ECLI:NL:RBAMS:2011:BR4520

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1862 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair strafontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim bij behandeling van identiteitskaartaanvraag

In deze zaak gaat het om het disciplinaire strafontslag van eiseres, een ambtenaar bij de gemeente Amsterdam, wegens plichtsverzuim. Eiseres was sinds maart 2001 in dienst en werkte als medewerker burgerzaken. Op 9 februari 2009 heeft zij een spoedaanvraag voor een identiteitskaart in behandeling genomen, waarbij zij een pasfoto van een andere persoon heeft geaccepteerd. Dit leidde tot een onderzoek door het Bureau Integriteit, dat concludeerde dat eiseres zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De gemeente legde haar op 11 januari 2010 de disciplinaire straf van ontslag op, wat eiseres aanvocht.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan de eisen van zorgvuldigheid en integriteit die aan haar functie verbonden zijn. De rechtbank oordeelde dat de straf van ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van de overtredingen. Eiseres had moeten begrijpen dat haar functie strikte onkreukbaarheid vereiste, vooral gezien haar rol in het verstrekken van identiteitsdocumenten. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de omstandigheden van haar collega’s niet vergelijkbaar waren met die van haar.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde het besluit van de gemeente om haar te ontslaan. De uitspraak werd gedaan op 28 juli 2011 door een meervoudige kamer van de Rechtbank Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 10/1862 AW
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. J.L.W. Nillesen,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 11 januari 2010 heeft verweerder aan eiseres wegens plichtsverzuim met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.
Het tegen dit besluit door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 19 mei 2010 ongegrond verklaard en het besluit van 11 januari 2010 gehandhaafd, met dien verstande dat verweerder de motivering van het besluit heeft gewijzigd.
Bij brief van 25 juni 2010 heeft eiseres tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 10 mei 2011, waar eiseres, daartoe ambtshalve opgeroepen, is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, is vertegenwoordigd door mr. H. Koldewe en H. Clerx.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Motivering
1. In dit geding dient de rechtbank te beoordelen of verweerder bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden het aan eiseres verleende disciplinaire strafontslag heeft gehandhaafd.
2. In dit geding is de volgende regelgeving van belang.
Het ontslag van eiseres heeft verweerder gegrond op het bepaalde in de artikelen 11.1, 13.4 en 13.6, aanhef en onder f, van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA).
Ingevolge artikel 11.1 van de NRGA volgt de ambtenaar de hem gegeven voorschriften op en behoort in het algemeen alles te doen of na te laten wat van een goed ambtenaar wordt verwacht.
Ingevolge artikel 13.4 van de NRGA kan de ambtenaar worden gestraft als hij zich niet gedraagt overeenkomstig artikel 11.1 en zich daarmee schuldig maakt aan plichtsverzuim.
Ingevolge artikel 13.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de NRGA kan aan de ambtenaar de straf van strafontslag worden opgelegd.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, bestaande uit het in behandeling nemen van een spoedaanvraag voor een nieuwe identiteitskaart met daarbij gevoegd een pasfoto van een andere persoon dan de aanvrager. Tevens heeft eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, bestaande uit het niet in rekening brengen van de kosten voor een spoedaanvraag. Deze door verweerder ingenomen standpunten zijn met name gebaseerd op de gegevens van het door verweerder ingeschakelde Bureau Integriteit, welk Bureau zijn bevindingen heeft neergelegd in rapportages van 22 september 2009, en de videobeelden van [werkgever] van 9 februari 2009.
Het door eiseres gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verweerder verworpen op de grond dat de collega van eiseres zich in de zogenoemde tweede lijn bevond en zich bij de controle van de aanvraag van het identiteitsbewijs in een andere positie bevond dan eiseres, die op dat moment in de eerste lijn functioneerde en een veel indringender betrokkenheid had bij het in behandeling nemen van de aanvraag.
4. Eiseres heeft - kort samengevat - gesteld dat zij zich door het in behandeling nemen van de aanvraag niet schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, omdat zij zich heeft gehouden aan de procedure voor een aanvraag van een reisdocument zoals neergelegd in het Handboek Burgerzaken. Volgens eiseres kan haar slechts verweten worden dat zij haar bedenkingen omtrent de aanvraag niet onmiddellijk met een collega heeft gedeeld. Zij heeft echter wel een waarschuwing afgegeven middels een op de aanvraag gehechte gele memosticker, waarop eiseres heeft aangegeven dat er een discrepantie bestaat tussen de pasfoto en het uiterlijk van de aanvrager. Voorts heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat strafontslag niet in verhouding staat tot de haar verweten gedragingen en daarom disproportioneel is. Daarbij acht eiseres van belang dat zij een vlekkeloze staat van dienst heeft. Tot slot heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de straf van ontslag in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu de medewerker die de tweede controle ten aanzien van de aanvraag diende te verrichten de controle evenmin juist heeft uitgevoerd en verweerder in haar geval heeft volstaan met een indringend gesprek.
5. Met betrekking tot de aan het strafontslag ten grondslag liggende feiten stelt de rechtbank het volgende vast.
Eiseres, sinds maart 2001 in dienst bij verweerder, was sinds 27 oktober 2008 vanuit de Bestuursdienst gedetacheerd als medewerker burgerzaken bij de [onderdeel]
Op 9 februari 2009 was eiseres werkzaam als medewerker burgerzaken bij het [werkgever]. Aan de balie van eiseres heeft zich een man gemeld - welke was vergezeld door de broer van eiseres - voor een aanvraag van een nieuwe identiteitskaart. Het betrof een zogenoemde spoedaanvraag. Eiseres heeft deze aanvraag in behandeling genomen. Achteraf heeft een medewerker van de backoffice burgerzaken geconstateerd dat de pasfoto die was aangebracht op het formulier ‘aanvraag reisdocument’, geen gelijkenis vertoonde met de pasfoto op het paspoort van de aanvrager. Tevens heeft deze medewerker geconstateerd dat eiseres had nagelaten de extra kosten, verbonden aan een spoedaanvraag, in rekening te brengen. Toen eiseres met dit feit werd geconfronteerd door haar teamleider, heeft zij als reactie gegeven dat de aanvrager tegen haar had gezegd dat hij was afgevallen en dat zij vergeten was de extra kosten voor de spoedaanvraag in rekening te brengen.
Op 11 februari 2009 is eiseres door de politie aangehouden op verdenking van het medeplegen van oplichting. In haar eerste verhoor heeft eiseres tegenover de politie verklaard dat zij de aanvraag had moeten weigeren, maar dat deze er, vanwege de drukte, doorheen was geglipt. In haar tweede verhoor heeft eiseres verklaard dat ze eigenlijk niet weet waarom ze de aanvraag in behandeling heeft genomen. Ook heeft eiseres verklaard dat er door collega’s een tweede controle heeft plaats gevonden en er een paraaf is gezet zonder iets te zeggen.
Op 13 augustus 2009 heeft eiseres een verklaring afgelegd tegenover het door verweerder ingeschakelde Bureau Integriteit. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij volhardt bij de eerder door haar bij de politie afgelegde verklaringen. Tevens heeft zij verklaard dat zij de aanvraag in behandeling had genomen om zoveel mogelijk bewijs te verzamelen om te voorkomen dat de aanvrager het bij een ander stadsdeelkantoor nogmaals zou proberen. Voorts heeft zij verklaard dat zij een gele memo op de aanvraag had geplakt, waarop zij had geschreven dat de foto niet klopte en dat zij er vanuit is gegaan dat de collega-baliemedewerker deze memo heeft gezien omdat zij de aanvraag heeft gecontroleerd en geparafeerd.
6. Gelet op de door eiseres afgelegde verklaringen bij zowel de politie als bij Bureau Integriteit is voor de rechtbank genoegzaam vast komen te staan dat eiseres zich niet heeft gehouden aan de bij dit stadsdeelkantoor geldende procedure voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een identiteitskaart. Dat eiseres door middel van een memo op de aanvraag haar collega’s heeft willen attenderen op het feit dat de foto geen gelijkenis toonde met de pasfoto op het paspoort van de aanvrager maakt dit, nog daargelaten dat de collega’s van eiseres hebben verklaard dat zij geen memo hebben aangetroffen en de memo ook nimmer is gevonden, niet anders, nu ook dit niet de geldende procedure was.
7. Eiseres heeft nimmer betwist dat zij de kosten die aan de spoedaanvraag verbonden zijn bij de aanvrager in rekening had dienen te brengen. Voor het niet in rekening brengen van die kosten heeft eiseres nimmer een (afdoende) verklaring gegeven, anders dan dat zij dit vergeten was.
8. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat eiseres zich niet heeft gedragen als een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen en zij zich - verwijtbaar - schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim als bedoeld in artikel 13.4 van de NRGA. Feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat dit plichtsverzuim eiseres niet of in verminderde mate kan worden aangerekend, zijn niet gesteld of gebleken. Vaststaat dat sprake is van toerekenbaar plichtsverzuim. Verweerder was dan ook bevoegd eiseres disciplinair te straffen.
9. Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiseres op grond van dat plichtsverzuim de in artikel 13.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de NRGA genoemde disciplinaire straf van ontslag op te leggen.
Bij de beantwoording van die vraag is van belang dat eiseres belast was met het in behandeling nemen van aanvragen van reisdocumenten. Het controleren van de juistheid van de aangeleverde gegevens is één van de tot de functie behorende kerntaken. Om deze functie naar behoren te kunnen vervullen heeft eiseres de opleiding BOBZ gevolgd en met succes afgerond. Zoals verweerder terecht heeft gesteld mag dan ook verondersteld worden dat eiseres er van doordrongen was dat zij zich bij de uitoefening van de aan haar toevertrouwde publieke taak bewust dient te zijn van haar verantwoordelijkheid en mocht van eiseres verwacht worden dat zij haar werkzaamheden ten alle tijde uiterst zorgvuldig en integer uit zou voeren. Gelet op de ernst van de overtredingen is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres niet heeft voldaan aan de eisen van zorgvuldigheid en integriteit die aan medewerkers burgerzaken moeten worden gesteld. De rechtbank onderschrijft verweerders stelling dat er afbreuk is gedaan aan het beeld van een betrouwbare medewerker burgerzaken waar het publiek op mag rekenen. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres, gezien haar bijzondere positie, zich bewust had moeten zijn van het feit dat zij betrokken had kunnen worden bij een mogelijke identiteitsfraude, terwijl het juist tot de kern van haar functie behoorde om, mede gezien het algemeen belang van betrouwbare identiteitsdocumenten, die fraude onmogelijk te maken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de straf van ontslag niet onevenredig is te achten. Dat het functioneren van eiseres voorheen als goed werd beoordeeld kan de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden. Eiseres had moeten begrijpen dat haar functie van medewerker burgerzaken strikte onkreukbaarheid vereiste.
10. De rechtbank kan verweerders standpunt ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel volgen. Het verschil in verantwoordelijkheid tussen de eerste en tweede lijn maakt dat er geen sprake is van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel kan dan ook niet slagen.
11. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
12. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.M. van Wechem, voorzitter, mr. B.H. Franke en mr. L.N. Nijhuis, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Bankert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2011 te Alkmaar.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.