RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2105 BESLU
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. W.A. Verbeek,
de Registratiecommissie Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog,
verweerder,
gemachtigde mr. J. Siemons.
Bij besluit van 31 augustus 2009 heeft verweerder het verzoek van eiseres om haar op grond van de overgangsregeling in het Besluit specialisme klinische neuropsychologie (Bskn) in te schrijven in het register van klinische neuropsychologen afgewezen. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft vervolgens het besluit van 31 augustus 2009 ingetrokken en eiseres bij besluit van 15 maart 2010 toegelaten tot de toets als bedoeld in de overgangsregeling in het Bskn. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat zij in aanmerking komt voor vrijstelling van de toets.
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft verweerder geweigerd om eiseres vrijstelling te verlenen voor het afleggen van de toets. Het bezwaar van eiseres is aangemerkt als gericht tegen dit besluit. Eiseres heeft een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 23 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 25 mei 2010 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak, gevoegd met de zaken AWB 11/1942 BESLU en AWB 11/1944 BESLU, ter zitting behandeld op 21 juni 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en prof. dr. R.P.C. Kessels.
Na het sluiten van het onderzoek zijn de zaken weer gesplitst.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Op 28 juni 2009 heeft eiseres verweerder, met een beroep op de overgangsregeling, verzocht om haar in te schrijven in het register van klinisch neuropsychologen dat op grond van de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) is ingesteld (BIG-register). Op 14 juli 2009 heeft verweerder eiseres laten weten voornemens te zijn dit verzoek af te wijzen. Vervolgens heeft verweerder het besluit van 31 augustus 2009 genomen.
1.2. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft verweerder juridisch advies ingewonnen. De inhoud van dit advies heeft verweerder doen besluiten het besluit van 31 augustus 2009 in te trekken. Daartoe heeft verweerder in het besluit van 15 maart 2010 overwogen dat, gelet op het bepaalde in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het geval van eiseres niet kan worden vastgehouden aan de registratiedatum als gezondheidszorgpsycholoog voor de beoordeling van de werkervaring van eiseres. Verweerder heeft, in afwijking van de beoordeling in het besluit van 31 augustus 2009, ook de werkervaring van eiseres in de periode 1 januari 2000 tot 17 december 2004 bij de beoordeling betrokken en komt tot de conclusie dat eiseres voldoende uren werkervaring op het gebied van de klinische neuropsychologie heeft om te worden toegelaten tot de toets, als bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van het Bskn. Om te kunnen beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor vrijstelling van deze toets heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat haar ervaring met onderzoeksmanagement voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling.
1.3. In het besluit van 25 mei 2010 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres met de door haar overgelegde informatie onvoldoende heeft aangetoond dat zij tenminste twee jaar ervaring heeft als leidinggevende binnen een onderzoeksprogramma. Verweerder heeft daarom geweigerd vrijstelling te verlenen van de toets en eiseres uitgenodigd voor het maken van een toets op 7 juni 2010.
1.4. De Adviescommissie specialismenregeling gezondheidszorgpsycholoog (de Adviescommissie) heeft verweerder geadviseerd om het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren. De Adviescommissie is van mening dat eiseres op grond van de door haar aangetoonde leidinggevende ervaring wel in aanmerking komt voor vrijstelling van het afleggen van de toets.
1.5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Adviescommissie, het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 25 mei 2010 ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de in de beleidsregels gestelde eisen om aangemerkt te kunnen worden als ‘leidinggevende binnen een onderzoeksprogramma’ geen nadere normstelling inhouden die boven het bepaalde in het Bskn uitstijgt. De gestelde eisen, te weten dat de aanvrager een formele aanstelling als onderzoeksleider moet hebben voor een periode van minimaal twee jaar en dat het desbetreffende onderzoek moet zijn beoordeeld en gesubsidieerd door een externe instantie, zijn volgens verweerder slechts een concretisering van de in het Bskn gestelde eis. Volgens verweerder zijn de in de Beleidsregels gestelde eisen gangbare criteria binnen de neuropsychologie om te kunnen spreken van een ‘leidinggevende binnen een onderzoeksprogramma’. Verweerder is van mening deze eisen in redelijkheid te kunnen stellen. Dat eiseres aan deze eisen zou voldoen, zoals de Adviescommissie heeft geoordeeld, is volgens verweerder niet gemotiveerd door de Adviescommissie.
1.6. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit zijn genomen door de voorzitter van de RSG, de heer [voorzitter]. Volgens eiseres is dit in strijd met het bepaalde in artikel 10:3 van de Awb of het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb. Verder stelt eiseres dat verweerder haar in de gelegenheid had moeten stellen om opnieuw te worden gehoord toen verweerder besloot van het advies van de Adviescommissie af te wijken. Door dit niet te doen heeft verweerder zich volgens eiseres niet gehouden aan de tijdens de hoorzitting van 24 november 2009 gemaakte afspraken en in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor gehandeld. Eiseres is van mening dat zij over voldoende aantoonbare ervaring met onderzoeksmanagement op het gebied van de neuropsychologie beschikt en dat zij hiervan voldoende bewijzen heeft overgelegd. Eiseres verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien. Daarnaast verzoekt eiseres de rechtbank om verweerder te veroordelen in de door haar geleden schade.
2. Allereerst ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het bestreden besluit bevoegd is genomen.
2.1. De rechtbank stelt vast dat zowel het besluit van 25 mei 2010 als de beslissing op bezwaar, blijkens de ondertekening in mandaat, is genomen door drs. [voorzitter], voorzitter van de RSG. Op grond van artikel 10:3, derde lid, van de Awb wordt een mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. Gelet hierop is de beslissing op bezwaar onbevoegd genomen. De stellingen van verweerder dat het besluit van 25 mei 2010 feitelijk is genomen door de Commissie van Uitvoering Registratie Klinisch neuropsycholoog (CURN), een administratieve eenheid die verweerder ondersteunt bij de uitvoering van het Bskn, en dat zonder medeweten van [voorzitter] gebruik is gemaakt van zijn digitale handtekening, doen hieraan niet af.
2.2. Gelet hierop zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb. Nu niet (meer) in geschil is dat het bestreden besluit door verweerder is bekrachtigd in zijn vergadering van 1 oktober 2010, zal de rechtbank hierna beoordelen of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 februari 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl, LJN: BL4142 en van 24 december 2002, LJN: AF2487.
3. Daarbij gaat de rechtbank uit van het volgende wettelijk kader.
3.1. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wet BIG, kan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (de minister), indien een organisatie van beoefenaren van een beroep waarop een register betrekking heeft, voor de inschrijving van beroepsbeoefenaren die een bijzondere deskundigheid hebben verworven met betrekking tot de uitoefening van een deelgebied van hun beroep, een specialistenregister heeft en daaraan een titel is verbonden, bepalen dat die titel als wettelijk erkende specialistentitel wordt aangemerkt.
Het door het College Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog op 21 februari 2008 vastgestelde Bskn is, blijkens artikel 2 van het Bskn, een regeling van een organisatie van beroepsbeoefenaren, zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet BIG. Deze regeling is bij besluit van 14 mei 2008 door de minister goedgekeurd. Bij besluit van 3 juni 2008 heeft de minister besloten tot wettelijke erkenning van de specialistentitel klinisch neuropsycholoog onder de Wet BIG.
Het Bskn is op 1 januari 2008 in werking getreden.
3.2. Op grond van artikel 3 van het Bskn is registratie als klinisch neuropsycholoog - onder meer - mogelijk voor een gezondheidszorgpsycholoog die in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat hij het examen ter afsluiting van de opleiding tot klinisch neuropsycholoog met goed gevolg heeft afgelegd.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van het Bskn komen gezondheidszorgpsychologen die niet beschikken over het in artikel 3 genoemde getuigschrift, maar op het moment van inwerkingtreding van dit besluit aantoonbare ervaring op specialistisch niveau hebben op het gebied van de klinische neuropsychologie, in aanmerking voor inschrijving in het register indien zij met goed gevolg een toets hebben afgelegd, waaruit blijkt dat zij voldoen aan de opleidingseisen genoemd in de artikelen 6 tot en met 8 en 10 van dit besluit.
Op grond van artikel 12, vijfde lid, van het Bskn kunnen gezondheidszorgpsychologen met een prominente positie op het gebied van de klinische neuropsychologie verzoeken om vrijstelling van de toets. Hiervoor dient voldaan te zijn aan de voorwaarden genoemd in het tweede lid, en daarenboven aan de volgende aanvullende voorwaarden:
a. betrokkene heeft gedurende minimaal één jaar leiding gegeven aan een als zodanig herkenbare klinisch-neuropsychologische eenheid of afdeling binnen een instelling voor gezondheidszorg, of was in de periode 1 januari 1992 - 1 januari 2000 ten minste 7000 uur werkzaam op het specialistisch gebied van de klinische neuropsychologie;
b. betrokkene heeft aantoonbare ervaring met onderzoeksmanagement op het gebied van de neuropsychologie, blijkend uit een dissertatie op het gebied van de humane neuropsychologie, dan wel ten minste twee jaar ervaring als leidinggevende binnen een onderzoeksprogramma op dit gebied.
3.3. Verweerder heeft het bepaalde in artikel 12 van het Bskn nader uitgewerkt in de Beleidsregels uitvoering overgangsregeling KNP (artikel 12 Besluit KNP) zoals vastgesteld in de vergadering van de RSG van 23 mei 2008 (de Beleidsregels).
In de Beleidsregels staat onder het kopje “Vereisten vrijstelling van de toets” onder meer het volgende.
“Ad b.
Er is sprake van aantoonbare ervaring met onderzoeksmanagement wanneer de aanvrager is gepromoveerd.
Te bewijzen met: titel dissertatie, datum promotie, naam promotor en naam instelling.
De instelling hoeft geen Nederlandse universiteit te zijn.
Er is sprake van ervaring als leidinggevende binnen een onderzoeksprogramma op het gebied van de neuropsychologie wanneer de aanvrager hetzij een formele aanstelling heeft als onderzoeksleider of hoofd is van een onderzoeksprogramma binnen de instelling voor gezondheidszorg waar hij werkzaam is. In beide gevallen moet het een periode van minimaal twee jaar betreffen. Het onderzoeksprogramma moet zijn beoordeeld door een externe instantie en zijn gesubsidieerd.
Te bewijzen met:
- verklaring van de desbetreffende instelling waaruit blijkt dat er sprake is van een aanstelling als onderzoeksleider of als hoofd van een onderzoeksprogramma voor een periode van minimaal twee jaar;
- titel van het onderzoek;
- vermelden zwaartepunt van het onderzoek/de onderzoekslijn;
- aanvraag of onderzoeksverslag waaruit blijkt van beoordeling en subsidiering door externe instantie.”
4. De rechtbank overweegt verder als volgt.
4.1. In geschil is of eiseres in voldoende mate heeft aangetoond dat zij, zoals zij stelt, tenminste twee jaar ervaring heeft als leidinggevende binnen een onderzoeksprogramma. Met name is in geschil of eiseres heeft voldaan aan de in de Beleidsregels gestelde eis, waarvan de redelijkheid door eiseres niet is betwist, dat eiseres een verklaring van de desbetreffende instelling dient te overleggen waaruit blijkt dat er sprake is van een aanstelling als onderzoeksleider of als hoofd van een onderzoeksprogramma voor een periode van minimaal twee jaar.
4.2. Eiseres heeft een tweetal verklaringen overgelegd van professoren die betrokken waren bij haar werk als neuropsycholoog aan de Medizinische Hochschule Hannover. De professoren verklaren dat eiseres hoofd was van het neuropsychologie team en actief betrokken was bij meerdere onderzoeksprojecten. Prof. dr. med. [professor 1] heeft voorts verklaard dat het gedurende minimaal twee jaar de taak van eiseres was om als hoofdonderzoeker van het programma “Examination of electrophysiological signs of motor inhibition of neurological disorders (Gilles-de-la-Tourette-Syndrome, Amyothropic Lateral Sclerosis, Movement Disorders)” op te treden.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet het hoofd van het genoemde onderzoeksprogramma kan zijn geweest. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres niet als eerste of laatste auteur is genoemd van de publicaties die uit het onderzoeksprogramma zijn voortgekomen en dat het binnen de hiërarchische onderzoeks- en ziekenhuiscultuur niet aannemelijk is dat een niet-gepromoveerd persoon als hoofd van een onderzoeksprogramma wordt aangewezen. Verweerder heeft er verder op gewezen dat beide professoren hebben verklaard dat zij zelf (elkaar opvolgend) hoofd van de werkgroep waren, dat in de arbeidsovereenkomst van eiseres met de Medizinische Hochschule Hannover is opgenomen dat eiseres het onderzoeksprogramma moet uitvoeren en tot slot dat de door de professoren beschreven feitelijke werkzaamheden van eiseres ook uitvoerende werkzaamheden zijn.
4.3. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de verklaring van [professor 1] niet anders kan worden uitgelegd dan dat eiseres hoofd was van het genoemde onderzoeksprogramma. De stelling van verweerder dat dit niet aannemelijk zou zijn, vanwege de hiërarchische onderzoeks- en ziekenhuiscultuur in Duitsland, ontbeert iedere grondslag. Uit de verklaringen van de professoren blijkt dat sprake was van een interdisciplinaire werkgroep, waarvan de professoren opvolgend hoofd waren. Zoals ter zitting door eiseres nader is toegelicht en door verweerder niet is weersproken, was deze werkgroep onderverdeeld in teams en was eiseres hoofd van één van deze teams. Ook in het overige door verweerder naar voren gebrachte ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door eiseres voorgestane uitleg van de verklaring van [professor 1]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres hiermee heeft voldaan aan de in de Beleidsregels gestelde eis dat zij hoofd moet zijn geweest van een onderzoeksprogramma. De rechtbank verwerpt de stelling van Kessels ter zitting dat de rechtbank dit niet kan beoordelen, omdat zij hiervoor de deskundigheid zou missen. De rechtbank ziet niet in hoe het beoordelen van de inhoud van verklaringen die een partij ter onderbouwing van zijn of haar standpunt heeft overgelegd, niet tot haar deskundigheid kan behoren.
4.4. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand laten. Nu niet in geschil is dat het onderzoeksprogramma waar eiseres bij betrokken was, is beoordeeld en gesubsidieerd door een externe instantie en de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van [professor 1] niet voor meerdere uitleg vatbaar is, maar dient te worden uitgelegd als hiervoor omschreven, kan slechts worden geconcludeerd dat eiseres aan alle eisen van artikel 12, vijfde lid, van het Bskn voldoet. Gelet hierop zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het besluit van 25 mei 2010 te herroepen en te bepalen dat aan eiseres vrijstelling wordt verleend voor de toets als bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van het Bskn.
4.5. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de door haar geleden schade. Zij heeft gesteld dat zij, doordat zij niet is geregistreerd als klinisch neuropsycholoog, geen DBC’s kan openen en geen tweedelijnszorg kan verlenen. In de periode van 25 mei 2010 tot en met 12 oktober 2010 stelt zij hierdoor € 7.550 schade te hebben geleden en sindsdien € 100 per werkdag. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres de toets had kunnen maken en dat zij, ook wanneer zij wel als klinische neuropsycholoog was geregistreerd, niet door verzekeraars was geaccepteerd voor het verlenen van tweedelijnszorg. Nu beide partijen hun stellingen niet met bewijsstukken hebben onderbouwd, kan de rechtbank niet vaststellen of eiseres als gevolg van het bestreden besluit schade heeft geleden en, zo ja, in welke mate. De rechtbank zal het onderzoek daarom met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb heropenen onder een nieuw procedurenummer ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding. De rechtbank zal partijen op de hoogte stellen op welke wijze het onderzoek wordt voortgezet.
4.6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. Verder zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten die forfaitair worden begroot op € 874 (1 punt voor het aanvullend beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt € 437).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 25 mei 2010, bepaalt dat aan eiseres vrijstelling wordt verleend voor de toets en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat het onderzoek onder een nieuw nummer wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van eiseres om schadevergoeding;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 150 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Bongers-Scheijde, voorzitter, mrs. L.C. Bachrach en S.J. Riem, leden, in aanwezigheid van mr. M.W. Speksnijder, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2011.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB