ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ6536

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/993072-09 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor misleiding en veroordeling voor aanbieden van beleggingen zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 maart 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte], die werd beschuldigd van het gebruik van valse geschriften en het aanbieden van beleggingen zonder vergunning. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een onderzoek dat was gestart door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) na een anonieme tip in september 2005. De verdachte en haar partner, die samenwerkten onder de naam [X], hebben beleggingen aangeboden aan particulieren zonder de vereiste vergunningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse documenten, omdat de rechtspersoon [X B.V.] nooit heeft bestaan. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste feit, maar oordeelde dat zij wel schuldig was aan het tweede feit, namelijk het aanbieden van beleggingen zonder vergunning. De rechtbank overwoog dat de verdachte opzettelijk buiten een besloten kring gelden had gevraagd voor een beleggingsinstelling, wat in strijd was met artikel 4 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb). De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er geen bewijs was van schade die rechtstreeks voortvloeide uit het bewezen geachte feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/993072-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 10 maart 2011
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en verblijvend op het adres [adres] in [woonplaats] (Turkije).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 februari 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.C. Visser en van wat verdachte en haar raadsman, mr. J. van den Beldt, advocaat in Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Verdachte wordt, kort samengevat, verweten dat zij in 2004 en 2005 van valse of vervalste geschriften gebruik heeft gemaakt en dat zij van 1 januari tot 1 september 2005 zonder vergunning buiten besloten kring gelden voor beleggingen heeft geworven.
De volledige tenlastelegging is als bijlage bij dit vonnis opgenomen en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
2.1 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
2.1.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd, zoals weergegeven in de door hem ter zitting overgelegde pleitnota, dat de officier van justitie wat het onder 1 en 2 ten laste gelegde betreft niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De zaak had bestuurlijk kunnen en moeten worden afgedaan en ten onrechte is niet overwogen een transactie aan te bieden. De raadsman heeft daarbij gewezen op de Aanwijzing Kader voor Strafvordering en op de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijn voor fiscale delicten en douanedelicten.
2.1.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet-ontvankelijkheid niet op zijn plaats is, omdat het openbaar ministerie beleidsvrijheid heeft bij de keuze welke zaak het aan de rechtbank wil voorleggen. Na het tripartiet overleg tussen de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD), de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en het openbaar ministerie (OM) is bovendien besloten de zaak strafrechtelijk af te doen. Daarnaast zou een transactieaanbod in de vorm van een boete ten koste gaan van de benadeelden en was van verdachte geen adres bekend.
2.1.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het openbaar ministerie de (beleids)vrijheid heeft te kiezen welke zaak het aanbrengt bij de rechtbank en voor welke zaak het een transactie aanbiedt. Deze beleidsvrijheid is bij zaken als de onderhavige zeer ruim terwijl zij bij bijvoorbeeld verkeersovertredingen aan meer beperkingen onderhevig is en de verdachte in een dergelijk geval eerder met succes een beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen. Daarnaast speelt mee dat AFM aangifte heeft gedaan en in het door de officier van justitie genoemde tripartiet overleg is besloten de zaak strafrechtelijk af te doen. Het openbaar ministerie heeft de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid niet overschreden en evenmin het vertrouwensbeginsel geschonden. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
2.2 De overige voorvragen
Voor het overige is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Voorts is de dagvaarding geldig en is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1 De vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, gaat de rechtbank van de volgende feiten en omstandigheden uit.1
Naar aanleiding van een anonieme tip in september 2005 begint de AFM een onderzoek naar een bedrijf genaamd [X] (hierna: [X]). [X] zou volgens deze tip zonder enige vergunning onroerend goed beleggingen verkopen aan particulieren. [X] zou daarvoor samenwerken met [[Y]].2
Medeverdachte [partner] (hierna: [partner]) is volgens de opgave van de Kamer van Koophandel (KvK) in Amsterdam eigenaar van de eenmanszaak [X].3 [[Y]] is volgens de KvK een eenmanszaak, die wordt gedreven voor rekening van [partner].4 Verdachte, partner van medeverdachte [partner], verklaart dat [[Y]] haar bedrijf is en dat zij deze naam gebruikt als handelsnaam.5 [partner] is eigenaar en leidinggevende van [X] en verdachte doet, onder de naam [[Y]], de administratie en de boekhouding voor [X].
Verdachte en [partner] benaderen, telkens handelend onder de naam [X] of [[Y]] en geheel of ten dele met behulp van adviseurs, in de loop van 2005 klanten voor beleggingen in panden aan de P.C. Hooftstraat in Amsterdam. Het project wordt [stichting project 1a] genoemd. De adviseurs maken gebruik van leads van callcenters om potentiële beleggers in dit beleggingsfonds te laten investeren.6 Op deze wijze beleggen tussen 15 april 2005 en 1 september 2005 23 particulieren in het project, met een inleg variërend tussen de € 10.000,- en de € 90.000,- per persoon.7
Verdachte en [partner] beschikken niet over een vergunning inzake de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb). De AFM doet hiervan op 22 juni 2007 aangifte.8
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met [partner] en anderen heeft begaan en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft samen met [partner] valse overeenkomsten gebruikt door ze aan beleggers toe te zenden.
[X] of [stichting project 1a] kan worden aangemerkt als beleggingsfonds en is daarmee een beleggingsinstelling is. Van de in de tenlastelegging genoemde beleggers is geld verkregen en verdachte heeft dit geld vervolgens belegd. Verdachte heeft dan ook het verbod van artikel 4 Wtb overtreden door zonder vergunning beleggingen aan te bieden.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, omdat zij geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke vorm, op het gebruik maken van de valse documenten. Er is sprake van een vergissing, een kennelijk onopgemerkt gebleven fout die ten onrechte niet is gecorrigeerd.
Wat de onder 2 tenlastegelegde handelingen betreft, bepleit de verdediging ontslag van rechtsvervolging, zoals hierna besproken onder 5. Ook doet zij een beroep op verjaring, zoals hierna besproken onder 4.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
3.4.1. Vrijspraak feit 1
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. tenlastegelegde, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van het geschrift als ware het echt en onvervalst. De geschriften zijn feitelijk onjuist, omdat de rechtspersoon [X B.V.] nooit heeft bestaan en de overeenkomsten wel op naam van deze "B.V." zijn gesteld. Verdachte heeft verklaard dat het de intentie was de eenmanszaken om te zetten in B.V.'s, maar dat het daarvan niet is gekomen. Dit duidt naar het oordeel van de rechtbank niet op opzet op het gebruik maken van dit geschrift als ware het echt en onvervalst, maar eerder op een niet opgemerkte onjuistheid die - toen bleek dat de B.V. niet opgericht zou worden - niet is gecorrigeerd. De rechtbank spreekt verdachte daarom van het onder 1. tenlastegelegde vrij.
3.4.2 Feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat zij, zoals hiervoor omschreven, beleggingen heeft aangeboden. Aangezien zij bij het werven van beleggers van leads via een callcenter gebruik heeft gemaakt, is bewezen dat hij de beleggingen opzettelijk niet binnen een besloten kring heeft aangeboden. Dat betekent dat zij het onder 2. tenlastegelegde heeft begaan.
3.5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte al dan niet handelend onder de naam "[Y] (B.V.)" en/of "[X] (B.V.)" in de periode van 1 januari 2005 tot en met 1 september 2005 te Brakel en Raamsdonksveer (gemeente Geertruidenberg) en Almere en Amsterdam en Lelystad, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten besloten kring gelden ter deelneming in een beleggingsinstelling, te weten [X] en/of [stichting project 1a], waaraan geen vergunning is verleend, heeft gevraagd aan en/of verkregen van en/of rechten van deelneming in een dergelijke beleggingsinstelling heeft aangeboden aan natuurlijke personen, onder wie:
afkomstig uit aanbiedingsbrieven van [X] (B.V.)
- [persoon 1]; en
- [persoon 2]; en
- [persoon 3]; en
- [persoon 4]; en
- [persoon 5] ; en
afkomstig van overzicht [register]
- familie [familie 1]; en
- familie [familie 2]; en
- familie [familie 3]; en
- familie [familie 4]; en
- familie [familie 5]; en
- familie [familie 6]; en
- familie [familie 7]; en
- familie [familie 8]; en
- familie [familie 9]; en
- familie [familie 10]; en
- familie [familie 11]; en
- familie [familie 12].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
4. Verjaring
De verdediging heeft aangevoerd dat - indien de tenlastegelegde overtredingvariant kan worden bewezen - het onder 2 tenlastegelegde is verjaard. Er is geen sprake van opzet bij verdachte of haar medeverdachte, omdat zij zich hebben laten leiden door de autoriteiten en deskundige adviezen. Daarom is sprake van een overtreding waarvoor een verjaringstermijn van drie jaar geldt, aldus de raadsman.
Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde opzettelijk heeft begaan en daardoor sprake is van een misdrijf dat na zes jaren verjaart, is geen sprake van verjaring. Sinds de bewezenverklaarde periode zijn nog geen zes jaren verstreken. Het recht tot strafvervolging is dus niet komen te vervallen. Bovendien stuit elke daad van vervolging op grond van artikel 72 Sr de verjaringstermijn. De dagvaarding is op 16 november 2010 uitgebracht. Dat brengt mee dat ook het eerste deel van het bewezengeachte, namelijk de periode tot aan de dag van deze uitspraak zes jaar geleden - tot 10 maart 2005 -, niet is verjaard.
5. De strafbaarheid van het feit
5.1 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 2, omdat de activiteiten van verdachte onder het regime van de gewijzigde regelgeving vanaf 1 september 2005 niet langer vergunningsplichtig zijn en van een overtreding van de Wtb geen sprake meer is. Nu artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht voorschrijft dat bij verandering van de wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast, dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
5.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat geen sprake is van gewijzigd inzicht bij de wetgever en dat daarmee de nieuwe wetgeving ook niet van toepassing is.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
5.3.1 Ten tijde van het bewezenverklaarde waren artikel 4 Wtb (oud) en de oude vrijstellingsregeling (artikel 2b van de Uitvoeringsregelingen Wet toezicht beleggingsinstellingen) van toepassing. Uit dit artikel 4 Wtb (oud) volgt dat het verboden was buiten een besloten kring gelden of andere goederen ter deelneming in een beleggingsinstelling waaraan geen vergunning was verleend, te vragen of verkrijgen dan wel rechten van deelneming in een dergelijke beleggingsinstelling aan te bieden. Uit de Memorie van Toelichting9 volgt dat een "besloten kring" beperkt van omvang is en nauwkeurig is bepaald. De betrokken personen staan in een zekere relatie tot degene die het aanbod doet. Ook kan relevant zijn dat bij de presentatie duidelijk kenbaar is gemaakt dat het ingaan op het aanbod of het deelnemen uitsluitend aan deze groep personen is voorbehouden. Voorts was op grond van de vrijstellingsregeling geen vergunning vereist, indien aan de aangeboden beleggingsfaciliteit maximaal 25 personen konden deelnemen - ongeacht of zij tot een besloten kring behoorden - en per persoon maximaal € 9.075 werd ingelegd.
5.3.2 Daargelaten of in het geval van verdachte meer dan 25 konden deelnemen - feitelijk waren het er 23 -, voldeed de constructie van verdachte in ieder geval niet aan de criteria voor een vrijstelling, omdat de deelnemers steeds meer dan € 9.075 per persoon hebben ingelegd. De vraag is vervolgens of toepassing van artikel 4 Wtb (en de vrijstellingsregeling), zoals gewijzigd per 1 september 2005, tot een voor verdachte gunstiger strafbepaling en ontslag van rechtsvervolging zou leiden.
5.3.3 In de per 1 september 2005 gewijzigde regeling kwam het criterium "besloten kring" niet langer in artikel 4 Wtb voor. Verder was volgens de nieuwe vrijstellingsregeling geen vergunning vereist, indien de rechten van deelneming aan minder dan 100 personen werden aangeboden en die rechten slechts tegen een tegenwaarde van ten minste € 50.000 konden worden verworven. Uit de toelichting bij deze wijziging10 blijkt dat de wetgever door de wens tot harmonisatie van vrijstellingsregelingen in de Wtb en de Wet toezicht effectenverkeer ervoor koos een kwantitatief criterium van 100 personen te hanteren in plaats van het minder bepaalbare "besloten kring"-criterium. Bij de toepassing van dit criterium zal een aanbieding altijd moeten zijn gericht tot een groep van minder dan 100 personen. Het ligt hierbij volgens de wetgever in de rede dat de beheerder of beleggingsinstelling zelf kan aantonen dat de aanbieding is gericht aan minder dan 100 personen. De minister verduidelijkt:
Daarnaast zullen typische voorbeelden die bij de uitleg van het besloten kring begrip altijd worden aangehaald als zijnde besloten kring (kleinschalig verenigingsverband, familie, etc.) in beginsel ook onder dit 100 persoonscriterium vallen. Dit criterium is in die zin strenger dan het besloten kring criterium omdat aanbiedingen altijd aan minder dan 100 personen zullen moeten zijn gericht, ook al zijn zij gericht tot een groep personen die volgens het oude criterium een besloten kring van meer dan 100 personen zou vormen.
Over het in de vrijstellingsregeling opgenomen bedrag van € 50.000 merkt de wetgever in de toelichting onder meer het volgende op:
Aangenomen wordt dat een deelnemingsrecht dan wel een pakket deelnemingsrechten met een waarde van ten minste € 50.000 in het algemeen slechts zal worden gekocht door deelnemers waarvan mag worden verondersteld dat zij voldoende deskundig en professioneel zijn om zich een behoorlijk inzicht te kunnen vormen omtrent de aard van de aangeboden rechten van deelneming. Kleine beleggers (die juist beschermingswaardig zijn) zullen dergelijke grote bedragen niet ineens kunnen betalen.
5.3.4 Mede gelet op de hiervoor weergegeven passages uit de Memorie van toelichting, zou het bewezenverklaarde dus ook onder de nieuwe regeling strafbaar zijn geweest. Niet alleen is onaannemelijk dat verdachte de rechten van deelneming, gezien het gebruik van leads en een callcenter, aan minder dan 100 personen heeft aangeboden, maar bovendien konden de beleggers steeds ook rechten met een tegenwaarde van minder dan € 50.000 per persoon verwerven (en is dat bij vrijwel alle beleggers feitelijk ook het geval). Daarmee vallen zij niet onder de groep meer welgestelde beleggers van wie een grotere deskundigheid en professionaliteit mag worden verwachten. Zij zijn de kleine beleggers die de wet beoogt te beschermen.
5.3.5 Nu ook overigens niet van een rechtvaardigingsgrond is gebleken, is het bewezen verklaarde feit derhalve strafbaar.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1 Standpunt van de officier van justitie
7.1.1 De officier van justitie vordert dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.
7.1.2 De vorderingen van de benadeelde partijen dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de door de benadeelden gestelde schade niet het rechtstreekse gevolg is van het overtreden van artikel 4 Wtb, namelijk het zonder vergunning aantrekken van gelden voor een beleggingsproduct. De eventuele schade is wellicht ontstaan door slecht investeringsbeleid of door onzorgvuldig omgaan met de ingelegde gelden, maar niet door het handelen zonder vergunning.
7.2 Standpunt van de verdediging
7.2.1 De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en de getoonde proceshouding. Daarnaast moet het uitblijven van een transactieaanbod (zoals verwoord onder 2.1.1.) gevolgen hebben voor de strafmaat.
7.2.2 De benadeelde partijen dienen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat er geen bewijs van schade is, geen causaal verband bestaat tussen het tenlastegelegde en de schade en indien wel sprake zou zijn van schade, deze niet eenvoudig van aard is en de afwikkeling daarvan dient te worden overgelaten aan de civiele rechter.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met haar medeverdachte schuldig gemaakt aan een overtreding van artikel 4 van de Wtb. Door aldus te handelen heeft verdachte een adequate werking van de financiële markten en de bescherming van beleggers op die markten onmogelijk gemaakt. Het publiek dient immers te kunnen vertrouwen op de deskundigheid, betrouwbaarheid en soliditeit van beleggingsinstellingen die op de financiële markten hun diensten aanbieden.
Hoewel elke vorm van beleggen met een zeker risico gepaard gaat en de belegger dat risico bewust zoekt en neemt, heeft de wetgever randvoorwaarden gecreëerd, opdat het publiek zich een goed beeld kan vormen van het aanbod en de daarmee verbonden risico's. Verdachte heeft zich niet aan die randvoorwaarden gehouden en daarmee een economisch misdrijf begaan waarop een maximumstraf van twee jaar gevangenisstraf staat.
Aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat door de officier van justitie heeft gevorderd. Ten eerste wordt verdachte vrijgesproken van het onder 1. tenlastegelegde. Voorts is geen plaats voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat daarmee geen ander strafdoel wordt gediend dan speciale preventie, welk doel in de op te leggen straf reeds voldoende wordt vormgegeven. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is bovendien onwenselijk, gezien de zorg die verdachte en haar partner voor hun kind moeten dragen.
In het voordeel van verdachte wordt meegewogen dat zij blijkens een Uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 november 2010 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Een taakstraf bestaande uit een werkstraf van na te noemen duur is passend en geboden. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank wel een mogelijk voor het uitvoeren van een werkstraf, ook al woont verdachte in het buitenland. Zij verblijft immers regelmatig in Nederland en moet in staat worden geacht zich bereikbaar en beschikbaar te houden voor de reclassering. Daarnaast is een voorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk om verdachte ervan te weerhouden wederom degelijke strafbare feiten te begaan. Dit is eveneens ingegeven door het feit dat verdachte nog steeds beleggingen in panden in Amsterdam heeft en samen met haar partner in die financiële wereld actief is.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Nu niet is gebleken dat aan de benadeelde partijen:
- [benadeelde partij 1],
- [benadeelde partij 2],
- [benadeelde partij 3],
- [benadeelde partij 4],
- [benadeelde partij 5],
- [benadeelde partij 6],
- [benadeelde partij 7],
- [benadeelde partij 8],
- [benadeelde partij 9] en
- [benadeelde partij 10]
rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen geachte feit, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen in de vorderingen niet-ontvankelijk zijn.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 4 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen en de artikelen 1 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
9. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1. is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
overtreding van een wettelijk voorschrift, gesteld bij artikel 4, eerste lid van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen.
Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die haar in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart de benadeelde partijen:
- [benadeelde partij 1],
- [benadeelde partij 2],
- [benadeelde partij 3],
- [benadeelde partij 4],
- [benadeelde partij 5],
- [benadeelde partij 6],
- [benadeelde partij 7],
- [benadeelde partij 8],
- [benadeelde partij 9] en
- [benadeelde partij 10]
niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. A.E.J.M. Gielen en B.T. Beuving, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Tanoglu, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2011.
Bijlage:
De volledige tekst van de tenlastelegging luidt als volgt:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. zij, al dan niet handelend onder de naam "[Y] (B.V.)" en/of [X] (B.V.)" op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 te Amsterdam en/of Haarlem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (een) overeenkomst(en), waaronder (zakelijk omschreven):
- overeenkomst tot beheer tussen [project] en [X B.V.] d.d. 24 maart 2004 (D-0054, 1/8 tm 5/8); en/of
- overeenkomst tot bewaring tussen [X B.V.] en [stichting project 1a] d.d. 24 maart 2004 (D-0054 6/8 tm 8/8); en/of
- overeenkomst tot beheer tussen [fonds project 1a] en [X B.V.] d.d. 24 maart 2004 (D-0055, 1/8 tm 5/8); en/of
- overeenkomst tot bewaring tussen [X B.V.] en [stichting project 1a] d.d. 24 maart 2004 (D-0055, 6/8 tm 8/8); en/of
- overeenkomst tot beheer tussen [stichting project] en [X B.V.] d.d. 24 maart 2004 (D-0056, 1/8 tm 5/8),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
(per post) verzonden aan onder meer [persoon 4] en/of [persoon 5],
welke valsheid hierin bestond dat in deze overeenkomst(en) valselijk en/of in strijd met de waarheid (telkens) is opgenomen en/of bepaald en/of verwoord dat:
- [X] een besloten vennootschap is, terwijl [X B.V.] niet bestond/bestaat en/of niet was/is opgericht en/of niet was/is ingeschreven het handelsregister van de Kamer van Koophandel; en/of
- de besloten vennootschap [X B.V.] contractspartij is, terwijl deze vennootschap niet bestond/bestaat en/of niet was/is opgericht en/of niet was/is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2. zij, al dan niet handelend onder de naam "[Y] (B.V.)" en/of "[X] (B.V.)" op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 1 september 2005 te Brakel en/of Raamsdonksveer (gemeente Geertruidenberg) en/of Almere en/of Amsterdam en/of Lelystad en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten besloten kring gelden ter deelneming in een beleggingsinstelling, te weten [X] en/of [stichting project 1a], waaraan geen vergunning is verleend, heeft gevraagd aan en/of verkregen van en/of rechten van deelneming in een dergelijke beleggingsinstelling heeft aangeboden aan (een) natuurlijke perso(o)n(en), waaronder:
(afkomstig uit aanbiedingsbrieven van [X])
- [persoon 1] (D0050); en/of
- [persoon 2] (D0050); en/of
- [persoon 3] (D0051); en/of
- [persoon 4] (D0053); en/of
- [persoon 5] (D0053); en/of
(afkomstig van overzicht [register] (D0020))
- familie [familie 1]; en/of
- familie [familie 2]; en/of
- familie [familie 3]; en/of
- familie [familie 4]; en/of
- familie [familie 5]; en/of
- familie [familie 6]; en/of
- familie [familie 7]; en/of
- familie [familie 8]; en/of
- familie [familie 9]; en/of
- familie [familie 10]; en/of
- familie [familie 11]; en/of
- familie [familie 12].
1 In de volgende voetnoten wordt telkens verwezen naar een ambtsedig proces-verbaal opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, tenzij anders vermeld.
2 Geschrift D0028, 2/3 (brief aan de AFM).
3 Geschrift D0047
4 Geschrift D0048
5 V02-001 (verklaring [verdachte])
6 De verklaring van verdachte [verdachte], zoals vastgelegd in het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2011 en V02-001 (verklaring [verdachte]).
7 V02-002 (verklaring [verdachte]), V01-002 (verklaring [partner]), geschrift D0020 ([register]), G01 (verklaring [persoon 1]), G02 (verklaring [persoon 3]), G03 (verklaring [benadeelde partij 2]), G04 (verklaring [persoon 4]), G05 (verklaring [getuige 1]), G06 (verklaring [benadeelde partij 1]), G07 (verklaring [benadeelde partij 3]), G08 (verklaring [getuige 2]).
8 Geschrift D0002 (aangifte AFM).
9 Memorie van Toelichting Wet toezicht beleggingsinstellingen, Kamerstukken 21127, 3 mei 1989
10 Wijziging diverse regelingen Financiën, Staatscourant 30 augustus 2005, nr. 167/ p. 5 en 6.
??
??
??
??
Parketnummer: 13/993072-09 (PROMIS)
Inzake: [verdachte]