ECLI:NL:RBAMS:2011:BR4932

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-4393 ZVW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige afmelding bij Franse zorgverzekeraar en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 20 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende in Frankrijk, en de Raad van bestuur van het College van zorgverzekeringen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarbij hij op 18 augustus 2010 ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de afmelding van eiser bij het Franse verzekeringsorgaan, middels een E108 formulier, onterecht was en dat dit een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank volgde hierbij een eerdere uitspraak van 15 april 2008, waarin werd vastgesteld dat de Verordening EG 1408/71 niet langer op eiser van toepassing was.

De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiser terecht ontvankelijk was, maar dat verweerder het bezwaar ten onrechte ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de afmelding bij het Franse orgaan een fout was, die door verweerder erkend werd. Eiser had verzocht om schadevergoeding, maar verweerder had hem niet in de gelegenheid gesteld zijn schade te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat dit niet kon en dat verweerder eiser in de gelegenheid moest stellen om zijn schade nader te specificeren.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41,- diende te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel van hoger beroep mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10/4393 ZVW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen:
[eiser],
wonende in Frankrijk
eiser,
en
de Raad van bestuur van het College van zorgverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Mulder.
Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 18 augustus 2010 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2011. Eiser is niet verschenen. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1.1 Op 16 december 2008 heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) verweerder bericht dat eiser naar Nederland zal verhuizen per 1 januari 2009. Op 22 januari 2009 heeft de SVB verweerder meegedeeld dat de doorgegeven adreswijziging enkel een wijziging van het correspondentieadres betreft en dat eiser in Frankrijk blijft wonen. Aan verweerder is verzocht de inhouding van de buitenlandbijdrage in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) te continueren.
1.2 Op 28 januari 2009 heeft verweerder een zogeheten afmeldingsformulier E108 aan het Franse verzekeringsorgaan (CPAM) gezonden. CPAM heeft hierop bevestigd dat eiser per 1 januari 2009 uit Frankrijk is uitgeschreven. Omdat de verzending van het E108 formulier ten onrechte had plaatsgevonden, heeft verweerder alsnog, zonder nadere toelichting, op 26 februari 2009 een zogeheten E121 formulier aan CPAM en aan eiser toegezonden. Naar aanleiding van een verzoek van eiser in augustus 2009 aan CPAM om afgifte van een bewijs van verzekering, heeft hij bij brief van CPAM van 24 september 2009 vernomen dat hij daar als niet verzekerd geregistreerd stond. Eiser heeft verweerder bij brief van 4 oktober 2009 om opheldering gevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder het E121 formulier opnieuw toegezonden. CPAM heeft vervolgens op het E121 formulier bevestigd dat eiser met ingang van 1 januari 2009 recht heeft op medische zorg in Frankrijk ten laste van Nederland.
1.3 Eiser heeft verweerder verzocht zijn brief van 4 oktober 2009 aan te merken als een bezwaarschrift.
1.4 Verweerder heeft hierop bij brief van 12 april 2010 gereageerd. Vervolgens heeft verweerder eiser op 30 juni 2010 bericht dat zijn brief van 4 oktober 2009 wordt aangemerkt als een bezwaarschrift en heeft daarop een beslissing genomen.
Standpunten partijen
2.1 Verweerder heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de verzending van het E108 formulier aan CPAM. De verzending hiervan heeft ten onrechte plaatsgevonden omdat eisers woonplaats niet is gewijzigd. Deze fout is hersteld door E121 formulieren aan CPAM te zenden. CPAM heeft bevestigd dat eiser met ingang van 1 januari 2009 recht heeft op medische zorg in Frankrijk ten laste van Nederland. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding, maar niet aangegeven waaruit de schade bestaat noch heeft hij bewijsstukken overgelegd.
2.2 Eiser heeft in beroep onder andere gesteld in aanmerking te komen voor schadevergoeding als gevolg van de door verweerder gemaakte fout. In dit verband stelt hij dat verweerder hem niet in gelegenheid heeft gesteld zijn schade te onderbouwen.
Oordeel
3.1 De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of sprake is van een ontvankelijk bezwaar.
3.1.1 De rechtbank stelt vast dat verweerder na ontvangst van de informatie van de SVB over de wijziging van eisers woonplaats, eiser op 28 januari 2009 bij het Franse verzekeringsorgaan CPAM heeft afgemeld. Verweerder heeft hiertoe een E108 formulier aan CPAM toegezonden en heeft dit retour ontvangen met een bevestiging van CPAM. Dit formulier betreft een kennisgeving van, in dit geval, intrekking van het recht op verstrekkingen. Eisers bezwaar is gericht tegen de toezending van dit formulier.
3.1.2 Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eerst met het E108 formulier is vastgesteld dat de Verordening EG 1408/71 ten aanzien van eiser niet langer van toepassing is. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. In navolging van een uitspraak van deze rechtbank van 15 april 2008, te vinden op www. rechtspraak.nl, LJN: BF0121, is de rechtbank van oordeel dat de vaststelling in dit geval dat de wetgeving niet langer op eiser van toepassing is, is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.2 Vervolgens is aan de orde de vraag of eisers bezwaar tijdig is ingediend. Vast staat dat verweerder de brief van 28 januari 2009 aan CPAM niet tevens aan eiser heeft gezonden. Tussen partijen is evenmin in geschil dat eiser eerst op 24 september 2009 op de hoogte is geraakt van de uitschrijving in Frankrijk. Gelet hierop heeft verweerder terecht geoordeeld dat de bezwaartermijn is aangevangen op 25 september 2009 en dat eisers bezwaar van 4 oktober 2009 tijdig is.
3.3 Uit het voorgaande volgt dat verweerder eisers bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar echter ten onrechte ongegrond verklaard en acht hiertoe het volgende redengevend.
3.4 De SVB heeft verweerder op 16 december 2008 bericht dat eiser zich in Nederland zou gaan vestigen. Omdat deze informatie onjuist bleek te zijn, heeft de SVB deze fout op 22 januari 2009 hersteld. Op 28 januari 2009 heeft verweerder eiser bij het Franse verzekeringsorgaan afgemeld. Verweerder heeft in het bestreden besluit erkend dat dit ten onrechte is gebeurd en dat verweerder tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht voor wat betreft het vaststellen van eisers woonplaats. Nu eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de uitschrijving in Frankrijk die op een fout berust, is er voor een ongegrondverklaring van het bezwaar geen grond en had verweerder eisers bezwaar gegrond moeten verklaren.
3.5 Eiser heeft in bezwaar verzocht de door hem geleden schade te vergoeden. In beroep heeft hij aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn schadeverzoek te onderbouwen. De rechtbank deelt eisers standpunt. Verweerder heeft eiser eerst op 30 juni 2010 bericht dat zijn brief van 4 oktober 2009 zal worden aangemerkt als bezwaar en heeft vervolgens op 18 augustus 2010 het besluit op bezwaar genomen, waarin is gesteld dat eisers schadeverzoek niet is onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder eisers verzoek om schade niet afwijzen zonder hem in de gelegenheid te stellen dit te onderbouwen. Deze beroepsgrond van eiser slaagt dan ook.
3.6. Eiser heeft in beroep een aantal schadeposten opgesomd. Hij heeft gesteld correspondentie-, telecommunicatie, en reiskosten te hebben gemaakt door de afmelding bij het Franse verzekeringsorgaan.
3.6.1 Voor vergoeding van schade komt slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met het onrechtmatige besluit dat het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van dat besluit kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat de in rechtsoverweging 3.6 genoemde schade een rechtstreeks gevolg is van de toezending van het afmeldingsformulier. Eisers schadeverzoek is op dit punt niet gespecificeerd, maar voldoende aannemelijk is dat eiser deze kosten heeft moeten maken om verweerder ertoe te bewegen de gevolgen van het onrechtmatig genomen besluit ongedaan te maken. Deze schade komt dan ook in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Het ligt in de rede dat verweerder eiser in de gelegenheid zal stellen zijn schade nader te specificeren om in een nieuw te nemen besluit een standpunt over de hoogte van deze schadepost in te kunnen nemen.
3.7.1 Eiser heeft voorts een schadepost opgevoerd die ziet op kosten die hij heeft moeten maken voor de huur van een woning in België. Hij stelt zijn verblijf in België te hebben moeten uitstellen omdat hij in de veronderstelling verkeerde onverzekerd te zijn. De huur van de woning heeft hij echter wel moeten doorbetalen. Ten aanzien van deze schadepost heeft verweerder ter zitting gesteld dat een causaal verband ontbreekt tussen deze kosten en de afmelding van eiser bij het Franse orgaan. De rechtbank kan zich verenigen met dit standpunt. Eiser verkeerde in de veronderstelling niet verzekerd te zijn in heel Europa. Zijn beslissing om onverzekerd niet naar België te willen reizen, maar wel in Frankrijk te blijven, is een gevolg van zijn eigen afweging omtrent de gevolgen van deze situatie. De keuze is daarmee geen rechtstreeks gevolg van de onrechtmatige uitschrijving door verweerder.
3.7.2 Naar het oordeel van de rechtbank is er evenmin een causaal verband tussen de door eiser verzochte vergoeding van de Zvw-bijdrage over 2009 en 2010 en de toezending van het afmeldingsformulier. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, heeft eiser vanaf 1 januari 2009 op grond van artikel 28 van de Verordening EG 1408/71 recht op medische zorg in Frankrijk voor rekening van Nederland. Eiser is vanaf deze datum dan ook een bijdrage verschuldigd. Dat eiser met ingang van 1 januari 2009 recht heeft op medische zorg is ook door CPAM bevestigd. Dat de inschrijving bij CPAM op een later moment heeft plaatsgevonden, is niet van belang omdat dit enkel een administratieve handeling betreft. Indien zou blijken dat er in 2009 en 2010 medische kosten zijn geweest, zouden deze achteraf alsnog voor vergoeding in aanmerking komen volgens geldende regels. Dat pas achteraf bevestigd is dat dit recht steeds heeft bestaan, betekent dan ook niet dat dit niet meer te gelde zou kunnen worden gemaakt. De bijdrage blijft daarom ook verschuldigd.
3.8 Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Verweerder zal binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
3.9 De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ter hoogte van € 41,- aan hem dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken een besluit op bezwaar neemt;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door haar betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. Rombouts, rechter, in aanwezigheid van
mr. G. Panday, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB