtbank dat tegen de voorwaarden om voor registratie in aanmerking te komen, zoals die op 22 mei 2008 in de Staatscourant zijn gepubliceerd, niet de mogelijkheid van beroep op grond van de Awb heeft opengestaan, zodat niet kan worden gezegd dat die beslissing formele rechtskracht heeft.
5.4. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder weliswaar het Bskn als uitgangspunt dient te nemen bij de beoordeling van een verzoek tot registratie, maar daarbij verder moet beoordelen of, in aanmerking nemende het doel van het Bskn, in redelijkheid kan worden vastgehouden aan de daarin genoemde voorwaarden.
6. Ten aanzien van die door verweerder bij elke aanvraag te maken beoordeling, overweegt de rechtbank allereerst het volgende.
6.1. In de toelichting op het Bskn heeft het College Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog (CSG) aangegeven het Bskn te hebben opgesteld, omdat zich op het terrein van de gezondheidszorgpsychologie naast het bestaande specialisme klinische psychologie een nieuw specialisme heeft geprofileerd: de klinische neuropsychologie. In de interactie tussen de neurowetenschappen en de gedragwetenschappen is de neuropsychologie de wetenschap van de relaties tussen de hersenen en gedrag. De grote aantallen getroffen patiënten in de maatschappij, de grote diversiteit van de doorgaans complexe psychische gevolgen voor de patiënt en zijn omgeving en de snelle wetenschappelijke ontwikkelingen op dat gebied maken een grondige scholing, kwaliteitsbewaking en (her)registratie van deskundigen noodzakelijk. Maatschappelijk gezien is het voor het publiek, de betreffende patiënten, hun naasten en verzorgers en voor professionele zorgverleners van groot belang dat een specifieke deskundigheid ten aanzien van de cognitieve, emotionele en gedragsgevolgen van hersenstoornissen herkenbaar is en gegarandeerd wordt.
6.2. Uit de toelichting op artikel 12 van het Bskn volgt dat de overgangsregeling voor gezondheidszorgpsychologen (gz-psychologen) die reeds binnen het specialisme werkzaam zijn, gebaseerd is op vier uitgangspunten. Ten eerste is deze uitsluitend bestemd voor gz-psychologen met aantoonbare, substantiële en recente werkervaring op specialistisch niveau op het gebied van de klinische neuropsychologie. Het dient hier dus te gaan om werkervaring die wat betreft het vereiste kennis- en deskundigheidsniveau uitstijgt boven hetgeen tot het standaard takenpakket van de gz-psycholoog behoort. Ten tweede is de klinisch neuropsycholoog nadrukkelijk een scientist-practitioner: wetenschappelijk onderzoek is een integraal onderdeel van de beroepsuitoefening. Om deze reden is naast werkervaring ook onderzoekservaring vereist als toelatingsvoorwaarde tot de overgangsregeling. Als derde uitgangspunt is genoemd dat registratie een teken is van vakbekwaamheid. Ook specialisten die via de overgangsregeling geregistreerd zijn, dienen te beschikken over up-to-date kennis van het vakgebied. Om die reden dienen zij een toets af te leggen, waaruit blijkt dat hun kennis van het vak zich bevindt op een niveau dat vergelijkbaar is met de eindtermen van de reguliere opleiding. Ten slotte gaat de overgangsregeling uit van het feit dat er een kleine groep van gz-psychologen is met een zodanige positie binnen het vakgebied, dat een toets overbodig moet worden geacht. Dit betreft enerzijds hen met een leidinggevende positie binnen het vakgebied, anderzijds hen met een zeer lange staat van dienst.
6.3. Gelet op het doel en de uitgangspunten van het Bskn en van de overgangsregeling, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de eisen die het Bskn aan de gz-psycholoog stelt om toegelaten te worden tot de overgangsregeling in beginsel niet onredelijk zijn.
6.4. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij ook op andere wijze dan slechts door middel van een dissertatie of artikelen die voldoen aan de daarvoor geldende wetenschappelijke standaarden kan aantonen dat zij over voldoende onderzoekservaring beschikt.
6.5. De rechtbank overweegt dat de overgangsregeling, gelet op de toelichting in het Bskn, onderzoekservaring vereist, omdat een klinisch neuropsycholoog nadrukkelijk een scientist-practitioner is, dat wil zeggen dat het wetenschappelijk onderzoek integraal onderdeel uitmaakt van de beroepsuitoefening. Het CSG heeft daarbij niet gemotiveerd waarom onderzoekservaring slechts kan blijken uit een dissertatie of artikelen die voldoen aan de daarvoor geldende wetenschappelijke standaarden. De rechtbank is van oordeel dat niet zonder meer vast staat dat onderzoekservaring alleen hieruit zou kunnen blijken. De rechtbank merkt daarbij op dat de mate van onderzoekservaring van de betrokkene in dit verband niet wordt beoordeeld teneinde de betrokkene met toepassing van de overgangsregeling in te schrijven, maar om te beoordelen of de betrokkene kan worden toegelaten tot de toets. Eerst indien de betrokkene de toets met goed gevolg heeft afgelegd, kan een inschrijving volgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de voorwaarden in die bepaling, zonder dat er een mogelijkheid bestaat om daarvan af te wijken, onredelijk zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de beroepsgroep in het ontwerp van het Bskn aanvankelijk een hardheidsclausule had opgenomen op grond waarvan afwijking van deze voorwaarden in specifieke gevallen mogelijk was. Deze hardheidsclausule is, zo heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard, verwijderd op voorzet van (ambtenaren van) de minister. Naar het oordeel van de rechtbank is de hieraan volgens verweerder ten grondslag gelegde vrees dat een hardheidsclausule zou leiden tot een onhanteerbare overgangsregeling, ongegrond, gezien de beperkte groep personen waarvan het verzoek om toelating tot de toets is afgewezen.
7. Nu de rechtbank van oordeel is dat de eisen die het Bskn stelt aan toelating tot de toets in beginsel niet onredelijk zijn, behoudens de omstandigheid dat een hardheidsclausule ten onrechte ontbreekt, zal zij zich buigen over de nadere invulling die verweerder aan deze eisen heeft gegeven in de Beleidsregels. Hierin staat onder het kopje ‘Publicatie op het gebied van de humane neuropsychologie (2) en (3)’, onder meer het volgende:
“De publicatie moet betrekking hebben op mensen (dus geen proefdieren) en op het vakgebied van de neuropsychologie.
De RSG is van mening dat een publicatie voldoet aan de daarvoor geldende wetenschappelijke standaarden wanneer de publicatie plaatsvond in een internationaal peer-reviewed tijdschrift dat is opgenomen in PsychInfo, Medline/PubMed of Web of Science. Bovendien moet de publicatie een literatuurstudie betreffen of een onderzoeksverslag zijn. ‘Letters’, boeken, boekhoofdstukken, boekbesprekingen en congresverslagen voldoen niet aan deze wetenschappelijke standaarden.”
7.1. De rechtbank stelt vast dat artikel 12, tweede lid, onder b, van het Bskn verweerder de vrijheid geeft om te beoordelen welke publicaties voldoen aan de daarvoor geldende wetenschappelijke standaarden en wanneer is aangetoond dat een medeauteur een essentiële rol heeft gespeeld in het onderzoek dat ten grondslag ligt aan een publicatie. Bij de beoordeling van de Beleidsregels zal de rechtbank, gelet hierop, (terughoudend) toetsen of verweerder hiermee binnen de grenzen van de hem toekomende vrijheid is gebleven en of de Beleidsregels kennelijk onredelijk of anderszins onrechtmatig zijn.
7.2. De voorwaarden die verweerder in de Beleidsregels stelt, zoals hiervoor weergegeven, betreffen een nadere invulling van het begrip ‘geldende wetenschappelijke standaarden’. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de in de Beleidsregels opgenomen eisen niet buiten de grenzen van het Bskn is getreden, nu verweerder hierin slechts invulling heeft gegeven aan de beoordelingsvrijheid die artikel 12, tweede lid, onder b, van het Bskn hem geeft. De in de Beleidsregels gestelde nadere eisen geven de garantie dat een publicatie voldoet aan de geldende wetenschappelijke standaard en zijn op zichzelf dan ook niet onredelijk te achten.
7.3. De rechtbank overweegt dat prof. dr. J.M. Bouma, die als een deskundige op het gebied van de neuropsychologie kan worden gezien, ter zitting als informant onder meer heeft verklaard dat onderzoeksresultaten die al in een boek zijn gepubliceerd niet ook in een tijdschrift worden gepubliceerd en dat een boek en een congresbijdrage peer-reviewed kunnen zijn en ook voor het overige kunnen voldoen aan de wetenschappelijke standaard. Dit is door verweerder niet betwist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aannemelijk is dat artikelen die niet voldoen aan de eisen die de Beleidsregels stellen, wel kunnen voldoen aan de voorwaarde in artikel 12, tweede lid, onder b, van het Bskn, namelijk dat het betreffende artikel moet voldoen aan de ‘geldende wetenschappelijke standaarden’. Nu de Beleidsregels geen ruimte bieden om die mogelijkheid te beoordelen, moeten de Beleidsregels in zoverre onredelijk worden geacht. De CURN, die bestaat uit klinisch neuropsychologen, moet, gelet op haar deskundigheid en de beperkte groep personen waarvan het verzoek om toelating tot de toets is afgewezen, in staat worden geacht te beoordelen of een artikel, ook als het niet aan de in de Beleidsregels gestelde eisen voldoet, tóch voldoet aan de ‘geldende wetenschappelijke standaarden’. Verweerder dient op grond van een dergelijke beoordeling, met inachtneming van het standpunt van de betrokkene, te besluiten of de betrokkene al dan niet kan worden toegelaten tot de toets. Hierbij merkt de rechtbank op dat deze beoordeling los staat van de beoordeling of sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, dus van omstandigheden die bij het vaststellen van de Beleidsregels niet zijn voorzien.
8. Ten aanzien van de vraag of verweerder de hierboven beschreven aan te leggen toets in de zaak van eiseres juist heeft toegepast, overweegt de rechtbank als volgt.
8.1. Verweerder heeft zich, zoals uit het voorgaande ook volgt, op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan de in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bskn opgenomen eis dat zij aantoonbare ervaring met onderzoek op het gebied van de humane psychologie heeft, blijkend uit de publicatie van minstens twee artikelen op dit gebied, waarvan minstens één als eerste auteur. Slechts één van de door haar overgelegde publicaties voldoet aan de in de Beleidsregels gestelde voorwaarden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder niet beoordeeld of de andere door eiseres opgegeven publicatie aan de wetenschappelijke standaard voldoet en evenmin of, indien gezegd moet worden dat dit niet het geval is, er aanleiding is om in afwijking van de in artikel 12, tweede lid, van het Bskn gestelde eisen eiseres toch toe te laten tot de toets (het toepassen van een zogenoemde hardheidsclausule).
8.2. Eerst ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder een inhoudelijke beoordeling van de andere door eiseres aangedragen publicatie, waarvan verweerder stelt dat die niet aan de in de Beleidsregels gestelde voorwaarden voldoet, overgelegd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de goede procesorde. Het had op de weg van verweerder gelegen om in een eerder stadium een dergelijke schriftelijke uiteenzetting in het geding te brengen, zodat eiseres hierop had kunnen reageren. Daarbij komt dat deze schriftelijke uiteenzetting uitsluitend door prof. dr. R.P.C. Kessels is ondertekend en dat niet is gebleken dat een inhoudelijke beoordeling door de gehele CURN heeft plaatsgevonden. Gezien het voorgaande kan genoemd stuk niet door de rechtbank worden betrokken bij de beoordeling van het bestreden besluit.
8.3. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het verzoek van eiseres om toelating tot de toets in de eerste plaats dient te toetsen aan de in het Bskn genoemde eisen en aan de Beleidsregels. Bij de toets aan de Beleidsregels dient verweerder op de onder 7.3 beschreven wijze te beoordelen of de door eiseres aangedragen publicaties voldoen aan de wetenschappelijke standaard. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, moet worden vastgesteld dat eiseres voldoet aan de eisen die het Bskn stelt aan toelating tot de toets. Zo niet, dan dient verweerder te beoordelen of er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van de Beleidsregels dient te worden afgeweken zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Awb en geoordeeld kan worden dat de publicaties voldoen aan de geldende wetenschappelijke standaarden ondanks het feit dat zij niet aan de voorwaarden van de Beleidsregels voldoen. Indien ook daarvan geen sprake is, dient verweerder te beoordelen of er aanleiding is om in afwijking van de eisen van het Bskn eiseres toch toe te laten tot de toets (het toepassen van een zogenoemde hardheidsclausule). Bij die beoordeling dient verweerder alle specifieke kennis en ervaring van eiseres mee te wegen.
9. Verweerder heeft voornoemde beoordeling bij het bestreden besluit niet volledig uitgevoerd. Bij de nieuwe besluitvorming dient verweerder deze beoordeling wel uit te voeren en te motiveren.
10. Verder zal de rechtbank bepalen dat, nu het beroep gegrond wordt verklaard, verweerder het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden. Ook zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres, die forfaitair worden begroot op
€ 874 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting x € 437). Nu (nog) niet onherroepelijk is komen vast te staan dat verweerder het verzoek van eiseres tot inschrijving in het BIG-register niet in redelijkheid heeft mogen afwijzen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de vordering van eiseres tot schadevergoeding te beoordelen.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 150 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 874 te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, voorzitter, mrs. S.J. Riem en
A.J. Bongers-Scheijde, leden, in aanwezigheid van mr. M.W. Speksnijder, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2011.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB