ECLI:NL:RBAMS:2011:BR6135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
459474 - HA ZA 10-1623
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake borgtocht en faillissement tussen Rabobank en [A]

In deze zaak vorderde de Rabobank betaling van [A] uit hoofde van een borgtocht en een lening. De procedure begon met een dagvaarding en omvatte verschillende producties, waaronder een akte van vermindering van eis en een tussenvonnis. De rechtbank Amsterdam behandelde de zaak, waarbij [A] als bestuurder en aandeelhouder van de Raf groep betrokken was. De Rabobank had een borgtocht van [A] voor een bedrag van maximaal € 907.560,00 en vorderde nu betaling van € 259.722,22 aan rente en € 300.000,00 uit hoofde van de borgtocht. De rechtbank oordeelde dat de borgtocht van [A] niet beperkt was tot het bedrag van € 300.000,00, maar dat hij ook aansprakelijk was voor de netto-opbrengst van de zekerheden na inroeping door de Rabobank. De rechtbank wees de vordering van de Rabobank toe voor het bedrag van € 300.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, en verklaarde dat de aansprakelijkheid van [A] zich ook uitstrekt tot de netto-opbrengst van de hypotheekrechten. Tevens werd [A] veroordeeld in de kosten van de procedure en de beslaglegging. Het vonnis werd uitgesproken door mr. P.W. van Straalen op 20 juli 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 459474 / HA ZA 10-1623
Vonnis van 20 juli 2011
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK AMSTERDAM U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. M.H.R.N.Y. Cordewener,
tegen
[A],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat mr. I. Spinath.
Partijen zullen hierna de Rabobank en [A] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 8 producties;
- de akte vermindering van eis;
- de conclusie van antwoord met 4 producties;
- het tussenvonnis van 8 september 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 december 2010;
- de akte houdende wijziging van eis, met de producties 10 en 11;
- de antwoordakte wijziging van eis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] is bestuurder en enig aandeelhouder van Beheermaatschappij Ouder-Amstel B.V. (hierna: de beheermaatschappij).
2.2. De beheermaatschappij is, althans was ten tijde hier van belang, (mede)bestuurder en enig aandeelhouder van:
- Raf Electronics B.V. (hierna: Raf)
- Algemene inkoop electronica B.V. (hierna: AIE)
- Acson B.V. (hierna: Acson),
hierna gezamenlijk aan te duiden als ‘de Raf groep’.
2.3. De door de Raf groep gedreven ondernemingen zijn het resultaat van een doorstart van het in februari 2004 gefailleerde Raf concern (Raf oud), waarvan [A] eveneens aandeelhouder was. Rabobank was de financier van Raf oud en is na het faillissement van Raf oud ook de financier van de Raf groep geworden.
2.4. De Rabobank en de Raf groep hebben bij akte van 25 februari 2005 een kredietovereenkomst getekend. Op grond daarvan heeft de Rabobank krediet in rekening courant verstrekt voor een bedrag van € 6.900.000,00. Daarbij is onder andere tot meerdere zekerheid van terugbetaling ten behoeve van Rabobank een stil pandrecht gevestigd op alle in eigendom aan de Raf groep toebehorende roerende zaken, alle huidige en toekomstige inventaris en voorraden, alsmede op alle bestaande en toekomstige debiteuren.
2.5. [A] heeft zich bij akte van eveneens 25 februari 2005 als borg voor de schuld van de Raf groep jegens Rabobank verbonden tot een bedrag van maximaal € 907.560,00. In deze akte is onder andere het volgende opgenomen:
In geval de borg wordt aangesproken en niet aan zijn verplichtingen voldoet zal de bank overgaan tot uitwinning van het blijkens akte op 25 februari 2005 verleden (…), hypothecair verbonden registergoed. Na verrekening van de aan de bank toekomende netto-opbrengst van de hiervoor vermelde zekerheden met het door de debiteur (rb: Raf groep) aan de bank verschuldigde wordt de borg geacht aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze borgtocht te hebben voldaan.
2.6. Tot meerdere zekerheid van zijn betalingsverplichtingen onder de genoemde borgtocht is door [A] bij akte van 25 februari 2005 een recht van hypotheek gevestigd op diverse onroerende zaken tot een bedrag van maximaal € 907.560,00. Hierbij is het volgende opgenomen:
BEPERKING VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE BORG TOT DE NETTO-OPBRENGST VAN ZEKERHEDEN TEN BEHOEVE VAN DE BANK GESTELD VOOR DE VERPLICHTING VAN DE BORG.
2.7. In 2005, 2006 en 2007 zijn binnen de Raf groep forse (aanloop)verliezen geleden.
2.8. Op enig moment heeft Rabobank te kennen gegeven de relatie met de Raf groep te willen beëindigen. Een en ander heeft ertoe geleid dat de Raf groep is gaan zoeken naar een nieuwe financier. Zij heeft die gevonden in de SNS-Bank. De herfinanciering door de SNS-Bank is belichaamd in een notariële akte van hypotheek van 26 september 2007 tussen [A] en SNS Property Finance B.V. In die akte is tevens voorzien in een rangwisseling. Die rangwisseling komt er op neer dat Rabobank in rang is achtergesteld bij de rechten van hypotheek, pand en andere rechten op het onderpand die bij de hypotheekakte aan SNS Property Finance B.V. zijn of behoren te worden verleend. Ten behoeve van Rabobank is een recht van tweede hypotheek opgenomen op diverse onderpanden.
Bij afzonderlijke akte van eveneens 26 september 2007 is de hoofdsom van de inschrijving van 25 februari 2005, zijnde een bedrag van € 5.400.000,00, verlaagd naar € 907.000,00, te vermeerderen met rente en kosten (€ 317.450,00), zijnde in totaal € 1.224.450,00.
2.9. Tot meerdere zekerheid van zijn betalingsverplichtingen onder de borgtocht is door [A] bij akte van 12 november 2007 een recht van hypotheek gevestigd op een woning van [A]. Dit betreft een bedrag van € 300.000,00.
2.10. Bij “Overeenkomst op hoofdlijnen” van 14 oktober 2007 (en na de herfinanciering van het onroerend goed van [A] door SNS-Bank) is de aan de Raf groep verleende kredietfaciliteit met een bedrag van € 2.000.000,00 verlaagd (dit bedrag is de Raf groep door de Rabobank kwijtgescholden). In ruil daarvoor zijn de Rabobank en [A] overeengekomen dat aan [A] een (rentedragende) lening verstrekt wordt voor eenzelfde bedrag.
2.11. De hiervoor bedoelde overeenkomst van geldlening (van eveneens 14 oktober 2007) luidt voor zover hier van belang als volgt:
Geldlening
De debiteur (Rb: [A]) verklaart dit bedrag onder voorwaarden, (rentedragend), conform de navolgende condities aan Rabobank schuldig te zijn.
Bedrag van de geldlening EUR 2.000.000,00
Bedrag in letters Tweemiljoen euro
De debiteur erkent onder de volgende voorwaarden schuldig te zijn aan Rabobank:
1 indien de netto restvordering van Rabobank op Raf ad thans EUR 3.700.000,00 (de Netto-restvordering) niet geheel wordt voldaan buiten een onherroepelijk faillissement van Raf. Rabobank verbindt zich het faillissement van Raf niet aan te vragen of te doen aanvragen
2 In geval van een onherroepelijk faillissement van Raf en de onder 1 beschreven voldoening niet heeft plaatsgevonden zal de Debiteur aan Rabobank het navolgende voldoen”
(i) in geval uit het faillissement van Raf de Netto-restvordering niet kan worden voldaan; het tekort op de Netto-restvordering met een maximum van € 900.000 (uit hoofde van de borgtocht, partijen genoegzaak bekend)
(ii) (…).
Voorwaarden voor de geldlening.
(…)
Rente
De rente is verschuldigd met ingang van 1 maart 2008 en wordt per vervaldag achteraf berekend en in rekening gebracht.
(…)
Vanaf datum van een eventueel faillissement van Raf is geen rente meer verschuldigd
2.12. Bij e-mail van 13 januari 2010 wordt zijdens Rabobank onder andere het volgende aan de advocaat van [A] bericht:
De heer [A] in privé heeft zich voor een maximum bedrag van EUR 907.560 als borg jegens Rabobank verbonden voor de schulden van de RAF vennootschappen ad thans EUR 3.550.000 (…). Deze borgtocht is beperkt tot de netto-opbrengst bij uitwinning van de door de heer [A] in privé aan Rabobank verhypothekeerde onroerende zaak.
2.13. Bij brief van 12 maart 2010 (gericht aan de beheermaatschappij) heeft de Rabobank de kredietfaciliteit en de overeenkomst van geldlening met onmiddellijke ingang opgezegd met het verzoek de uit hoofde van die overeenkomsten verschuldigde bedragen (in totaal € 5.703.025,96, te vermeerderen met rente en kosten) uiterlijk 19 maart 2010 aan de Rabobank te voldoen.
2.14. Bij brief van eveneens 12 maart 2010 is [A] gewezen op de die dag aan de beheermaatschappij gezonden brief en gewezen op het feit dat bij het ontbreken van een adequate reactie, [A] als borg kan worden aangesproken. De Rabobank schrijft daarin onder andere het volgende:
Op voorhand willen wij u er echter op wijzen dat, indien geen adequate reactie wordt ontvangen op ons schrijven, de bank u als borg voor betaling van het gevorderde kan aanspreken, dit tot een maximum van € 300.000,00.
2.15. Op 23 maart 2010 is het faillissement van Raf Electronics uitgesproken.
2.16. Na daartoe op 30 maart 2010 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof te zijn verleend heeft Rabobank ten laste van [A] conservatoir (derden)beslag doen leggen op onroerende zaken en beslag doen leggen onder diverse banken.
2.17. Op 25 mei 2010 is het faillissement van AIE uitgesproken. De aandelen van Acson zijn verkocht aan een derde. De verkoop van die aandelen is vastgelegd in een overeenkomst van 22 september 2010. Artikel 6.3 van die overeenkomst luidt als volgt:
Door Rabobank wordt een procedure gevoerd bij de Rechtbank Amsterdam tegen de heer (…) [A], onder zaaknummer 459474/10/1623. Rabobank stemt er hierbij en hierdoor mee in dat Acson wordt behandeld als ware zij failliet, althans dat Rabobank geen beroep kan doen op het feit dat Acson niet in staat van faillissement verkeert, zodat Rabobank hierbij aangeeft dat in het kader van de voormelde procedure alle relevante Raf-vennootschappen als failliet worden beschouwd.
3. Het geschil
3.1. De Rabobank vordert samengevat en na wijziging van eis:
- veroordeling van [A] tot betaling van € 259.722,22 uit hoofde van rente over de overeenkomst van geldlening, vermeerderd met de wettelijke handelsrente;
- veroordeling van [A] tot betaling van € 300.000,00 uit hoofde van de borgtocht, vermeerderd met de wettelijke handelsrente;
- een verklaring voor recht dat de aansprakelijkheid van [A] onder de borgtocht niet beperkt is tot het bedrag van € 300.000,00;
- veroordeling van [A] in de kosten van de procedure.
3.2. [A] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Rente over de lening
4.1. Het standpunt van Rabobank komt er op neer dat de rente is overeengekomen als stimulans om de hoofdsom versneld terug te betalen. De verschuldigdheid van de rente hangt volgens Rabobank niet samen met de verplichting de hoofdsom van € 2.000.000,00 te betalen. Zo is in artikel 2 sub (i) van de overeenkomst van geldlening (zoals onder 2.11 van dit vonnis weergegeven) niets bepaald omtrent de rente. De verplichting de rente te voldoen is elders in de overeenkomst opgenomen. Dat artikel 2 sub (i) in het onderhavige geval kan worden ingeroepen, vloeit voort uit het feit dat partijen een situatie hebben gecreëerd waarmee die bepaling zou intreden.
4.2. [A] voert het verweer dat de rente alleen verschuldigd is als de hoofdsom dat ook is. Dit volgt uit de overeenkomst in hoofdlijnen. Daaruit blijkt dat bij een faillissement en het niet geheel aflossen van de restvordering [A] het bedrag verschuldigd is dat Rabobank op haar vordering van € 2.000.000,00 zou hebben ontvangen uit het faillissement van de Raf groep. De overeenkomst van geldlening betreft een uitwerking van de overeenkomst op hoofdlijnen, aldus [A].
4.3. De rechtbank stelt vast dat partijen (bij overeenkomst van 22 september 2010) zijn overeengekomen dat tussen hen beide rechtens de in artikel 2 sub (i) van de overeenkomst van geldlening bedoelde situatie is ingetreden. Tussen partijen is niet in geschil dat dit impliceert dat de door [A] onder de overeenkomst verschuldigde hoofdsom niet (langer) verschuldigd is. Tussen partijen is in geschil of het intreden van de in artikel 2 sub (i) bedoelde situatie ook inhoudt dat de over de hoofdsom verschuldigde rente niet meer verschuldigd is.
4.4. De rechtbank stelt vast dat de rente in de overeenkomst van geldlening is geformuleerd als een voorwaarde voor de geldlening. Een redelijke uitleg van de overeenkomst brengt dan met zich dat de hoofdsom en de rente onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Dat dit het geval is en dat [A] bij faillissement van de Raf groep niet enkel de hoofdsom, maar ook de daarover verschuldigde rente niet langer verschuldigd is, vindt steun in de tekst van artikel 2 sub (i) van de overeenkomst. Blijkens die bepaling is [A] in geval van faillissement van de Raf groep aansprakelijk voor het tekort op de netto restvordering op de Raf groep (met een maximum van € 900.000,00) en dus niet (langer) voor het bedrag van € 2.000.000,00 en de daarover verschuldigde rente. Artikel 2 sub (i) van de overeenkomst geeft er geen blijk van dat [A] daarnaast nog gehouden zou zijn de bedoelde rente te betalen. De hiervoor gegeven uitleg sluit ook aan bij de bedoeling van partijen. Het ging partijen er in de kern immers om dat [A] bij een faillissement en bij het niet geheel afgelost zijn van de netto restvordering, uiteindelijk het bedrag verschuldigd is dat Rabobank op haar vordering zou hebben ontvangen in het faillissement van Raf, indien zij die vordering niet had kwijtgescholden. Het gaat er daarbij om wat Rabobank in het faillissement (en niet daarbuiten) zou hebben ontvangen.
4.5. Gelet op het voorgaande zal de vordering van Rabobank worden afgewezen voor zover dit de rente betreft. De bezwaren die zijn geformuleerd tegen de wijziging van eis (een verhoging van het gevorderde bedrag) kunnen in zoverre onbesproken blijven, nu [A] daarbij geen belang meer heeft.
borgtocht
4.6. Rabobank stelt dat de hoogte van de borgtocht is beperkt tot de netto opbrengst van de zekerheden. Dit betreft minimaal een bedrag van € 300.000,00 en maximaal een bedrag van € 907.000,00. Voor zover [A] stelt dat zou zijn afgesproken dat Rabobank enkel aanspraak zou kunnen maken op de liquidatiewaarde, wordt betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Rabobank wijst in dit verband op het e-mailbericht van 17 maart 2010, waaruit volgens haar blijkt dat partijen in gesprek waren, maar dat over de uitgangspunten nog geen overeenstemming bestond.
Rabobank betoogt tot slot dat met de rangwisseling afscheid is genomen van de limited resource (de beperking tot de opbrengst van de zekerheden). Een andere uitleg zou tot ongerijmde uitkomsten leiden.
4.7. [A] stelt zich primair op het standpunt dat Rabobank geen aanspraak op de borgtocht toekomt omdat Rabobank heeft gehandeld in strijd met het gezamenlijk streven een oplossing te vinden waarbij de positie van de Rabobank ten minste gelijk zou zijn als die in geval van faillissement van de Raf groep zou zijn geweest (de liquiditeitswaarde). Door in december 2009 de eis te stellen dat er slechts bereidheid was om mee te werken aan een oplossing buiten faillissement indien een derde koper de “going concern”-waarde voor de verzekerde activa zou betalen, heeft Rabobank gehandeld in strijd met hetgeen partijen zijn overeengekomen en werd een faillissement onvermijdelijk. De opbrengst die de Rabobank geniet, nu sprake is van een faillissement, ligt lager dan de bieding die door een derde koper is gedaan. Hieruit volgt dat aan de beslissing van de Rabobank geen zakelijke afweging ten grondslag heeft gelegen, zodat haar geen beroep op de borgtocht toekomt. Dit is niet alleen strijdig met de gemaakte afspraak, maar tevens in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
4.8. Subsidiair beroept [A] zich er op dat de bij akte van 12 november 2007 overeengekomen borgstelling een borgstelling tot een maximum van € 300.000,00 betreft. Hij stelt dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de aanspraken van Rabobank ten laste van hem in privé daartoe beperkt waren. [A] verwijst in dit verband ook naar de brief van 12 maart 2010 (zie onder 2.14 van dit vonnis) en het e-mailbericht van 13 januari 2010 (zie onder 2.12 van dit vonnis). De borgtocht is beperkt tot de netto-opbrengst bij uitwinning van de door de heer [A] in privé aan Rabobank verhypothekeerde onroerende zaak. De eerdere borgtochtovereenkomsten zijn volgens [A] vervangen door die van 12 november 2007.
4.9. De rechtbank stelt voorop dat [A], na de betwisting door Rabobank, onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de door hem gestelde afspraken zijn gemaakt. [A] stelt niet meer dan dat partijen steeds naar oplossingsrichtingen hebben gezocht waarbij een eventuele oplossing niet ten laste van de positie van Rabobank kon komen. Dit betekende volgens [A] dat in de periode oktober en november 2009 steeds vertrekpunt is geweest een oplossing waarbij de positie van Rabobank ten minste gelijk zou zijn als die in geval van faillissement van de Raf groep zou zijn geweest (liquidatiewaarde) en dat – zo begrijpt de rechtbank - Rabobank zou meewerken aan een voorstel dat was gebaseerd op de liquidatiewaarde. Het had gelet op de betwisting van enige afspraak op dit punt (onder andere onder verwijzing naar een e-mailbericht van 17 maart 2010 waaruit zou volgen dat over de uitgangspunten nog geen overeenstemming bestond) op de weg van [A] gelegen feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat de Rabobank zou meewerken aan een oplossing (een voorstel van een derde) dat was gebaseerd op de liquiditeitswaarde. Dit heeft [A] niet gedaan. De algemene verwijzing in de conclusie van antwoord naar de geschiedenis tussen partijen is wat dat betreft onvoldoende. De rechtbank zal gelet daarop het door [A] gedane bewijsaanbod passeren. De rechtbank houdt het er gelet hierop voor dat de hiervoor bedoelde afspraak niet is gemaakt.
4.10. Ook het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt. [A] stelt niet waarom het zonder het bestaan van de door hem gestelde afspraak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als Rabobank onder de borgtocht zou mogen trekken. Hij stelt enkel dat dit het geval is. Gelet hierop, alsmede gelet op de door de rechtbank te betrachten terughoudendheid bij de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW, dient dit verweer te worden gepasseerd.
4.11. De volgende vraag die moet worden beantwoord, is de vraag of de zekerheidstelling van 12 november 2007 (tot het bedrag van € 300.000,00) de eerdere zekerheidstellingen (bij akte van 25 februari 2005) heeft vervangen. [A] heeft ter onderbouwing van dit verweer niet verwezen naar enig aanknopingspunt in de akte waarin de borgstelling van 12 november 2007 is neergelegd. Ook zijn geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou moeten volgen dat en wanneer partijen zijn overeengekomen dat de eerdere borgstelling zou worden vervangen. De rechtbank begrijpt het verweer van [A] daarom aldus, dat hij er gelet op de brief van 12 maart 2010 en het e-mailbericht van 13 januari 2010 gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Rabobank haar aanspraak beperkte en in zoverre sprake is van afstand van recht (als bedoeld in artikel 6:160 BW).
4.12. [A] kan naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet met succes een beroep doen op afstand van recht. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat [A] zich er bewust van was dat de zekerheidstelling van 12 november 2007 een extra zekerheidstelling betrof, bovenop de eerder verstrekte zekerheden. Dit was het geval, zo is zijdens [A] verklaard, omdat de Rabobank zich na de rangwisseling bewust was van de achtergestelde positie en om die reden extra zekerheden wenste. Die heeft zij verkregen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, vermag de rechtbank niet in te zien dat en waarom [A] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de genoemde brief en het e-mailbericht zouden inhouden dat Rabobank afstand heeft gedaan van de eerdere (thans achtergestelde) zekerheden. De brief en de e-mail reppen niet van de eerdere zekerheden, zodat niet onaannemelijk voorkomt dat, gelijk Rabobank stelt, zij met die eerdere zekerheden abusievelijk geen rekening heeft gehouden. De verklaring kon gelet hierop eveneens worden opgevat als betrekking hebbend op niet meer dan de akte van hypotheek. Voor zover [A] aan genoemde correspondentie een ruimere strekking toekende, had het - gelet op het feit dat dit een afstand om niet zou inhouden en gelet op het feit dat van de eerdere zekerheden geen melding wordt gemaakt - op de weg van [A] gelegen zich ervan te vergewissen of de verklaring van Rabobank inderdaad impliceerde dat zij afstand deed van haar rechten onder de eerste borgstelling. Dit heeft [A] niet gedaan. Het voorgaande leidt ertoe dat [A] de genoemde correspondentie niet gerechtvaardigd mocht opvatten als een tot hem gerichte verklaring, inhoudende dat Rabobank afstand deed van haar rechten onder de zekerheidstellingen van 25 februari 2005.
4.13. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering kan worden toegewezen voor zover dit de betaling tot een bedrag van € 300.000,00 betreft. De wettelijke rente zal worden toegewezen op grond van artikel 6:119 BW nu [A] zich in privé borg heeft gesteld. De rente zal worden toegewezen vanaf het moment van dagvaarding. De door Rabobank genoemde datum 12 maart 2010 biedt geen aanknopingspunt, nu het genoemde bedrag jegens de beheermaatschappij op 12 maart 2010 (per 19 maart 2010) opeisbaar is gesteld, maar dit in de brief van diezelfde datum aan [A] jegens [A] niet is gebeurd. Bij die brief is [A] enkel geïnformeerd over de gang van zaken.
4.14. Ook de gevorderde verklaring voor recht kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen worden toegewezen als nader in het dictum bepaald, nu deze niet anders is betwist dan met de hiervoor weerlegde weren. De rechtbank zal in het dictum specifiek tot uitdrukking brengen dat [A] niet tot meer is gehouden dan te betalen hetgeen aan netto-opbrengst resteert nadat de eerste in rang, SNS Property Finance B.V., is voldaan (tot het genoemde maximumbedrag, waarop in mindering moet worden gebracht hetgeen wordt voldaan onder de hypotheekakte van 12 november 2007).
beslag
4.15. [A] heeft in zijn conclusie van antwoord geconcludeerd tot opheffing van de gelegde beslagen. Omdat een daarop gerichte vordering ontbreekt, zal de rechtbank dit verder onbesproken laten.
4.16. Rabobank vordert veroordeling van [A] van de kosten van beslaglegging. Het beslag is gelegd in verband met de verschuldigdheid van een bedrag van € 1.395.099,98 (inclusief rente). Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is het beslag in ieder geval rechtmatig gelegd voor zover dit een bedrag van € 300.000,00 betreft. De gevorderde kosten zullen daarom worden toegekend, waarbij de rechtbank voor de kosten van het verzoekschrift bij genoemd bedrag aansluiting zal zoeken.
De kosten van het beslag worden begroot op :
- verzoekschrift: € 2.000,00;
- griffierecht: € 103,00
- deurwaarder € 1.202,31 ( € 74,45 + 74,45 + 184,30 + 184,30 + 184,30
+ 184,30 + 184,30 + 158,91)
€ 3.303,41
proceskosten
4.17. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal [A] in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De rechtbank zal aansluiting zoeken bij tarief VII van het liquidatietarief (waarmee aansluiting wordt gezocht bij de zekerheidstelling tot een bedrag van € 300.000,00). De rechtbank zal punten toekennen voor de dagvaarding en de zitting, zodat de toe te wijzen kosten, vermeerderd met het griffierecht van € 4.848,00 en de kosten van de deurwaarder, uitkomen op € 4.000,00 + € 4.848,00 + € 87,93= € 8.935,93.
5. De beslissing
De rechtbank
a. veroordeelt [A] Rabobank een bedrag van € 300.000,00 te betalen uit hoofde van borgtocht, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 12 april 2010 tot de dag der algehele voldoening;
b. verklaart voor recht dat de aansprakelijkheid van [A] zich onder de borgstelling jegens Rabobank - naast de hiervoor genoemde € 300.000,00 - tevens uitstrekt tot betaling aan Rabobank van hetgeen aan netto-opbrengst van het bij akte van 25 februari 2005 ten gunste van Rabobank gevestigde hypotheekrecht resteert na inroeping van de zekerheden door SNS Property Finance B.V. (als eerste in rang), tot een bedrag van maximaal € 907.560,00, op welk bedrag in mindering moet worden gebracht hetgeen op grond van de veroordeling onder a. wordt voldaan;
c. veroordeelt [A] aan Rabobank de kosten van het beslag te voldoen tot een bedrag van € 3.303,41;
d. veroordeelt [A] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 8.935,93;
e. verklaart de veroordelingen onder a, c en d uitvoerbaar bij voorraad;
f. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W. van Straalen en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2011.