zaaknummer / rekestnummer: 466033/ FA RK 10-6413 FH RW
Uitspraak van 23 maart 2011 betreffende tijdelijk huisverbod
(artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht)
[eiser],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
eiser (hierna: de man),
advocaat mr. M. Ketting te Amsterdam,
De burgemeester van de gemeente Amsterdam,
zetelende te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. drs. A. Berends,
in welke zaak belanghebbende is:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
(hierna: de vrouw).
Bij besluit van 1 juli 2010 heeft verweerder aan de man een tijdelijk huisverbod opgelegd.
Verweerder heeft het huisverbod bij besluit van 9 juli 2010 verlengd tot 29 juli 2010.
Tegen deze besluiten (hierna ook: de bestreden besluiten) heeft de man op 15 juli 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2011. Verweerder heeft zich
daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen de advocaat van de man.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Bij de beoordeling van het verzoek gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De man heeft geen vaste woonplaats, maar verblijft sinds drie maanden meer dan incidenteel gezamenlijk met de vrouw op het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) en heeft een eigen huissleutel. Hij staat niet op dit adres ingeschreven.
Op 30 juni 2010 heeft zich in de woning tussen de man en de vrouw een geweldsincident voorgedaan in de huiselijke sfeer, waarbij de politie ter assistentie is geroepen. Een tweetal verbalisanten is ter plaatse gegaan. Van hun bevindingen is proces-verbaal opgemaakt, welk stuk zich onder de processtukken bevindt. De verbalisanten hebben de man aangehouden ter zake van mishandeling en overgebracht naar het politiebureau. De man is bij inverzekeringstelling en later op de dag gehoord. De vrouw heeft aangifte gedaan van mishandeling en vernieling. Van de aanhouding, beide verhoren en de aangifte is eveneens proces-verbaal opgemaakt.
De hulpofficier van justitie heeft de situatie getoetst in het kader van een eventueel op te leggen huisverbod aan de hand van het daartoe ingevulde Risicotaxatie-instrument (hierna: RiGH), dat bij bestreden besluit is overgelegd. De hulpofficier is op basis van de feiten en omstandigheden tot de conclusie gekomen dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de vrouw was, dan wel dat het ernstig vermoeden daartoe bestond. Hij is daartoe blijkens het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen gekomen op basis van – kort gezegd – de volgende feiten en omstandigheden. Het afgelopen jaar zijn door de politie verschillende mutaties opgemaakt aangaande geweld en zedenvergrijpen. Voorts loopt tegen de man een strafrechtelijke zaak ter zake van huiselijk geweld. Het geweld is in de loop der tijd in heftigheid toegenomen en de vrouw gaf aan te vrezen voor toekomstig geweld. Toen de verbalisanten op 30 juni 2010 in de woning arriveerden was de man apathisch en afwezig en er waren signalen dat hij alcohol, softdrugs en harddrugs gebruikt.
Hierop heeft de hulpofficier namens verweerder besloten om aan de man een tijdelijk huisverbod op te leggen. Dit besluit, gedateerd 1 juli 2010, houdt in dat de man de woning gelegen aan de [adres] te Amsterdam vanaf 1 juli 2010 00.30 uur tot 11 juli 2010 00.30 uur niet mag betreden, noch daarin aanwezig mag zijn of zich daarbij mag ophouden, alsmede een verbod gedurende die periode contact op te nemen met de vrouw. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op artikel 2 van de Wet van 9 oktober 2008, houdende regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod, Stb 2008, 421, hierna: Wth).
Op 8 juli 2010 is door het Steunpunt Huiselijk Geweld Amsterdam een advies uitgebracht tot verlenging van het huisverbod.
Bij besluit van 9 juli 2010 heeft verweerder verlenging van het huisverbod van
1 juli 2010 gelast, namelijk over de periode van 11 juli 2010 00.30 uur tot en met 29 juli 2010 00.30 uur. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op artikel 9 Wth.
Voorafgaand aan het nemen van het besluit van 9 juli 2010 zijn de man en de vrouw gehoord.
Het besluit van 9 juli 2010 heeft verweerder gegrond op de stelling dat de dreiging van het gevaar, dan wel het ernstig vermoeden daarvan, als uiteengezet in het besluit van
1 juli 2010, zich thans voortzet en dat het belang bij verlenging van het huisverbod, namelijk het bieden van veiligheid aan belanghebbende en het op gang komen van hulpverlening, zwaarder weegt dan het belang van de man om zich vrijelijk in en rondom de woning te kunnen begeven. Ter onderbouwing van de stelling dat de dreiging van gevaar of het ernstig vermoeden daarvan niet is geweken heeft verweerder onder meer aangevoerd dat de hulpverlening nog niet op gang is gekomen.
De man heeft tegen de besluiten van 1 en 9 juli 2010 beroep ingesteld met het verzoek de besluiten te vernietigen.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder in strijd met de zorgvuldige voorbereiding. De man stelt voorts dat er geen relevant feitenonderzoek is gedaan. De man erkent dat hij een bord met eten richting de vrouw heeft gegooid, maar stelt dat hij heeft misgegooid. Hij ontkent dat het bord met eten de vrouw heeft geraakt en dat hij haar op haar achterhoofd heeft gelagen. Hij zegt niets te weten over een bakje dat hij gegooid zou hebben. Daarnaast stelt de man dat het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat de voor hem nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit beoogde doelen. De belangenafweging had volgens de man in zijn voordeel moeten resulteren.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep
Volgens vaste rechtspraak bestaat slechts voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. De man heeft in dit verband aangevoerd dat de stukken die er thans liggen belastend voor hem zijn, hetgeen hem met name raakt nu er een strafzaak tegen hem loopt en dat hij zijn kant van het verhaal wil vertellen.
De rechtbank is van oordeel dat de man belang heeft bij vernietiging van de bestreden besluiten. Dit belang is gelegen in het feit dat het besluit tot oplegging of verlenging van een huisverbod op grond van artikel 10 Wth gedurende vijf jaren ter gemeentesecretarie wordt bewaard.
De man is dan ook ontvankelijk in zijn beroep. Dat de termijn waarvoor het huisverbod is gegeven is verstreken doet hieraan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet af.
Ten aanzien van de rechtmatigheid van de bestreden besluiten
Op grond van artikel 2 Wth kan de burgemeester een huisverbod als het onderhavige opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Op grond van artikel 9 Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstig vermoeden daarvan, zich voortzet.
De rechter heeft dan ook allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder op grond van feiten of omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van de man in de woning op 1 juli 2010 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten en of dit op 9 juli 2010 nog steeds het geval was.
Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend op grond van de volgende overwegingen.
De rechtbank baseert zich hierbij in de eerste plaats op de ernst van het incident op
30 juni 2010, bezien in samenhang met het aantal eerdere meldingen van huiselijk geweld.
Verweerder heeft zijn stelling dat de man een bord met eten naar de vrouw heeft gegooid en haar op haar achterhoofd heeft geslagen naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door de verklaringen van de vrouw en het geconstateerde letsel bij de vrouw. De stelling van de man dat hij het bord met eten weliswaar in de richting van de vrouw heeft gegooid, maar dat hij heeft misgegooid, is in het licht van deze gegevens niet aannemelijk. Dit geldt temeer, nu de man bij zijn aanhouding heeft opgemerkt, dat hij het begrijpelijk vond dat hij de woning niet in mocht..
Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder, zelfs al zou de man hebben misgegooid, mede gelet op de door de man niet bestreden voorgeschiedenis van huiselijk geweld, goede grond had om ernstig te vrezen voor de veiligheid van de vrouw. De omstandigheid dat de man – zoals uit de overgelegde stukken blijkt – na het incident een apathische indruk maakte en dat er signalen waren die wezen op alcohol- en drugsverslaving heeft voor verweerder reden temeer kunnen vormen om de kans op herhaling van een geweldsincident groot te achten.
In hetgeen zich vervolgens heeft voorgedaan ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat in de situatie nadien verandering is opgetreden. In dit verband is met name van belang dat de man ten tijde van het nemen van het besluit van 9 juli 2010 (nog) niet adequaat had meegewerkt aan het aangeboden hulpverleningstraject en de daarbij behorende gesprekken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder gezien de ernst van het incident, de voorgeschiedenis daarvan en de houding van de man op goede gronden heeft kunnen menen dat zich op 30 juni 2010 een situatie als bedoeld in artikel 2 Wth voordeed en gelet op het uitblijven van hulpverlening eveneens dat die situatie op 11 juli 2010 nog voortduurde.
De rechtbank staat vervolgens voor de beantwoording van de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het opleggen van een huisverbod heeft kunnen komen.
Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend op grond van de volgende overwegingen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het belang van de vrouw zwaar heeft laten wegen. Daartegenover heeft verweerder het belang van de man bij een ongestoord gebruik van de woning bij de bestreden besluiten in aanmerking genomen.
De rechtbank is niet gebleken van een onevenredige belangenafweging. Het feit dat de vrouw – naar de man heeft gesteld – wisselde signalen aan hem afgeeft met betrekking tot de voortzetting van de relatie, heeft hem in een complexe situatie gebracht. Dit brengt echter niet mee dat de bestreden besluiten hem onevenredig treffen in verhouding tot het te dienen doel, te weten het zorgdragen voor de veiligheid van de vrouw en het creëren van een afkoelingsperiode, waarin hulpverlening op gang kan worden gebracht. Aan de kant van de man zijn geen bijzondere belangen aangevoerd die tot een ander oordeel hadden moeten leiden. Het feit dat er tegen de man een strafzaak loopt met betrekking tot huiselijk geweld is geen belang dat verweerder bij het nemen van het besluit het moeten betrekken.
Het beroep is dan ook ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Hoogendijk, rechter, en op 23 maart 2011, in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. R. Wiersma, griffier..
1 Afschrift verzonden op: