2.als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
Voorts bevat het beoordelingskader het volgende:
“De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van cliënt uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. De verzekeringsarts doorloopt hierbij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of een van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.
Als voor de keuze tussen 2.a. als 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken, gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.
3.3.Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 4 februari 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder LJ-nummer BH1896).
3.4.Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 14 januari 2010 het beroep van eiser gegrond verklaard, omdat in de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Hulst van 30 juni 2008 onvoldoende steun is te vinden voor het standpunt van verweerder dat er per 19 juni 2007 een redelijke verwachting op verbetering van de belastbaarheid was. De bezwaarverzekeringsarts heeft slechts verwezen naar de omstandigheid dat in het algemeen voor de ziektebeelden van eiser behandelingen mogelijk zijn. De rechtbank betrekt bij dat oordeel dat bezwaarverzekeringsarts Hulst eiser niet zelf heeft onderzocht en geen informatie heeft opgevraagd bij mogelijke behandelaars van eiser. Verder is de bezwaarverzekeringsarts niet ingegaan op de bij eiser geconstateerde cerebrale atrofie, waarmee eisers geheugenstoornissen volgens de bezwaaranalyse van bezwaarverzekeringsarts P. van Zalinge kunnen samenhangen. Van Zalinge heeft naar aanleiding daarvan in de bezwaarprocedure alsnog een beperking ten aanzien van het aspect herinneren in de FML opgenomen, welke wijziging een belangrijke rol heeft gespeeld bij de vaststelling van de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser, aldus de rechtbank.
3.5.In de rapportage van 24 maart 2010 concludeert bezwaarverzekeringsarts Van Zalinge dat binnen een jaar na einde wachttijd verbetering van de klachten van eiser is te verwachten. De bezwaarverzekeringsarts overweegt daartoe dat veel van de beperkingen van eiser voortvloeien uit een slaapstoornis, die door adequaat gebruik van het CPAP apparaat op niet al te lange termijn verbeteringen van zijn psychische en lichamelijke klachten zal geven, zoals de depressieve klachten, de agressie en de hypertensie. De bezwaarverzekeringsarts heeft een urenbeperking aangenomen vanwege de combinatie van lichamelijke aandoeningen en de slaapstoornis en de verwachting is dat uitbreiding van uren kan plaatsvinden na herstel van het normale slaapritme. Verder kunnen de psychische klachten verbeteren als betrokkene zich consequent onder behandeling stelt. De bezwaarverzekeringsarts merkt op dat het opnemen van een geheugenbeperking vanwege cerebrale atrofie niet de oorzaak is van het feit dat er geen functies konden worden geduid. Voor wat betreft de geheugenproblemen is mogelijk sprake van multicausaliteit. De oorzaken kunnen te maken hebben met cerebrale atrofie, alcoholgebruik en de slaapstoornissen, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
3.6.Zoals de bezwaarverzekeringsarts Van Zalinge in de aanvullende rapportage van 12 oktober 2010 betoogt, heeft zij eiser onderzocht tijdens de hoorzitting en heeft zij bij de rapportage van 19 maart 2008 informatie betrokken van huisarts De Vries en de informatie die de huisarts van Vanneste en Weinstein, neurologen, van Van Aalst, psychiater, van Nijland, cardioloog en van Jie, longarts, heeft ontvangen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts tijdens dat onderzoek en voornoemde medische informatie onvoldoende grondslag bieden voor de stelling van de bezwaarverzekeringsarts dat er een redelijk of goede verwachting is dat de belastbaarheid van eiser in het eerstkomende jaar na 19 juni 2007 zal optreden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.7.In de rapportage van 19 maart 2008 heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat eiser in juni 2007 niet geheel ingesteld lijkt op het CPAP apparaat. Zij heeft die stelling in die rapportage of de rapportage van 24 maart 2010 niet onderbouwd. De rechtbank leidt dit evenmin af uit voornoemde medische informatie. Overigens heeft de bezwaarverzekeringsarts haar stelling dat door adequaat gebruik van het CPAP apparaat, mocht daarvan geen sprake zijn, een redelijk tot goede verwachting is dat in het eerstkomende jaar na 19 juni 2007 verbetering van de klachten van eiser, en zijn belastbaarheid, zal optreden, niet onderbouwd. Zij overweegt slechts dat de depressieve klachten, agressie, geheugenproblemen en hypertensie kunnen verbeteren na herstel van het normale slaapritme. Uit voornoemde medische informatie of de onderzoeksbevindingen valt niet af te leiden dat dat ook daadwerkelijk de verwachting is. Hetzelfde geldt voor de opmerking van de bezwaarverzekeringsarts dat de psychische klachten van eiser zullen verbeteren als hij zich consequent onder behandeling stelt. Daargelaten of de door de bezwaarverzekeringsarts aangenomen beperking op het aspect ‘herinneren’ heeft geleid tot het oordeel dat eiser per 19 juni 2007 volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht, van belang is dat de bezwaarverzekeringsarts onderzoekt en zich een oordeel vormt over de cerebrale atrofie van eiser en de gevolgen daarvan voor de duurzaamheid van de klachten en beperkingen. De opmerking dat de geheugenproblemen van eiser meerdere oorzaken kunnen hebben, doet daar niet aan af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de duurzaamheid van de klachten van eiser onvoldoende heeft onderzocht en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat daarvan geen sprake is.
3.8.De rechtbank zal het beroep van eiser dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu voor de besluitvorming nader onderzoek en/of een andere motivering door de bezwaarverzekeringsarts is vereist, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
3.9.Gelet op het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. Voorts bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt begroot op € 437 (een punt voor het beroepschrift, € 437 per punt, wegingsfactor 1).