ECLI:NL:RBAMS:2011:BT2546
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontbinding huurovereenkomst en beëindiging onderhuurovereenkomst in verband met ingebruikgeving aan derden
In deze zaak vorderde de eigenaar van een woning, aangeduid als [eiseres], de ontbinding van de huurovereenkomst met haar huurder, [gedaagde 1], en de beëindiging van de onderhuurovereenkomst met de onderhuurder, [gedaagde 2]. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde 1] toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door het gehuurde zonder toestemming aan derden in gebruik te geven. De huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 1] was aangegaan op 1 augustus 1976, met een huurprijs van € 144,00 per maand. De schriftelijke huurovereenkomst bevatte een bepaling die het verbod op het in gebruik geven aan derden zonder schriftelijke toestemming van de verhuurder vastlegde. De rechter concludeerde dat [gedaagde 1] het gehuurde al geruime tijd niet meer zelf bewoonde en dat de langdurige ingebruikgeving aan [gedaagde 2] en een andere persoon, [naam onderhuurder], een toerekenbare tekortkoming vormde die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De vordering van [eiseres] tegen [gedaagde 1] werd toegewezen, terwijl de vordering tegen [gedaagde 2] voorwaardelijk was en afhankelijk van de uitkomst van de vordering tegen [gedaagde 1]. De rechter oordeelde dat de onderhuurovereenkomst met [gedaagde 2] eindigde per 1 december 2011, en dat beide gedaagden de woning moesten ontruimen. De proceskosten werden aan de zijde van [eiseres] toegewezen.