ECLI:NL:RBAMS:2011:BR2116

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-4794 AOW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit tot toekenning pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin haar een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet was toegekend. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat zou zijn ingediend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit op 20 april 2010 aan eiseres is doorgezonden via de Caisse Nationale Sécurité Sociale (CNSS). De bezwaartermijn eindigde op 1 juni 2010. Eiseres had haar bezwaarschrift gedateerd op 7 mei 2010, maar dit was pas op 16 juni 2010 bij verweerder binnengekomen. Verweerder stelde dat er geen verschoonbare omstandigheden waren voor de termijnoverschrijding, en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk.

Eiseres betwistte echter dat zij te laat bezwaar had gemaakt en voerde aan dat zij een reactie had gestuurd op de brief van april. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende bewijs had geleverd dat het bezwaarschrift daadwerkelijk te laat was ontvangen. Er was geen stempel van de ontvangstdatum op het bezwaarschrift en de enveloppe was niet meer voorhanden. Hierdoor kon niet objectief worden vastgesteld dat het bezwaarschrift te laat was ingediend.

De rechtbank concludeerde dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,- diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. C.H. Rombouts, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A.R. Bleijendaal, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/4794 AOW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
en
het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. A.C. Bakker.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2010 heeft verweerder aan eiseres een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet toegekend (hierna: het primaire besluit).
Bij besluit van 9 september 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2011. Eiseres is niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Standpunten partijen
1.1 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het primaire besluit op 20 april 2010 via het Caisse Nationale Sécurité Sociale (hierna: CNSS) aan eiseres is doorgezonden. De bezwaartermijn is dan ook geëindigd op 1 juni 2010. Het bezwaarschrift van eiseres, gedateerd op 7 mei 2010, is op 16 juni 2010 bij verweerder binnengekomen en derhalve niet tijdig ingediend. Desgevraagd is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. Het bezwaar van eiseres is dan ook niet-ontvankelijk, aldus verweerder.
1.2 In beroep heeft eiseres hiertegen aangevoerd dat zij wel degelijk een reactie heeft gestuurd op de brief van de maand april en dat zij hiervoor de hulp van een familielied heeft ingeschakeld.
2. Wettelijk kader
2.1 Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
2.2 Overeenkomstig artikel 6:8 van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
2.3 Ingevolge artikel 25 van het Administratief akkoord bij het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (hierna: Administratief akkoord) moet de beslissing op de aanvraag die is genomen door de Sociale Verzekeringsbank aan het Marokkaanse verbindingsorgaan worden toegezonden. Dit orgaan stelt de aanvrager ervan in kennis in zijn moedertaal door middel van een samenvatting waarbij de beslissing wordt gevoegd. De beroepstermijnen vangen eerst aan op de datum waarop de aanvrager de samenvatting ontvangt.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1 De vraag die voorligt, is of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2 Nu het primaire besluit eiseres via de CNSS is toegezonden, is op grond van artikel 25 van het Administratief Akkoord bepalend de datum van ontvangst door eiseres van de samenvatting van het besluit. Daar de CNSS eiseres het besluit bij brief van 20 april 2010 heeft toegezonden en eiseres niet heeft betwist het besluit rond die tijd te hebben ontvangen, dient te worden aangenomen dat de bezwaartermijn op 21 april 2010 is aangevangen en op 2 juni 2010 is geëindigd (zie in dit verband de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 januari 2003, LJN: AF4640).
3.3 Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat zou zijn ontvangen. Onder die omstandigheden is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat inderdaad sprake is van een te late ontvangst van het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen stempel van de ontvangstdatum heeft aangebracht op het bezwaarschrift. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nader toegelicht dat niet het bezwaarschrift maar de enveloppe waarin het bezwaarschrift wordt verzonden wordt afgestempeld met de datum van ontvangst. Deze enveloppe is echter niet meer voorhanden, aldus de gemachtigde van verweerder. Eiseres heeft betwist dat zij te laat bezwaar zou hebben ingediend.
3.4 Nu het bezwaarschrift geen datumstempel bevat en tevens de enveloppe waarop de datumstempel zou zijn aangebracht niet voorhanden is, is de rechtbank van oordeel dat het onvoldoende objectief verifieerbaar is dat verweerder het bezwaarschrift van eiseres op 16 juni 2010 heeft ontvangen. Deze omstandigheid dient voor risico van verweerder te blijven. De rechtbank deelt niet het standpunt van verweerder dat eiseres zou moeten aantonen dat zij het bezwaarschrift eerder zou hebben verzonden. De datum van verzending van het bezwaarschrift wordt immers pas van belang indien de te late ontvangst vaststaat.
3.5 De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal alsnog een inhoudelijke beslissing moeten nemen op het bezwaarschrift van eiseres.
3.6 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb kan immers uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarvan is in dit geval geen sprake. Wel dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41, - aan haar te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken een besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41, - vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. Rombouts, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A.R. Bleijendaal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2011.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB