ECLI:NL:RBAMS:2011:BP7575

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
474896 - HA ZA 10-3606
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet inzake kredietovereenkomst en authenticiteit handtekeningen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een verzet tegen een verstekvonnis van 11 augustus 2010, waarbij [A] was veroordeeld tot betaling aan Finata Bank N.V. van een bedrag van € 12.118,-, vermeerderd met rente en proceskosten. [A] heeft verzet aangetekend, stellende dat zij geen kredietovereenkomst met Finata is aangegaan en dat de handtekeningen op de overeenkomsten niet door haar zijn gezet. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van [A] in het verzet beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de bekendheid van [A] met het verstekvonnis. De rechtbank oordeelde dat [A] tijdig in verzet was gekomen, omdat zij pas op 28 september 2010, na betekening van het vonnis, op de hoogte was geraakt van de inhoud ervan.

De kern van het geschil betreft de authenticiteit van de handtekeningen op de kredietovereenkomsten van 9 november 1993 en 14 oktober 1994. De rechtbank heeft besloten een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren om de authenticiteit van de handtekeningen te verifiëren. Mevrouw R. ter Kuile-Haller is benoemd als deskundige. De rechtbank heeft de deskundige de vraag voorgelegd met welke mate van waarschijnlijkheid zij kan aangeven of de handtekeningen onder de kredietovereenkomsten door [A] zijn geplaatst. De rechtbank heeft tevens bepaald dat Finata een voorschot voor de kosten van het deskundigenbericht moet betalen.

De zaak is vervolgens verwezen naar de parkeerrol, met de instructie dat na inlevering van het deskundigenbericht de zaak weer op de rol zal worden geplaatst voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden, in afwachting van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 474896 / HA ZA 10-3606
Vonnis in verzet van 9 maart 2011
in de zaak van
de naamloze vennootschap
FINATA BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. M. Bakhuis te Apeldoorn,
tegen
[A],
wonende te --,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr.drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Finata en [A] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verstekvonnis van 11 augustus 2010 (464055/ HA ZA 10-2220),
- het verzet tegen het verstekvonnis van 25 oktober 2010 met 3 producties,
- het tussenvonnis van 24 november 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- de fax van 4 februari 2011, van de zijde van Finata, met de producties 9 tot en met 11,
- het proces-verbaal van comparitie van 11 februari 2011, met de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] is van 30 september 1984 tot 11 juli 2003 gehuwd geweest met
[B] (verder: [B]).
2.2. Op 9 november 1993 is een kredietovereenkomst tot stand gekomen. Uit deze overeenkomst volgt, voor zover hier van belang, het volgende:
“De ondergetekenden:
1. A. 1.B.
[B] [A]
(…)
die verklaren dat onderstaande verplichtingen onder hun hoofdelijke aansprakelijkheid worden aangegaan, hierna zowel tezamen als ieder afzonderlijk te noemen: Kredietnemer;
2. Finata Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de Bank;
verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
De Bank verleent hierbij aan Kredietnemer een krediet in rekening-courant
tot een bedrag van maximaal f 10.000,00
(…)
Kredietnemer zal de opgenomen gelden, alsmede de verschuldigde kredietvergoeding
aan de Bank terugbetalen in gelijke maandelijkse termijnen van f 300,00
(…)
Kredietnemer: legitimatie De Bank:
1.A. Handtekening Handtekening
pasp/rijb. nr
d.d.
te
1.B. Handtekening
pasp/rijb nr.
d.d.
te ”
2.3. Op 14 oktober 1994 is de kredietovereenkomst van 9 november 1993 gewijzigd. Uit deze nadere overeenkomst volgt, voor zover hier van belang:
“De ondergetekenden:
1. A. 1.B.
[B] [A]
(…)
die verklaren dat onderstaande verplichtingen onder hun hoofdelijke aansprakelijkheid worden aangegaan, hierna zowel tezamen als ieder afzonderlijk te noemen: Kredietnemer;
2. Finata Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de Bank;
verklaren:
(…)
De kredietlimiet f 27.500,00
(…)
Kredietnemer zal de opgenomen gelden, alsmede de verschuldigde kredietvergoeding
aan de Bank terugbetalen in gelijke maandelijkse termijnen van f 550,00
(…)
Kredietnemer 1.A. : Kredietnemer 1.B. : De Bank:
Handtekening Handtekening Handtekening”
2.4. De kredietvergoeding bedraagt op 14 juli 2010 1,064167% per maand en het opeisbare openstaande saldo is per 11 juni 2010 € 12.118,00 inclusief de tot dat moment vervallen rente.
2.5. Op 11 augustus 2010 is [A] bij verstek veroordeeld tot betaling aan Finata van € 12.118,-, vermeerderd met de overeengekomen rente vanaf 12 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, de proceskosten en de nakosten.
2.6. Door [C] & Partners, de incassogemachtigde van Finata, is [A], bij brief van 24 augustus 2010, gesommeerd de vordering ingevolge het verstekvonnis te voldoen. Uit deze fax volgt, voor zover hier van belang:
“Uit hoofde van het verstekvonnis van de rechtbank te Amsterdam d.d. 11 augustus jl. bent u het navolgende verschuldigd:
Hoofdsom ingevolge vonnis € 12.118,00
Rente vanaf 12-06-2010 tot heden € 309,49
Rente te berekenen vanaf heden tot algehele voldoening € p.m.
Proceskosten € 861,10
Nakosten € 131,00
Totaal, behoudens p.m. post € 13.419,59”
2.7. Op 6 september 2010 is door de raadsman van [A] een fax verstuurd naar [C] & Partners. Uit deze brief volgt, voor zover van belang:
“Cliënte overhandigde mij uw brief van 24 augustus 2010 waaruit blijkt dat zij bij verstekvonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 11 augustus 2010 werd veroordeeld tot het betalen van een hoofdsom € 12.118,00 exclusief overige (proces)kosten.
Cliënte kan zich geheel niet verenigen met de veroordeling door de rechtbank, temeer zij van mening is dat de vordering van de Finata Bank niet op enige grondslag berust.”
2.8. Het verstekvonnis van 11 augustus 2010 is (niet in persoon) op 28 september 2010 aan [A] betekend.
3. Het geschil
3.1. Finata heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [A] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Finata te betalen € 12.118,- te vermeerderen met de kredietvergoeding van 1,064167 % per maand, doch niet meer dan het maximaal toegestane percentage krachtens de Wet op het Consumentenkrediet, vanaf 12 juni 2010 tot de dag der algehele voldoening. Daarnaast heeft Finata betaling van proceskosten, inclusief de daarover verschuldigde BTW, en nakosten gevorderd.
3.2. Finata heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij met [A] en [B] op 9 november 1993 een kredietovereenkomst is aangegaan, welke op 14 oktober 1994 is gewijzigd. Op grond van deze overeenkomsten is een doorlopend krediet verstrekt met een limiet van € 12.478,96 ( f 27.500,00). Per maand dienden [A] en [B] een bedrag van € 249,58 (f 550,00) terug te betalen. Finata stelt dat gedurende twee maanden de termijnbedragen toerekenbaar niet zijn betaald waardoor het openstaande saldo, vermeerderd met de lopende contractuele rente, ineens wordt opgeëist.
3.3. Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van Finata toegewezen, behoudens de BTW over de proceskosten, en is [A] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Finata tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 861,10.
3.4. [A] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, haar te ontheffen van de veroordeling tegen haar uitgesproken in het verstekvonnis, met het verzoek Finata alsnog niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering en met veroordeling van Finata in de kosten van deze procedure.
3.5. Het verweer van [A] tegen de vordering van Finata komt neer op het volgende. [A] voert aan dat zij geen kredietovereenkomst met Finata is aangegaan. De op de overeenkomsten geplaatste handtekeningen zijn niet door haar gezet. Deze zijn, buiten haar medeweten, door [B] geplaatst. Zij voert voorts aan dat zij niet hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor een eventuele gemeenschapsschuld, omdat op het huwelijksvermogensregime Marokkaans recht van toepassing is en het Marokkaans recht geen systeem van algehele gemeenschap van goederen kent. Tot slot voert zij aan dat de vordering van Finata is verjaard en dat sprake is van rechtsverwerking. [A] wijst er daarbij op dat de overeenkomsten in 1993 en 1994 zijn aangegaan, de Finatabank alsnog haar vorderingsrecht uitoefent terwijl [A] geen weet had van de overeenkomst en geen reden had bescheiden te bewaren. Daarmee sotelt [A], wordt zij onredelijk in haar verweer benadeeld.
3.6. Finata stelt dat sprake is van niet-ontvankelijkheid van [A] in het verzet nu zij dit na het einde van de verzettermijn heeft ingesteld. Finata stelt dat uit de fax van 6 september 2010 van de advocaat van [A] kan worden afgeleid dat [A] op die datum reeds met de hoofdinhoud van het vonnis bekend was. Finata stelt dat uit de bedoelde fax blijkt dat [A] zich tot haar advocaat heeft gewend en hem heeft verteld dat zij zich niet kon verenigen met de veroordeling van de rechtbank. Uit de fax kan aldus een naar buiten toe gerichte daad van bekendheid van [A] worden afgeleid. Nu de verzettermijn vier weken bedraagt, verstreek deze op 4 oktober 2010.
3.7. [A] betwist de niet-ontvankelijkheid. Zij voert aan dat zij analfabeet is en dat zij haar post niet opent. Haar dochter komt langs om haar post uit te zoeken en af te handelen. De afspraak met [B] was dat alle post van incassobureaus aan hem zou worden gegeven. Hun dochter heeft de brief van 24 augustus 2010 dan ook aan hem gegeven. [B] is vervolgens met de dochter naar de raadsman van [A] gegaan en heeft hem de brief gegeven. De fax van 6 september 2010 is vervolgens door de raadsman van [A] opgesteld op basis van deze brief en het contact met [B]. Pas nadat het vonnis op 28 september 2010 aan [A] is betekend, heeft haar raadsman op 12 oktober 2010 de inhoud van het verstekvonnis aan [A] uitgelegd.
3.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1. Ten eerste dient de ontvankelijkheid van [A] in het verzet te worden beoordeeld. Artikel 143 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt in het eerste lid dat de gedaagde die bij verstek is veroordeeld, daartegen verzet kan doen. Dit verzet moet volgens het tweede lid worden gedaan: “bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is.”
4.2. In geschil is of uit de fax van 6 september 2010 een daad van bekendheid van
[A] kan worden afgeleid. De rechtspraak heeft strikte eisen geformuleerd waaraan moet zijn voldaan alvorens van een daad van bekendheid kan worden gesproken. Zo moet er sprake zijn van een naar buiten toe kenbare daad van de veroordeelde. De enkele bekendheid bij de veroordeelde met het verstekvonnis is onvoldoende. De daad moet voorts door de veroordeelde zelf zijn verricht. Vaste rechtspraak is dat een daad van de raadsman van de veroordeelde niet op een lijn kan worden gesteld met de veroordeelde zelf. Hoewel een daad van bekendheid van een bevoegd optredende vertegenwoordiger van de veroordeelde, zoals diens raadsman, niet op een lijn kan worden gesteld met een daad van de veroordeelde zelf, zal echter volgens de Hoge Raad in het algemeen en behoudens bijzondere door de veroordeelde aan te voeren omstandigheden, moeten worden aangenomen dat aan de daad van de vertegenwoordiger van de veroordeelde een daad van deze zelf zal zijn vooraf gegaan, waaruit diens bekendheid met het vonnis noodzakelijk voortvloeit.
Een volgend vereiste is dat uit de daad van de veroordeelde noodzakelijkerwijs bekendheid van de veroordeelde met het verstekvonnis voortvloeit. Dat is pas het geval als de bekendheid ondubbelzinnig uit de naar buiten verrichte daad volgt. Daartoe is onvoldoende de omstandigheid dat de veroordeelde het verstekvonnis in ontvangst heeft genomen, ook al heeft de veroordeelde voor ontvangst getekend. Ook uit het toezenden van het vonnis aan de veroordeelde kan geen bekendheid met het verstekvonnis worden afgeleid. Kan (aan de hand van een daad van de veroordeelde) worden vastgesteld dat de veroordeelde het vonnis of een stuk dat de hoofdinhoud weergeeft, heeft gelezen of aangehoord, dan levert zulks wel de vereiste daad van bekendheid.
4.3. Dit alles in overweging nemend, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval uit de fax van 6 september 2010 van de raadsman van [A] niet kan worden afgeleid dat daaraan een daad van [A] is voorafgegaan waaruit noodzakelijkerwijs voortvloeit dat [A] bekend was met het vonnis. De formulering in de fax is wellicht zodanig dat hieruit zou kunnen worden afgeleid dat [A] zelf met de brief van [C] en Partners naar haar advocaat is gegaan, maar uit de verklaring van haar advocaat ter zitting blijkt dat dit niet het geval is geweest. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van die verklaring, welke wordt ondersteund door de verklaring ter comparitie van [A], welke verklaringen als zodanig door Finata niet zijn betwist. De omstandigheid dat de raadsman van [A] het verstekvonnis heeft opgevraagd en dat dit vonnis aan hem zou zijn toegezonden, kan niet worden aangemerkt als een door [A] gepleegde, naar buiten gerichte daad van bekendheid. Ook overigens is geen daad van [A] gesteld of gebleken die kan worden aangemerkt als een daad van bekendheid met het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging.
4.4. De rechtbank zal gelet op het voorgaande voor het aanvangstijdstip van de verzettermijn geen aansluiting zoeken bij de fax van 6 september 2010. Uit de verklaring van de advocaat van [A] volgt dat [A] eerst op 12 oktober 2010 bekend is geraakt met de inhoud van het vonnis. Daarvan uitgaande heeft te gelden dat [A] tijdig in verzet is gekomen, De verzetdagvaarding is immers 25 oktober 2010 betekend.
4.5. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat [A] ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzet.
De hoofdzaak
4.6. Kern van het geschil is dat door [A] stellig wordt ontkend dat de handtekeningen op de kredietovereenkomsten van haar zijn. De rechtbank ziet op grond van deze ontkenning aanleiding onderzoek te laten verrichten naar de authenticiteit van de handtekeningen. De rechtbank zal zich hiervoor door een handschriftdeskundige laten voorlichten. Ter comparitie is door Finata voorgesteld mevrouw R. ter Kuile-Haller als deskundige te benoemen. Hier is door [A] geen bezwaar tegen gemaakt.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank mevrouw R. ter Kuile-Haller als deskundige benoemen. Zij heeft de rechtbank telefonisch te kennen gegeven bereid te zijn een benoeming te aanvaarden.
4.7. Aan de deskundige zullen de volgende vragen worden voorgelegd:
1. Met welke mate van waarschijnlijkheid kunt u aangeven of de handtekeningen bij de naam [A] onder de kredietovereenkomsten van 9 november 1993 en 14 oktober 1994 door [A] zijn geplaatst?
2. Hebt u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
4.8. Finata zal in afwachting van de eindbeslissing een voorschot ter zake van de kosten van het deskundigenbericht aan de griffier van deze rechtbank dienen te betalen, welk voorschot zal worden vastgesteld op een door de deskundige te bepalen bedrag, tenzij binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffier aan partijen, waarbij een kopie van de voorschotnota van de deskundige wordt doorgezonden, schriftelijk bezwaar tegen het voorschot ter griffie is ingekomen. In laatstgenoemd geval zal de rechtbank nader beslissen over de begroting van het voorschot.
4.9. De beslissing met betrekking tot de betaling van het voorschot wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.10. In de brief van de griffier waarmee de voorschotnota aan partijen wordt doorgezonden, zal de termijn voor de voldoening van het voorschot worden gesteld op twee weken. Als het voorschot niet binnen de gestelde termijn is betaald, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
4.11. De deskundige dient niet met het onderzoek te beginnen voordat de rechtbank schriftelijk aan de deskundige heeft laten weten dat het voorschot is vastgesteld en ter griffie is ontvangen en het onderzoek kan beginnen.
4.12. De deskundige zal haar onderzoek zelfstandig dienen te verrichten. Daarbij moet zij partijen in de gelegenheid stellen om opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit haar schriftelijk bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Tevens zal in dat bericht melding worden gemaakt van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken van partijen. Indien een partij schriftelijk opmerkingen aan de deskundige doet toekomen, verstrekt deze partij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij.
4.13. De rechtbank is reeds thans van oordeel dat, indien partijen na het uitbrengen van het deskundigenbericht elk nog een conclusie willen nemen, dit met het oog op een goede instructie van de zaak geboden is. Aangezien thans nog geen datum is te bepalen waarop het deskundigenbericht gereed zal zijn, zal de zaak thans worden verwezen naar de parkeerrol van 4 april 2012. De griffier zal na inlevering van het deskundigenbericht de zaak op een termijn van vier weken op de rol plaatsen voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van beide partijen en hen daarvan bericht doen.
4.14. Partijen zijn verplicht mee te werken aan het onderzoek van de deskundige, waaronder is begrepen het op verzoek van de deskundige verstrekken van (originele) stukken. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht.
4.15. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. beveelt een deskundigenonderzoek en benoemt tot deskundige:
mevr. R. ter Kuile-Haller,
--,
--
(telefoon: --);
5.2. bepaalt dat aan de deskundige de volgende vragen zullen worden voorgelegd:
1. Met welke mate van waarschijnlijkheid kunt u aangeven of de handtekeningen bij de naam [A] onder de kredietovereenkomsten van 9 november 1993 en 14 oktober 1994 door [A] zijn geplaatst?
2. Hebt u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
5.3. bepaalt dat ten laste van Finata in afwachting van de eindbeslissing een voorschot terzake van de kosten van het deskundigenbericht ter griffie zal worden gedeponeerd, welk voorschot zal worden bepaald op een door de deskundige te bepalen bedrag, tenzij binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffier aan partijen, waarbij een kopie van de voorschotnota van de deskundige wordt doorgezonden, schriftelijk bezwaar tegen het voorschot ter griffie is ingekomen;
5.4. bepaalt dat de deskundige niet met haar onderzoek dient te beginnen voordat de rechtbank schriftelijk aan de deskundige heeft laten weten dat het voorschot ter griffie is ontvangen en het onderzoek kan beginnen;
5.5. bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal verrichten en dat dit zal plaatsvinden op een door de deskundige te bepalen plaats en tijd;
5.6. bepaalt dat de deskundige partijen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat uit haar schriftelijk bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan en daarbij tevens melding zal worden gemaakt van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken van partijen;
5.7. bepaalt dat de partij die schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij verstrekt;
5.8. bepaalt dat Finata vóór 9 april 2011 kopieën van de gedingstukken aan de deskundige zal doen toekomen; kopieën van andere door de deskundige noodzakelijk geachte stukken zullen partijen zo spoedig mogelijk aan de deskundige doen toekomen;
5.9. bepaalt dat de griffier vóór 9 april 2011 een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal doen toekomen;
5.10. bepaalt dat het door de deskundige uit te brengen bericht uiterlijk drie maanden na dagtekening van het bericht van de griffier dat het voorschot is vastgesteld en ontvangen, zal worden ingeleverd ter griffie van deze rechtbank;
5.11. verklaart de beslissing omtrent het voorschot uitvoerbaar bij voorraad;
5.12. verwijst de zaak naar de parkeerrol van 4 april 2012 en draagt de griffier op om na inlevering van het schriftelijk bericht door de deskundige de zaak op een termijn van vier weken weer op de rol te plaatsen voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van beide partijen en om partijen daarvan bericht te doen;
5.13. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W. van Straalen en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2011.?