ECLI:NL:RBAMS:2011:BR2779

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-320 WVW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en de vereiste medewerking aan onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2011 uitspraak gedaan over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat het rijbewijs van eiser ongeldig had verklaard. Eiser had in beroep aangevoerd dat hij had aangetoond te willen meewerken aan het onderzoek naar zijn rijvaardigheid, maar dat hij de oproep voor het onderzoek niet had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oproep niet op het juiste adres is verzonden, waardoor niet aannemelijk is geworden dat eiser niet heeft meegewerkt aan het onderzoek. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige communicatie door de verweerder in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/320 WVW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. Chr.H. Stokman-Prins,
en
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
Bij besluit van 7 december 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2010.
Eiser is verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is – met kennisgeving – niet verschenen.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Bij besluit van 20 mei 2010 heeft verweerder eiser een onderzoek naar de geschiktheid (het onderzoek) opgelegd. Dit besluit is onherroepelijk geworden.
1.2 Bij aangetekende brief van 20 juli 2010 heeft verweerder eiser opgeroepen voor het onderzoek op 23 augustus 2010. Eiser is niet bij het onderzoek verschenen.
1.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat eiser geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek. Eiser is bij aangetekende brief van 20 juli 2010 opgeroepen voor het onderzoek. De enkele ontkenning van eiser dat hij het afhaalbericht niet heeft ontvangen, is niet voldoende om aan te nemen dat het niet afhalen daarvan niet voor rekening en risico van eiser dient te komen, aldus verweerder.
1.4. Eiser heeft in beroep, onder meer, aangevoerd dat hij heeft aangetoond te willen meewerken aan het onderzoek. Hij heeft de kosten daarvoor, die ongeveer
€ 1.000,00 bedragen, tijdig voldaan. Eiser stelt dat hij niet bij het onderzoek is verschenen, omdat hij de brief van 20 juli 2010 en het afhaalbericht niet heeft ontvangen. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij betwist dat verweerder de brief van 20 juli 2010 aan het juiste adres heeft verzonden.
2. Het wettelijk kader
2.1 Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), voor zover hier van belang, wordt, indien een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
2.2. Op grond van artikel 131, eerste lid, van de WVW 1994, voor zover hier van belang, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
2.3. Op grond van artikel 132, eerste lid, van de WVW 1994, voor zover hier van belang, is degene die zich ingevolge het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit dient te onderwerpen aan een onderzoek verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen. In het tweede lid van dat artikel is, voor zover hier van belang, bepaald dat bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder besluit.
2.4. Op grond van artikel 133, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (het Reglement) worden tijdstip en plaats van het in artikel 131 van de WVW 1994 bedoelde onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid of, indien het onderzoek in gedeelten plaatsvindt, van die gedeelten door het CBR vastgesteld.
3. Beoordeling van het beroep
3.1. Uit de stukken in het dossier blijkt dat verweerder de aangetekende brief van 20 juli 2010, waarin eiser werd opgeroepen voor het onderzoek op 16 augustus 2010, retour heeft ontvangen. Op de envelop heeft TNT Post een sticker aangebracht met de mededeling ‘geen gehoor’ en de datum 22 juli 2010. Het adres waaraan verweerder de brief van 20 juli 2010 heeft verzonden is slechts gedeeltelijk leesbaar, omdat TNT Post een sticker over het huisnummer en de huisnummertoevoeging heeft aangebracht. Hieruit valt dan ook niet af te leiden dat verweerder de brief aan het juiste adres van eiser heeft verzonden. Uit de ‘Detailpagina zending’ van TNT Post, die verweerder bij het verweerschrift heeft overgelegd, blijkt dat op 20 juli 2010 een brief naar eiser is verzonden, maar niet aan welk adres verweerder die brief heeft gestuurd. Het onder ‘geadresseerde’ genoemde adres betreft het postbusnummer van verweerder en niet het adres van eiser. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de brief van 20 juli 2010 aan het juiste adres heeft verzonden. Dat op de brief van 20 juli 2010 zelf wel het juiste adres van eiser staat vermeld, acht de rechtbank daartoe niet voldoende.
3.2. Nu verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de oproep voor het onderzoek aan het juiste adres van eiser heeft verzonden, heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat hij het rijbewijs van eiser terecht ongeldig heeft verklaard. Immers, niet aannemelijk is geworden dat eiser heeft nagelaten de vereiste medewerking te verlenen aan het onderzoek door niet op de voor het onderzoek vastgestelde tijd en plaats aanwezig te zijn.
3.3. De rechtbank zal het beroep van eiser dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien nu het nieuwe besluit nader onderzoek en een nadere motivering van verweerder vereist. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaald.
3.4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding nu de gemachtigde van eiser ter zitting heeft aangegeven in deze zaak niet als professionele rechtsbijstandverlener op te treden. Wel dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaald;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150,00 (zegge: honderd vijftig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Riem, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2011.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te
‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB