ECLI:NL:RBAMS:2011:BP4375

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/425046-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hervatting van het strafproces na wraking en onderzoekswensen

Op 14 februari 2011 vond een openbare terechtzitting plaats in de strafzaak tegen de verdachte, waarbij de rechtbank Amsterdam de zaak hervatte na een eerdere schorsing op 7 februari 2011. De voorzitter, A.A.M. van Oosten, stelde de identiteit van de verdachte vast en vermaande deze om oplettend te zijn. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.M. Moszkowicz, had eerder niet ingewilligde onderzoekswensen ingediend, die opnieuw beoordeeld moesten worden. Het Openbaar Ministerie had ook verzoeken ingediend om getuigen te horen, waaronder [persoon 4] en [persoon 5]. De rechtbank oordeelde dat, gezien de gewijzigde samenstelling van de rechtbank en de wraking, het noodzakelijk was om het onderzoek opnieuw aan te vangen. De rechtbank besloot dat de eerder genomen beslissingen over onderzoekswensen niet dwingend in stand hoefden te blijven en dat de verdediging de mogelijkheid had om nieuwe preliminaire verweren te voeren.

De rechtbank overwoog dat de onderzoekswensen van de verdediging, waaronder het horen van deskundigen en getuigen, zorgvuldig moesten worden beoordeeld. De rechtbank wees verschillende verzoeken af, omdat de verdediging niet voldoende had onderbouwd waarom het horen van bepaalde personen noodzakelijk was. De rechtbank benadrukte dat de verdediging de mogelijkheid had om schriftelijke verklaringen in te brengen en dat het niet noodzakelijk was om alle deskundigen opnieuw te horen. De voorzitter kondigde aan dat het onderzoek voor onbepaalde tijd werd geschorst en dat de verdachte en benadeelde partijen op de hoogte zouden worden gesteld van de voortgang van de zaak. De rechtbank zal op een later moment beslissen over de verdere procedure en de datum van de volgende zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/425046-09
PROCES-VERBAAL
TERECHTZITTING
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige strafkamer, op 14 februari 2011.
Tegenwoordig:
mr. A.A.M. van Oosten, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en J.C. Boeree, rechters
en mr. R.R. Eijsten, griffier.
Het Openbaar Ministerie wordt vertegenwoordigd door mrs. B.C.C. van Roessel en
P.C. Velleman, beiden officier van justitie.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter stelt de identiteit van de verdachte vast.
De verdachte antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam.
Tevens zijn ter terechtzitting aanwezig mr. E. Prakken, raadsvrouw van benadeelde partijen en de heren [persoon 1] en [persoon 2], benadeelde partijen. Daarnaast is de heer [persoon 3] ter terechtzitting aanwezig.
De rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 7 februari 2011.
De voorzitter vermaant verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden is verplicht.
De voorzitter deelt de volgende beslissingen van de rechtbank mee, zakelijk weergegeven:
Op 7 februari 2011 is de in de strafzaak tegen verdachte op 22 oktober 2010 geschorste zitting door de rechtbank in gewijzigde samenstelling hervat. Op deze regiezitting is, voor zover nu van belang, gesproken over de wijze van hervatting.
Op voorhand had het Openbaar Ministerie verklaard een voorkeur te hebben voor een hervatting in de stand waarin het onderzoek zich bevond op het tijdstip van schorsing. De verdediging had te kennen gegeven hiermee niet in te stemmen en bleef ter zitting bij dit standpunt.
Bij een dergelijke stand van zaken kan de rechtbank niet anders dan bevelen dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw wordt aangevangen. De rechtbank heeft op
7 februari 2011 dit zo bevolen.
Vervolgens hebben het Openbaar Ministerie en de verdediging zich uitgesproken over de vraag op welke wijze invulling moet worden gegeven aan dit “opnieuw aanvangen”, in het licht van artikel 322 Wetboek van Strafvordering (Sv). In het bijzonder is van belang het antwoord op de vraag wat er moet gebeuren met de beslissingen die zijn genomen in de periode voorafgaande aan de wraking door de rechtbank in een andere samenstelling dan de huidige.
De verdediging heeft verzocht in staat te worden gesteld opnieuw preliminaire verweren te voeren. Het betreft de eerder gevoerde preliminaire verweren en (ontvankelijkheids)verweren die nadien (bij gelegenheid van pleidooi) naar voren zijn gebracht.
Tevens heeft de verdediging gevraagd eerder niet ingewilligde onderzoekswensen te mogen herhalen. Het betreft het horen van een aantal personen als getuige en/of als deskundige.
Tot slot heeft de verdediging een tweetal nieuwe onderzoekswensen kenbaar gemaakt, te weten het horen als getuige van [persoon 4] en [persoon 5].
Het Openbaar Ministerie heeft een beslissing gevorderd over het horen van voornoemde [persoon 4] en/of [persoon 5] in het kader van de waarheidsvinding. Ook heeft het Openbaar Ministerie een beslissing gevorderd over de positie van [persoon 3] die zich in december 2010 heeft gemeld. Mede met inachtneming van de per 1 januari 2011 in werking getreden “Wet versterking van de positie van het slachtoffer”, heeft het Openbaar Ministerie hem vooralsnog niet als benadeelde partij aangemerkt.
Namens een aantal benadeelde partijen is aan de rechtbank verzocht een beslissing te nemen over de aanwezigheid van de advocaten van de benadeelde partijen bij het horen van getuigen en/of deskundigen voor zover de rechtbank daartoe beslist en voor zover deze verhoren zouden plaatsvinden bij de rechter-commissaris.
De rechtbank overweegt en oordeelt het volgende.
Voornoemd art. 322 Sv bepaalt in lid 4 dat ook na het opnieuw aanvangen van het onderzoek bepaalde beslissingen in stand blijven. Hier worden onder meer genoemd de beslissingen op preliminaire verweren en de verzoeken tot het horen van getuigen of deskundigen.
Met het Openbaar Ministerie en de verdediging en in aanmerking nemende wat bij de totstandkoming van deze wettelijke regeling kennelijk de bedoeling is geweest van de wetgever, is de rechtbank van oordeel dat aan de woorden “in stand blijven” geen dwingend voorgeschreven betekenis hoeft te worden toegekend.
Met andere woorden: het staat de rechtbank vrij de verdediging toe te laten tot het opnieuw voeren van preliminaire verweren en het indienen van onderzoekswensen waarop al is beslist.
Preliminaire en bij pleidooi gevoerde verweren
De rechtbank is van oordeel dat, bij het bepalen of en zo ja welke preliminaire verweren kunnen worden herhaald, het in deze strafzaak, waarbij de gewijzigde samenstelling van de rechtbank en het opnieuw aanvangen van het onderzoek het gevolg zijn van een gegrond verklaard wrakingsverzoek, van belang is voornoemde vrijheid ruim en daarom in het voordeel van verdachte toe te passen.
De rechtbank komt dan ook tot de beslissing dat de door de raadsman op de regiezitting aangehaalde preliminaire verweren alsmede de bij pleidooi gevoerde (ontvankelijkheids)verweren in volle omvang opnieuw op een nader te bepalen zitting naar voren kunnen worden gebracht. De overige verweren die de raadsman als preliminair verweer wenst aan te voeren en waarop nog niet is beslist, vallen niet onder het bepaalde in artikel 322, lid 4 Sv en kunnen eveneens in volle omvang opnieuw op een nader te bepalen zitting naar voren worden gebracht.
Onderzoekswensen verdediging en vordering Openbaar Ministerie
Voor zover de uiteindelijke beslissing van de rechtbank op de hiervoor besproken verweren niet zou leiden tot een einduitspraak, heeft de rechtbank - vanuit het oogpunt van proceseconomie - reeds nu over de door de verdediging gedane onderzoekswensen en over de door het Openbaar Ministerie ingediende vordering het volgende overwogen en beslist.
De rechtbank is van oordeel dat ook bij het bepalen of en zo ja welke eerder niet ingewilligde onderzoekswensen kunnen worden herhaald, het in deze bijzondere strafzaak van belang is voornoemde vrijheid (bij de uitleg van art. 322 lid 4 Sv) ruim en daarom in het voordeel van verdachte toe te passen. De rechtbank zal dus opnieuw beslissen ten aanzien van deze verzoeken. Daarnaast zal de rechtbank ingaan op de twee nieuwe onderzoekswensen van de verdediging en de vordering van het Openbaar Ministerie.
Herhaalde onderzoekswensen van de verdediging
Allereerst is van belang welk criterium dient te worden aangewend bij de beoordeling van deze wensen.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat de verzoeken van de verdediging tot het horen van diverse deskundigen en getuigen moeten worden beoordeeld aan de hand van het zogeheten noodzaakcriterium.
De rechtbank overweegt dat in artikel 322 lid 3 Sv is bepaald dat het onderzoek ter terechtzitting opnieuw dient te worden aangevangen als de samenstelling van de rechtbank is gewijzigd. Dit is op de zitting van 7 februari 2011 ook gebeurd.
Op grond van artikel 322 lid 4 Sv blijft de beslissing ten aanzien van de te horen getuigen of deskundigen die door de rechtbank op 3 februari 2010 genomen is, in stand. De rechtbank kan hiervan echter, zoals blijkt uit de memorie van toelichting bij dit artikel (Kamerstukken II 2003/04 29 254 nr. 3) ambtshalve afwijken. In de memorie van toelichting wordt daarover vermeld: “Er is geen reden om bij een nieuwe behandeling ook al deze beslissingen over te doen. Daarbij kan nog aangestipt worden dat formele verweren in het pleidooi herhaald kunnen worden, en dat de rechtbank - als de noodzaak daartoe blijkt - getuigen alsnog kan oproepen.”
Gelet op het vorenstaande is het noodzaakcriterium van toepassing.
De rechtbank overweegt echter dat onder omstandigheden de inhoud van het noodzaakcriterium en het verdedigingsbelang naar elkaar kunnen toegroeien. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2007 (LJN: AZ1702). De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak, waar een wraking van de rechtbank de reden van het opnieuw aanvangen is, er aanleiding bestaat om aan het verdedigingsbelang te toetsen.
De rechtbank zal bij de beoordeling van de onderzoekswensen de indeling die door partijen is aangehouden volgen.
De rechtsgeleerden
De raadsman heeft verzocht de volgende personen als deskundige te horen: [persoon 6], [persoon 7], [persoon 8], [persoon 9] en [persoon 10].
Door het Openbaar Ministerie zijn schriftelijke rapporten ingebracht, te weten van [persoon 7], [persoon 8] en [persoon 11]. De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie deskundigen heeft ingeschakeld en dat hij in de gelegenheid behoort te worden gesteld om deze deskundigen vraagpunten voor te leggen. Dat is niet gebeurd.
De rechtbank overweegt in dit verband dat indien het schriftelijke verklaringen betreft het op velerlei wijze mogelijk is om deze te becommentariëren of aan te vullen zonder dat de opstellers daarover (als getuige of deskundige) zouden moeten worden gehoord. Niets stond en staat er voor de verdediging aan in de weg om deze weg te bewandelen en de door het Openbaar Ministerie benaderde deskundigen (aanvullende) schriftelijke vragen te stellen. Deze schriftelijke verklaringen had de raadsman kunnen inbrengen in het proces; ook thans is dat nog mogelijk. Voorts had hij op andere wijze materiaal en argumenten kunnen verschaffen indien hij de onjuistheid of onvolledigheid (van delen) van de rapporten wil aantonen. Niet is gesteld of gebleken dat dit niet mogelijk zou zijn. Evenmin heeft de raadsman concreet aangevoerd welke vragen hij aan [persoon 7] en [persoon 8] had willen stellen in aanvulling op de zich reeds in het dossier bevindende rapporten.
Ten onrechte betoogt de raadsman dan ook, dat hem op geen enkele wijze gelegenheid wordt gegeven invloed op de rapporten uit te oefenen. Daarom is het door de verdediging ingeroepen criterium “equality of arms” niet geschonden. De rechtbank wijst de verzoeken dan ook af.
Ten aanzien van de overige personen die de verdediging als deskundige wil horen geldt hetzelfde. Door de verdediging is niet gemotiveerd waarom het nodig is hen in persoon te horen en waarom het niet mogelijk of niet wenselijk is om hen schriftelijk te laten reageren. De verzoeken worden dan ook afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek om [persoon 9] (eveneens) als getuige te horen overweegt de rechtbank dat onvoldoende is onderbouwd wat de verklaring van hem als getuige over de feiten zou kunnen bijdragen aan enig door de rechtbank te nemen beslissing. Ook dit verzoek wordt daarom afgewezen.
De islamdeskundigen
Ten aanzien van de groep die door partijen is aangeduid als islamdeskundigen overweegt de rechtbank als volgt. De verdediging heeft op de zitting van 20 januari 2010 verzocht al deze personen als deskundige te horen. De rechtbank heeft in de beslissing van 3 februari 2010 een drietal deskundigen toegewezen te weten [persoon 4], [persoon 12] en [persoon 13]. In dit kader heeft de verdediging niet verzocht deze drie personen nogmaals (aanvullend) te horen. De rechtbank heeft in genoemde beslissing het verzoek [persoon 14], [persoon 15], [persoon 16], [persoon 17] en [persoon 18] te horen afgewezen. Na deze beslissing van de rechtbank heeft de verdediging verklaringen van [persoon 14], [persoon 16], [persoon 17] en [persoon 18] aan de rechtbank doen toekomen. Deze verklaringen zijn toen aan het dossier toegevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging niet gemotiveerd welke (aanvullende) vragen nog dienen te worden gesteld en waarom de schriftelijke verklaringen, die op verzoek van de verdediging zijn opgesteld, niet voldoende zijn. Zo verklaart bijvoorbeeld [persoon 16] in zijn verklaring uitgebreid over wat volgens hem de overeenkomsten tussen het fascisme/nazisme en de islam zijn. In het verzoek van de verdediging is toegelicht dat [persoon 16] juist over deze vergelijking kan verklaren, maar dat heeft hij al gedaan in zijn schriftelijke verklaring. Derhalve valt zonder nadere motivering niet in te zien waarom [persoon 16] zou moeten worden gehoord. Dit geldt ook ten aanzien van de andere gevraagde deskundigen.
Nu drie deskundigen op het gebied van de islam door de rechter-commissaris zijn gehoord in aanwezigheid van verdachte en diens raadsman en zich in het dossier een viertal verklaringen van andere als deskundig op het gebied van de islam gevraagde personen bevindt, zal de rechtbank de verzoeken om de overige genoemde personen als deskundige te horen afwijzen. Dat van [persoon 15] geen verklaring in het dossier zit is, gelet op vorenstaande, onvoldoende aanleiding om hem alsnog te horen. Het staat de raadsman immers vrij om ook van hem een schriftelijke verklaring in te brengen. Ook dit verzoek wordt afgewezen.
De islamervaringsdeskundigen
De raadsman heeft verzocht om [persoon 19], [persoon 20], [persoon 21], [persoon 22] en
[persoon 23] te horen als getuige en/of als deskundige. Deze personen zouden behoren tot de door verdachte bestreden monocultuur en die cultuur representeren. Het oogmerk daarbij is volgens de verdediging vast te stellen of de uitlatingen van verdachte steun vinden in de feiten.
Omdat burgers deze uitlatingen als groepsbeledigend dan wel discriminerend aanmerken, ligt het voor de hand de genoemde personen te horen omdat zij representatief zijn voor de kring van personen waaruit de burgerklachten tot vervolging voort zijn gekomen. Tot zover de raadsman.
Daargelaten dat ook bij deze groep nog niet is vastgesteld dat genoemde personen zijn aan te merken als deskundigen, in de zin van art. 51 k lid 2 Sv, wijst de rechtbank erop dat algemeen bekend is dat er ook onder de aanhangers van de islam personen zijn die het uitdragen en toepassen van geweld niet schuwen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het horen van deze personen niet van belang is voor enig door de rechtbank te nemen beslissing. Deze verzoeken worden daarom afgewezen.
Nieuwe onderzoekswensen verdediging en vordering Openbaar Ministerie
De rechtbank overweegt ambtshalve het volgende ten aanzien van eventueel nieuw onderzoek.
Er is in dit strafrechtelijk onderzoek de nodige commotie ontstaan naar aanleiding van mededelingen die voornoemde [persoon 4] heeft gedaan in oktober 2010 via het weblog ‘www.hoeiboei.nl’. Ook in het dagblad De Pers is hieraan aandacht besteed. Toen bevond het onderzoek in het strafproces zich in een laatste fase.
De informatie van [persoon 4], die eerder in deze strafzaak als deskundige was gehoord, betrof tot dan toe bij de procespartijen kennelijk onbekende informatie over de gang van zaken bij een bijeenkomst op 3 mei 2010 waaraan [persoon 4] had deelgenomen. Bij deze bijeenkomst was, naast [persoon 4] en gastheer [persoon 24], onder anderen ook aanwezig [persoon 5].
Laatstgenoemde heeft in zijn hoedanigheid van raadsheer zitting gehad in de Kamer van het gerechtshof Amsterdam die op 21 januari 2009 de beschikking heeft genomen in de zogenaamde art. 12 Sv-procedure. Hierbij kreeg het Openbaar Ministerie de opdracht [verdachte] te dagvaarden.
Deze commotie heeft een bijzonder vervolg en aparte dynamiek gekregen. Het heeft er toe geleid dat, toen de rechtbank een beslissing nam op het verzoek van de verdediging om [persoon 4] als getuige te horen, de rechtbank is gewraakt. Verder heeft het ertoe geleid dat naar aanleiding van de aangifte door verdachte een onderzoek door de Rijksrecherche is ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn aan het dossier toegevoegd. Op de regiezitting is de brief van 3 februari 2011 van het arrondissementsparket te Den Haag (ter toevoeging aan het dossier) aan de rechtbank overgelegd, waarin wordt bericht dat aan de aangifte geen verder vervolg zal worden gegeven.
De rechtbank vindt het noodzakelijk meer duidelijkheid te verkrijgen over hetgeen zich tijdens voornoemde bijeenkomst heeft afgespeeld. Niet kan worden uitgesloten dat dit van belang kan zijn voor enig te nemen beslissing. Door de verdediging en het Openbaar Ministerie is op de regiezitting uitvoerig aandacht besteed aan voornoemde bijeenkomst. Dit is vooral gebeurd in het kader van de vraag of een en ander gevolgen kan hebben voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank kan ook andere gevolgen verbinden aan eventueel nieuw aan het licht komende feiten en omstandigheden.
Het bovenstaande betekent dat de rechtbank ambtshalve beslist tot het ten overstaan van de rechtbank horen als getuige van voornoemde [persoon 4] en [persoon 5] alsmede van voornoemde [persoon 24] nu hij de bijeenkomst van begin tot einde heeft meegemaakt.
Gezien de hiervoor genomen beslissing behoeven de verzoeken van de verdediging tot het horen van [persoon 4] en [persoon 5] en de vordering van het Openbaar Ministerie tot het horen van [persoon 4] en/of [persoon 5] in het kader van de waarheidsvinding geen nadere bespreking nu voornoemde personen zullen worden gehoord.
Evenmin behoeft bespreking het verzoek van mr. Prakken namens de door haar vertegenwoordigde benadeelde partijen bij eventuele verhoren bij de rechter-commissaris te worden toegelaten, nu er geen verhoren bij de rechter-commissaris zullen plaatsvinden.
Voorts overweegt de rechtbank dat de vraag of en wanneer deze zitting zal en kan plaatsvinden, pas aan de orde is nadat de rechtbank een beslissing heeft genomen op de eerder genoemde preliminaire verweren van de verdediging.
Over de vraag op welke wijze het verhoor van (een of meer van) de getuigen ter terechtzitting zal plaats vinden, zal de rechtbank pas op die zitting kunnen beslissen nadat zij het standpunt dienaangaande van het Openbaar Ministerie en de verdediging en van de getuige(n) zelf heeft gehoord.
Overige beslissingen
Benadeelde partijen
Het Openbaar Ministerie heeft op de zitting van 7 februari 2011 vermeld wie er op dat moment, met inachtneming van het gegeven dat de rechtbank het onderzoek op de terechtzitting opnieuw heeft aangevangen en met de gevolgen van de “Wet versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces” als benadeelde partij kon worden aangemerkt en wat hun rechten zijn. De rechtbank kan zich met die uiteenzetting verenigen. Dit betekent dat de thans bestaande benadeelde partijen en hun advocaten voor zover zij die hebben, schriftelijk op de hoogte moeten worden gesteld van komende zittingen. Ten aanzien van de (mogelijke) slachtoffers, die zich niet hebben gevoegd als benadeelde partij, verzoekt de rechtbank de officier van justitie hun met in achtneming van het bepaalde in artikel 51a, lid 3, Sv schriftelijk mededeling te doen van komende zittingen.
Vordering Openbaar Ministerie inzake [persoon 3]
Met het Openbaar Ministerie ziet de rechtbank in hetgeen tot op heden door [persoon 3] is gesteld geen aanknopingspunt om hem als benadeelde partij in de onderhavige strafzaak te beschouwen. [persoon 3] is tijdig door het Openbaar Ministerie op de hoogte gesteld van de zitting van 7 februari 2011 en is niet verschenen. Zonder nieuwe informatie, die tot een ander oordeel zou kunnen leiden, behoeft het Openbaar Ministerie [persoon 3] dan ook niet meer in kennis te stellen van de voortgang in deze zaak.
Voortgang
Vervolgens deelt de voorzitter als beslissing van de rechtbank mee dat het onderzoek wordt geschorst voor onbepaalde tijd.
Op korte termijn zal een nieuwe datum worden bepaald teneinde de verdediging in staat te stellen de preliminaire verweren zoals eerder aangegeven naar voren te brengen. Ook kan dan worden vastgesteld wanneer het Openbaar Ministerie daarop zal reageren.
Voorts zal de rechtbank een datum bepalen voor de zitting waarop zij haar beslissingen zal geven op voornoemde verweren.
Op de verdere voortgang van het onderzoek kan en zal de rechtbank nu niet verder vooruitlopen.
Oproep verdachte en kennisgeving benadeelde partijen
De voorzitter beveelt de oproeping van verdachte tegen het nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte.
De voorzitter beveelt dat de benadeelde partijen de dag en het tijdstip van de volgende zitting schriftelijk wordt meegedeeld.
De rechtbank verzoekt de verdediging zich uit te laten over de vraag of zij kan instemmen met het oproepen van verdachte bij zijn raadsman. Deze domiciliekeuze vergemakkelijkt een en ander en voorkomt voor verdachte allerlei oproepperikelen waaraan hij recent is blootgesteld zoals de rechtbank heeft kunnen afleiden uit de zogenaamde betekeningsmap.
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik stem niet in met oproeping op het adres van mijn raadsman. Ik kan u wel zeggen dat ik bij elke volgende terechtzitting aanwezig zal zijn.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.