Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/5862 WVW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),
verweerder,
gemachtigde mr. J.J. Kwant.
Bij besluit van 21 september 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
Bij besluit van 8 november 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2011. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1. Feiten en standpunten van partijen
1.1 Bij besluit van 14 mei 2010 heeft verweerder eiser een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 juli 2010 heeft verweerder dit bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Dit besluit is onherroepelijk geworden.
1.2 Bij aangetekende brief van 5 augustus 2010 heeft verweerder eiser opgeroepen voor het onderzoek op 4 september 2010. Eiser is niet verschenen bij het onderzoek.
1.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het niet afhalen van aangetekend verzonden post voor rekening en risico komt van de geadresseerde. Het feit dat eiser de oproep voor het medisch onderzoek niet heeft afgehaald en dientengevolge niet is verschenen op 4 september 2010 komt dan ook voor zijn rekening.
1.4 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij niet bij het onderzoek van 4 september 2010 is verschenen, omdat hij de brief van 5 augustus 2010, waarbij verweerder hem daarvoor heeft uitgenodigd, en het afhaalbericht niet heeft ontvangen. Volgens eiser dient de afzender aannemelijk te maken dat de postbode een schriftelijk bericht van aankomst heeft achtergelaten. Eiser verwijst daartoe naar een uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden van 13 april 2010. Eiser wilde meewerken aan het onderzoek en heeft de kosten daarvoor voldaan. Het was dan ook een kleine moeite geweest voor verweerder om telefonisch contact op te nemen met eiser, nadat de brief van 5 augustus 2010 bij verweerder retour was gekomen.
2.1 Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), voor zover hier van belang, wordt, indien een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
2.2. Op grond van artikel 131, eerste lid, van de WVW 1994, voor zover hier van belang, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
2.3. Op grond van artikel 132, eerste lid, van de WVW 1994, voor zover hier van belang, is degene die zich ingevolge het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit dient te onderwerpen aan een onderzoek verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen. In het tweede lid van dat artikel is, voor zover hier van belang, bepaald dat bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder besluit.
2.4. Op grond van artikel 133, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (het Reglement) worden tijdstip en plaats van het in artikel 131 van de WVW 1994 bedoelde onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid of, indien het onderzoek in gedeelten plaatsvindt, van die gedeelten door het CBR vastgesteld. Op grond van het tweede lid van dat artikel worden, indien betrokkene niet op de voor het onderzoek vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het afwezigheidsbericht tijd en plaats van het onderzoek door het CBR opnieuw vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het CBR geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1 Niet in geschil is dat verweerder de brief van 5 augustus 2010 met de oproep voor het onderzoek per aangetekende brief naar het juiste adres van eiser heeft verzonden. De brief is op 31 augustus 2010 retour gezonden aan verweerder met als reden voor onbestelbaarheid ‘niet afgehaald’.
3.2 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) komt het niet afhalen van een aangetekend stuk en het niet kennisnemen daarvan voor risico van de geadresseerde. De Afdeling, anders dan het gerechtshof Leeuwarden in de door eiser aangehaalde uitspraak van 13 april 2010 (te vinden op www.rechtspraak.nl, LJ-nummer BM2180), gaat daarbij uit van de vaste praktijk van TNT Post dat, indien uitreiken van een aangetekend stuk aan de geadresseerde niet mogelijk blijkt, in de brievenbus van de geadresseerde een kennisgeving wordt achtergelaten dat het stuk gedurende een zekere termijn op het postkantoor kan worden afgehaald. Het is in dit geval dan ook aan eiser, als geadresseerde, om aannemelijk te maken dat de kennisgeving niet door TNT Post op zijn adres is achter gelaten (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 december 2009 te vinden op www.rechtspraak.nl, LJ-nummer BK7989).
3.3 Eiser voert aan dat in de buurt waar hij woont wel vaker post verkeerd wordt bezorgd. Eiser heeft informatie ingewonnen bij TNT Post, maar TNT Post was niet meer in staat om te achterhalen of de postbezorger de kennisgeving daadwerkelijk heeft achterlaten op zijn adres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij de kennisgeving niet heeft ontvangen. Eiser heeft dan ook geen geldige reden van verhindering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op het voorgaande, terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft meegewerkt aan het onderzoek als bedoeld in artikel 132, eerste lid, van de WVW 1994. Verweerder heeft het rijbewijs van eiser dan ook terecht ongeldig verklaard op grond van artikel 132, tweede lid, van de WVW 1994.
3.4 De formulering van artikel 132 van de WVW 1994 biedt geen ruimte voor een belangenafweging, zodat de beroepsgronden van eiser dat hij bereid was mee te werken aan het onderzoek, daarvoor ook de kosten heeft betaald en dat verweerder telefonisch contact met hem had kunnen opnemen om te verifiëren waarom hij de brief van 5 augustus 2010 met de uitnodiging niet heeft afgehaald, eiser niet kunnen baten.
3.5 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Riem, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Breimer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.