Parketnummer: 13/660948-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 4 januari 2011
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
Ter terechtzitting verklaarde verdachte te verblijven op: [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 december 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. de Klerk en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.J. Hamer naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 september 2010 te Hilversum met het oogmerk om zich
en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [persoon 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 65
euro en/of een bankpas (ING Maestro) en/of een pincode (behorende bij de
bankpas ING Maestro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan die [persoon 1] en/of Lingeriewinkel [naam], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, een mes op die [persoon 1] heeft
gericht en/of gericht heeft gehouden en/of een of meermalen tegen die
[persoon 1] heeft gezegd "waar is het geld" en/of "waar is de kluis", althans
woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of tegen die [persoon 1] heeft
gezegd dat zij op de grond moest gaan liggen en/of dat zij de armen op haar
rug moest doen en/of "waar is je portemonnee" en/of haar gevraagd wat haar
pincode was, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of die
[persoon 1] in het toilet heeft opgesloten (door een bezem voor de deurklink te
zetten);
hij op of omstreeks 18 september 2010 te Hilversum met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 65 euro en/of
een bankpas (ING Maestro) en/of een pincode (behorende bij de bankpas ING
Maestro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] en/of Lingeriewinkel [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [persoon 1], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of
het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging
met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, een mes op die [persoon 1]
heeft gericht en/of gericht heeft gehouden en/of een of meermalen tegen die
[persoon 1] heeft gezegd "waar is het geld" en/of "waar is de kluis", althans
woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of tegen die [persoon 1] heeft
gezegd dat zij op de grond moest gaan liggen en/of dat zij de armen op haar
rug moest doen en/of "waar is je portemonnee" en/of haar gevraagd wat haar
pincode was, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of die
[persoon 1] in het toilet heeft opgesloten (door een bezem voor de deurklink te
zetten).
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen in de kwalificatie afpersing. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [persoon 1] en op de bekennende verklaringen die verdachte heeft afgelegd bij de politie en ter terechtzitting.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte acht het tenlastgelegde feit eveneens wettig en overtuigend bewezen. Zij refereert zich wat betreft de juridische kwalificatie aan het oordeel van de rechtbank en beperkt zich tot een verweer met betrekking tot de strafmaat.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 1, eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij baseert zich daarbij op:
• de aangifte van [persoon 1];
• de bekennende verklaring van verdachte ter zake.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 september 2010 te Hilversum met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en een bankpas (ING Maestro) en een pincode (behorende bij de bankpas ING Maestro), toebehorende aan die [persoon 1] en Lingeriewinkel [naam], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een mes op die [persoon 1] heeft gericht en gericht heeft gehouden en meermalen tegen die [persoon 1] heeft gezegd "waar is het geld" en "waar is de kluis", en tegen die [persoon 1] heeft gezegd dat zij op de grond moest gaan liggen en dat zij de armen op haar rug moest doen en heeft gezegd "waar is je portemonnee" en haar heeft gevraagd wat haar pincode was en die [persoon 1] in het toilet heeft opgesloten door een bezem voor de deurklink te zetten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte afpersing zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren. De officier van justitie heeft tevens gevorderd bij het voorwaardelijk gedeelte van de straf als bijzondere voorwaarde aan verdachte op te leggen dat hij zich voor de duur van de proeftijd onder begeleiding laat stellen van de reclassering te Utrecht, ook als dat inhoudt het ondergaan van een behandeling voor zijn alcohol, wiet en gokverslaving, alsmede dat verdachte zijn huidige therapie bij “B-Open” zal afronden.
De officier van justitie stelt dat zij bij het formuleren van haar strafeis uitdrukkelijk rekening heeft gehouden met de positieve houding van verdachte, doch dat de ernst van het feit en de maatschappelijke effecten daarvan een kortere straf in haar ogen niet kunnen billijken.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft primair een combinatie van een forse werkstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit. Daarbij acht de raadsvrouw reclasseringscontact aangewezen. In het geval van oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de raadsvrouw bepleit dat het onvoorwaardelijk gedeelte daarvan de duur van de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis niet zal overschrijden.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een nagenoeg blanco strafblad heeft en zich bovendien zelf bij de politie heeft gemeld. Uit het dossier en uit de verklaringen van verdachte ter terechtzitting blijkt volgens de raadsvrouw voorts dat verdachte niet alleen spijt heeft van zijn daad, maar ook daadwerkelijk berouw heeft getoond. Verdachte heeft de politie bovendien geholpen met het terugvinden van diverse spullen en hij ging op eigen initiatief naar Slachtofferzorg. Ook is verdachte nu in therapie voor zijn gokverslaving, en is hij gaan sporten. De relatie met zijn ouders is verbeterd: zij steunen hem nu. De raadsvrouw heeft er tenslotte nog op gewezen dat als verdachte een tijd in detentie moet, hij hoogstwaarschijnlijk zijn baan zal verliezen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een winkel. Dit is een ernstig misdrijf met doorgaans langdurige persoonlijke consequenties voor de betrokken slachtoffers. Dit soort feiten veroorzaakt en bestendigt ook maatschappelijke gevoelens van onveiligheid, terwijl tevens het economische verkeer wordt geschaad.
Verdachte heeft zich voorafgaande aan zijn handelen kennelijk niet bekommerd om de consequenties daarvan, terwijl hij daartoe ruimschoots de gelegenheid heeft gehad.
Verdachte heeft in Hilversum immers een tijd moeten wachten totdat de winkels open gingen. Ten nadele van verdachte geldt voorts dat hij de beroving planmatig heeft aangepakt. Hij heeft zich voorzien van een extra laag kleding waarvan hij zich na de beroving in een steeg heeft ontdaan. Ook heeft hij speciaal voor de beroving een groot mes uitgezocht, dat hij in die steeg heeft weggegooid. Verder heeft verdachte nagedacht over de plaats van het te plegen delict. Zo heeft verdachte voor Hilversum gekozen omdat daar kleine winkels zijn waar hij niet zou worden herkend. Bovendien heeft verdachte in de winkelbediende, die alleen in de winkel was, een gemakkelijk slachtoffer gezien. De omstandigheid dat verdachte zich niet tevreden toonde met het uit de kassa afkomstige geld, maar doorvroeg naar de mogelijke aanwezigheid van een kluis en vervolgens nog de portemonnee van het slachtoffer pakte, heeft eveneens een strafverhogende werking.
Ten voordele van de verdachte heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met het feit dat verdachte geldt als een zogeheten first offender, dat verdachte zich korte tijd na de overval zelf bij de politie heeft gemeld en dat hij inzicht heeft getoond in de gevolgen die zijn handelen voor de winkelbediende had, heeft en mogelijk nog zal hebben. Ten slotte weegt ten voordele van verdachte mee dat hij zich eigener beweging voor behandeling van zijn problemen bij een deskundige heeft aangemeld en reeds met de behandeling is begonnen.
De rechtbank is niettemin van oordeel dat zij voor een gewapende overval op een winkel geen andere straf dan een aanzienlijke en deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan opleggen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat niet alleen rekening te houden met de individuele dader van een strafbaar feit. De samenleving eist dat een daad als de onderhavige wordt vergolden, in dit geval in het bijzonder met het oog op afschrikking van anderen. Er dient een duidelijk signaal te worden gegeven dat op een gewapende overval steeds een gevangenisstraf van aanzienlijke duur volgt.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden met aftrek, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, een passende straf is.
De rechtbank zal bij het voorwaardelijke gedeelte van de straf als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht opleggen, ook als dat inhoudt dat verdachte behandelingen dient te volgen voor zijn gok-, alcohol- en wietverslaving.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Tevens kan de tenuitvoerlegging worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
• dat veroordeelde zich stelt en dat hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Reclassering Nederland (vestiging Utrecht) blijft en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt een behandeling in verband met gok-, alcohol- of wietverslaving bij B-Open (unit jeugd en jongvolwassenen: Centrum Maliebaan) of een soortgelijke door de Reclassering aan te wijzen instantie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. F.M.S. Requisizione en M.C.J. Rozijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Janssen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 januari 2010.