RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/5446 WET
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. B.A. Huijgen,
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
verweerder,
gemachtigde mr. J.A.C. Verbeek.
Bij besluit van 2 juni 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd ten behoeve van eiser een verklaring van geen bezwaar af te geven.
Bij besluit van 5 oktober 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Op 22 februari 2010 is eiser door Uitzendbureau Adecco Onsite aangemeld bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) voor een veiligheidsonderzoek in verband met de door eiser geambieerde vertrouwensfunctie als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo) op een Nederlandse burgerluchthaven. Het gaat om de functie van bagagemedewerker. Voor de vervulling van deze vertrouwensfunctie is een verklaring van geen bezwaar nodig.
1.2. Nadat de AIVD een veiligheidsonderzoek heeft ingesteld, heeft verweerder bij primair besluit op basis daarvan geweigerd eiser een verklaring van geen bezwaar te verstrekken.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar het advies van de Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken van 7 september 2010 stelt verweerder zich op het standpunt dat er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser de uit de door hem geambieerde vertrouwensfunctie voortvloeiende verplichtingen onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen. Verweerder overweegt daartoe, kort gezegd, dat in het uittreksel van Centraal Justitieel Documentatieregister (CJD) van 23 maart 2010 staat vermeld dat eiser op 20 juni 2005 een transactie van € 1.100,00 heeft aanvaard in verband met het aanwezig hebben van softdrugs, zijnde een overtreding van artikel 3 onder C van de Opiumwet. Dit gegeven heeft betrekking op een strafbaar feit waarop ingevolge artikel 1, tweede lid, onder b, van de Beleidsregel vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken op burgerluchthavens van 30 januari 1997 (Stcrt. 1997, 35) (de Beleidsregel) bij het afgeven van een verklaring van geen bezwaar in het bijzonder moet worden gelet.
1.4. Eiser heeft in beroep, kort gezegd, aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen verklaring van geen bezwaar heeft verstrekt. Het feit waarvoor eiser de transactie heeft aanvaard betreft geen gedraging in de zin van artikel 1, tweede lid, onder b, van de Beleidsregel. Het delict is eiser niet toe te rekenen. Eiser heeft ter zitting zijn beroepsgronden dat het volgens de Beleidsregel moet gaan om meerdere strafbare feiten en dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel ingetrokken.
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wvo wordt, alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd, ten aanzien van de betrokken persoon door de AIVD een veiligheidsonderzoek ingesteld.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel omvat het veiligheidsonderzoek het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt uitsluitend gelet op, voor zover hier van belang, justitiële en strafvorderlijke gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en gegevens uit politieregisters als bedoeld in de Wet politieregisters.
2.2. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Wvo, voor zover hier van belang, kan een verklaring slechts worden geweigerd, indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen.
2.3. In de Beleidsregel heeft verweerder een leidraad gegeven voor de beoordeling van justitiële gegevens bij het afgeven van verklaringen van geen bezwaar in verband met de vervulling van vertrouwensfuncties op burgerluchthavens.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Beleidsregel wordt, bij het afgeven van een verklaring als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de Wvo, in verband met de vervulling van een vertrouwensfunctie op een burgerluchthaven, indien het naar de betrokken persoon ingestelde veiligheidsonderzoek gegevens heeft opgeleverd als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a, van de Wvo, bij de beoordeling van die gegevens rekening gehouden met:
a. de aard van de gegevens;
b. de ouderdom van de gegevens;
c. de aard en de zwaarte van de delicten waarop de gegevens betrekking hebben;
d. de zwaarte van de opgelegde straffen of maatregelen;
e. het aantal in een bepaalde tijdsspanne vastgelegde gegevens;
f. de leeftijd van betrokkene ten tijde van het vastleggen van de gegevens.
Ingevolge het tweede lid, onder b, van dit artikel wordt bij de beoordeling van de in de aanhef van het eerste lid bedoelde gegevens, voor zover hier van belang, in het bijzonder gelet op gegevens betreffende:
a. gebruik of handel in harddrugs;
b. handel in grotere hoeveelheden softdrugs;
c. (…);
l. andere feiten die een risico kunnen opleveren voor de veiligheid van de burgerluchtvaart.
3. Beoordeling van het beroep
3.1. Vaststaat dat eiser blijkens het uittreksel uit het CJD van 23 maart 2010 op 20 juni 2005 een transactie van € 1.100,00 heeft aanvaard ter zake van het aanwezig hebben van meer dan 30 gram hasjiesj/hennep in de zin van artikel 3, aanhef en onder C, van de Opiumwet op 10 mei 2005.
3.2. Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wvo is verweerder bevoegd een verklaring van geen bezwaar te weigeren indien onvoldoende waarborgen aanwezig worden geacht dat eiser onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Verweerder komt bij de beoordeling of onvoldoende waarborgen aanwezig zijn beoordelingsvrijheid toe die door de bestuursrechter terughoudend dient te worden getoetst (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 januari 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl, LJ-nummer BC2515).
3.3. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het feit waarvoor eiser een transactie heeft aanvaard, te weten het aanwezig hebben van softdrugs, gelijk gesteld kan worden met handel in grotere hoeveelheden softdrugs in de zin van artikel 1, tweede lid, onder b, van de Beleidsregel. De rechtbank leidt uit de opbouw van de opsomming in artikel 1, tweede lid, van de Beleidsregel af dat daarin is beoogd aansluiting te zoeken bij de bepalingen in de Opiumwet. Immers, verweerder heeft ervoor gekozen in dat artikel wel expliciet het gebruik van en de handel in harddrugs en de handel in grotere hoeveelheden softdrugs op te nemen, maar niet het aanwezig hebben daarvan. Dat het delict waarvoor eiser een transactie heeft aanvaard betrekking heeft op een grote hoeveelheid softdrugs maakt dat niet anders. De rechtbank zal het beroep van eiser dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen vanwege strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal in het navolgende bezien of zij aanleiding ziet om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
3.4. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, kan de verklaring van geen bezwaar op grond van artikel 1, tweede lid, onder l, van de Beleidsregel ook vanwege andere feiten die een risico opleveren voor de veiligheid van de burgerluchtvaart worden geweigerd. In de Toelichting op de Beleidsregel heeft verweerder uitdrukkelijk vermeld dat de opsomming van gegevens die bijzondere aandacht verdienen niet uitputtend kan zijn. Alle gegevens die betrekking hebben op feiten die een risico kunnen opleveren voor de burgerluchtvaart verdienen bijzondere aandacht.
3.5. Verweerder heeft overwogen dat het strafbare feit waarvoor eiser de transactie heeft aanvaard ziet op het aanwezig hebben van 562 gram softdrugs, die de totale handelsvoorraad vormde van de coffeeshop waarvan eiser op 10 mei 2005 de beheerder en enige werknemer was. Het bedrag van de transactie overschrijdt ruimschoots de grens van
€ 500,00 die verweerder, gelet op artikel 24c van het Wetboek van Strafrecht, hanteert voor het aanmerken van een transactie als een zware maatregel in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Beleidsregel. De pleegdatum van het strafbare feit ligt binnen de termijn van acht jaar die verweerder op grond van de Toelichting op de Beleidsregel bij de beoordeling betrekt. Verweerder overweegt verder dat het strafbare feit een bedreiging vormt voor de veiligheid van de burgerluchtvaart, omdat het feit blijk geeft van een zekere kwetsbaarheid voor mogelijkheden om misbruik te maken van de strategische positie die een vertrouwensfunctie op Schiphol verschaft. Betrokkenen bij drugsdelicten blijken namelijk niet zelden bereid te zijn om tegen betaling informatie prijs te geven over het beveiligingsniveau van de luchthaven of behulpzaam te zijn bij activiteiten die de op Schiphol getroffen beveiligingsmaatregelen doorkruisen. De rechtbank is op grond van deze motivering van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende verplichtingen getrouwelijk zal volbrengen.
3.6. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het strafbare feit waarvoor hij de transactie heeft aanvaard hem niet kan worden toegerekend. Eiser was in loondienst bij de coffeeshop en zijn werkgever heeft de transactie betaald. Eiser was niet verantwoordelijk voor de aanwezigheid van de te grote hoeveelheid softdrugs in de coffeeshop.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat nu eiser de keuze heeft gemaakt om de transactie te aanvaarden, hij zichzelf de kans heeft ontnomen om een inhoudelijk rechterlijk oordeel over het aan de transactie ten grondslag gelegde feit te verkrijgen. Het veiligheidsrisico dat uitgaat van het strafbare feit kan dan ook niet worden uitgesloten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2009, LJN BK4302). Dat eiser in een ondergeschikte positie verkeerde omdat hij slechts werknemer bij de coffeeshop was, zijn omstandigheden die worden geacht door het Openbaar Ministerie te zijn verdisconteerd in de aangeboden transactie. Deze omstandigheden vormen dan ook geen reden om te oordelen dat verweerder de transactie in redelijkheid niet bij de beoordeling heeft mogen betrekken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2008, LJ-nummer BC2515). De rechtbank is ook overigens niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval van het uitgangspunt dat het belang van de nationale veiligheid bij afweging van de betrokken belangen zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen die de vertrouwensfunctie vervult.
3.7. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de verklaring van geen bezwaar te weigeren. De rechtbank ziet dan ook aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
3.8. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 874,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,00 te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Riem, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te
‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB