RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/6318 WAO
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats], Suriname,
eiseres,
gemachtigde S. Sitaram,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
Bij besluit van 9 juli 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres een overlijdensuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen.
Bij besluit van 17 november 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2011.
Eiseres en verweerder zijn, met bericht, niet verschenen.
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1. [echtgenoot] (de echtgenoot van eiseres) ontving sinds 6 februari 2000 een WAO-uitkering. Hij is op 4 februari 2010 overleden. Bij besluit van 16 februari 2010 heeft verweerder de WAO-uitkering beëindigd, vanwege zijn overlijden.
1.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot een overlijdensuitkering afgewezen. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiseres geen recht heeft op een overlijdensuitkering, omdat zij niet kan worden aangemerkt als, voor zover relevant, de langstlevende van beide echtgenoten die niet duurzaam gescheiden van elkaar leefden.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder overweegt daartoe dat uit de door eiseres overgelegde stukken niet blijkt dat eiseres en haar echtgenoot een gezamenlijke huishouding op hetzelfde adres voerden. Een gehuwde die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij of zij gehuwd is, wordt volgens de WAO aangemerkt als ongehuwd, aldus verweerder.
2. Beoordeling van het beroep.
2.1. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, omdat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, maar enkel een telefoongesprek.
2.2. Uit het dossier blijkt dat er telefoongesprekken tussen de gemachtigde van eiseres en verweerder hebben plaatsgevonden op 25 augustus 2010, 12 oktober 2010, 3 november 2010 en 17 november 2010. Van deze telefoongesprekken heeft de betreffende medewerkster bezwaar van verweerder telefoonnotities opgemaakt. Uit de telefoonnotitie van 3 november 2010 blijkt dat de gemachtigde van eiseres in het telefoongesprek van die datum heeft aangegeven dat zij een telefonische hoorzitting wenst als de medewerkster bezwaar niet op grond van de stukken reeds een voor eiseres positief besluit neemt. Uit de telefoonnotitie van 17 november 2010 blijkt dat de gemachtigde van eiseres in dat telefoongesprek heeft aangegeven verder niets te bespreken te hebben en dat een hoorzitting niet meer nodig is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van schending van de hoorplicht door verweerder.
2.3. Thans ligt ter beoordeling voor of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd om aan eiseres een overlijdensuitkering op grond van de WAO toe te kennen.
2.4. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat er tussen haar en haar echtgenoot geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. Feitelijke samenwoning is daarvoor volgens eiseres niet vereist. Er kunnen meerdere omstandigheden zijn waardoor echtelieden (nog) niet feitelijk samenwonen. In het Burgerlijk Wetboek is voor gehuwden geen verplichting tot samenwoning meer opgenomen.
2.5. In artikel 53, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO is bepaald dat na het overlijden van degene aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, met ingang van de dag na het overlijden, de arbeidsongeschiktheidsuitkering in de vorm van een overlijdensuitkering wordt uitbetaald aan de langstlevende van de echtgenoten.
2.6. In artikel 1, derde lid, onder b, van de WAO wordt voor de toepassing van de WAO en de daarop berustende bepalingen als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
2.7. In de Memorie van Toelichting bij artikel 53 van de WAO (Kamerstukken II, 1962-1963, 7171) is opgenomen dat na het overlijden van een uitkeringsgerechtigde de uitkering nog tot het einde van de maand waarin het overlijden plaatsvond wordt uitbetaald. Indien de overledene een gehuwde man of vrouw is, dan geschiedt de uitbetaling aan de langstlevende der echtgenoten. Voor de imperatieve bepaling inzake uitbetaling aan de langstlevende der echtgenoten bestaat evenwel geen reden indien de echtgenoten duurzaam van elkander gescheiden leven.
2.8. Vaststaat dat eiseres en haar echtgenoot gehuwd waren. Derhalve heeft verweerder door toetsing aan het criterium gezamenlijke huishouding een onjuiste maatstaf aangelegd. Verweerder had moeten beoordelen of eiseres duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot en om die reden als ongehuwd in de zin van artikel 1, derde lid, onder b, van de WAO diende te worden aangemerkt (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 16 september 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl, LJ-nummer BP3965).
2.9. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of door één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Voorts heeft de Raad in zijn rechtspraak tot uitdrukking gebracht, dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving, al dan niet op termijn, aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum, van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig blijkt uit de feitelijke omstandigheden van het geval (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 11 maart 2011, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-nummer BP8036).
2.10. De rechtbank is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, onvoldoende blijkt dat er tussen eiseres en haar echtgenoot sprake was van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Het enkele feit dat eiseres en haar echtgenoot niet (steeds) feitelijk samenwoonden is daartoe niet voldoende.
2.11. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen vanwege schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu voor een nieuwe beslissing op het bezwaar nader onderzoek en een nadere motivering van verweerder is vereist, ziet de rechtbank geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal verweerder opdragen binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.12. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen grond nu eiseres geen professionele rechtsbijstand heeft ingeroepen.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Riem, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Niersman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB