ECLI:NL:RBAMS:2011:10156

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2011
Publicatiedatum
28 september 2013
Zaaknummer
435078 - HA ZA 09-2468 (2)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering en getuigenverklaring in civiele procedure rondom schilderijretour

In deze civiele procedure, aangespannen door eiser, die zich beroept op een eigen getuigenverklaring, heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 maart 2011 uitspraak gedaan. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens, vorderde dat de besloten vennootschap Christie's Amsterdam B.V. het schilderij zou terugnemen en de koopprijs zou restitueren, indien zou blijken dat het schilderij voor meer dan 40% was geretoucheerd. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van eiser, zonder aanvullend bewijs, niet voldoende was om de door hem gestelde afspraak te onderbouwen. De rechtbank verwees naar artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin staat dat de verklaring van een partijgetuige geen bewijs kan opleveren zonder steunbewijs. Eiser had weliswaar getuigenverklaringen en e-mails overgelegd, maar deze gaven geen steun aan zijn stelling dat er een afspraak was gemaakt over de terugname van het schilderij.

De rechtbank concludeerde dat de overgelegde stukken onvoldoende bewijs boden voor de stellingen van eiser. De getuigenverklaring van [naam 1] van Christie's, die stelde dat de terugname van het schilderij enkel aan de orde zou zijn indien het schilderij vervalst was, werd als geloofwaardig beschouwd. Eiser slaagde er niet in om zijn bewijsopdracht te vervullen, waardoor zijn vorderingen werden afgewezen. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Christie's tot op heden zijn begroot op EUR 2.597,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

435078 / HA ZA 09-24689 maart 2011
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 435078 / HA ZA 09-2468
Vonnis van 9 maart 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHRISTIE'S AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. N.W. Mulder.
Partijen zullen hierna [eiser] en Christie's genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 april 2010, met de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 september 2010,
  • de conclusie na enquête aan de zijde van [eiser] van 6 oktober 2010, met producties,
  • de antwoord akte na enquête aan de zijde van Christie's van 1 december 2010.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 28 april 2010 (hierna: het tussenvonnis) is [eiser] opgedragen te bewijzen dat namens Christie's is toegezegd dat Christie's het schilderij zou terugnemen en de koopprijs (inclusief opgeld) zou restitueren, indien vast zou komen te staan dat het schilderij voor meer dan 40% is geretoucheerd.
2.2.
[eiser] heeft daarover als getuige verklaard:
Vervolgens ben ik in contact gekomen met [naam 1] .(…)
Uiteindelijk hebben we elkaar telefonisch gesproken. Ik weet niet meer precies wanneer dat was, maar ik heb hier voor mij liggen een e-mail van 22 maart 2008 waarin ik aan het gesprek refereer dat volgens de e-mail kort daarvoor heeft plaatsgevonden. Aanvankelijk had het telefoongesprek de echtheid van het schilderij als onderwerp. (…)
Mijn standpunt was dat het niet meer een Jan van Goyen was. Om eruit te komen, zijn we vervolgens gaan praten over de mate van retouchering. We hebben toen afgesproken, nadat [naam 1] dat had voorgesteld, dat als vast zou komen te staan dat het schilderij voor meer dan 40 % geretoucheerd was, ik het zou mogen teruggeven. Ik weet niet meer precies in welke bewoordingen daarover gesproken is, maar dit was de afspraak.
2.3.
Tevens heeft [eiser] drie e-mails in het geding gebracht. Op 9 april 2008 schreef [naam 1] (hierna: [naam 1] ) van Christie's aan [eiser] , in reactie op de mededeling dat [naam 2] (hierna: [naam 2] ) het schilderij heeft onderzocht, dat hij haar rapport “
met (wetenschappelijke) spanning” afwachtte. Op 21 april 2008 zond [eiser] per e-mail het rapport van [naam 2] aan [naam 1] . Op 16 juni 2008 schreef [eiser] aan [naam 1] – in reactie op een eerdere e-mail – “
Uw standpunt dat we afgesproken hebben dat het schilderij ‘bekeken’ zou worden is onjuist.(…)
de telefonische afspraak van 6 maart j.l. was dat een onafhankelijke expert zou nagaan in hoeverre het schilderij geretoucheerd was.(…)”. Op dezelfde dag schreef [naam 1] terug dat het standpunt van Christie's was dat het schilderij geen vervalsing was en dat de mate van retouchering “
nauwelijks relevant” was. Hij voegde daaraan toe: “
Nogmaals bied ik aan een derde, door ons beide geaccepteerde, partij te zoeken die schriftelijk beargumenteerd dat uw schilderij niet authentiek is.
2.4.
[naam 1] is ook als getuige gehoord en heeft – voor zover hier relevant – het volgende verklaard:
Het gesprek was niet onvriendelijk. Uiteindelijk was voor ons duidelijk dat er een oplossing moest komen op basis van de vraag of het schilderij echt was of niet. Ik heb toen gezegd dat die vraag door een expert beantwoord zou moeten worden en dat die expert dan wel door beide partijen geaccepteerd zou moeten zijn. Daarmee heb ik gezegd: Ik hoor graag van u, komt u maar met een naam. [eiser] kwam toen met mevrouw [naam 2] , die wij kenden als een goede restaurator. Ik vond het prima dat [naam 2] het schilderij zou onderzoeken, maar ik heb altijd gezegd: Het gaat om de echtheid. Een restaurator gaat niet over die vraag. We hebben [naam 2] dan ook niet als expert in deze kwestie geaccepteerd. [eiser] heeft tegen ons gezegd: Ik ga de mate van retouchering laten onderzoeken. En ik zeg u nogmaals dat het ons om de echtheid ging. Er is niet met [eiser] afgesproken dat het schilderij zou mogen worden teruggegeven als het voor meer dan 40 % geretoucheerd zou zijn. Het is wel zo dat hij het zou mogen teruggeven als vast zou komen te staan dat het geen Jan van Goyen was. Dat geldt overigens altijd bij Christie’s. Ik denk dat wij dat ook telefonisch besproken hebben, maar in ieder geval per e-mail.
2.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiser] beroept zich op zijn eigen getuigenverklaring. In artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ligt besloten dat de verklaring van een partijgetuige, zoals [eiser] in deze procedure, geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken. Uit de onder
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.aangehaalde e-mails blijkt slechts dat [eiser] een onderzoek naar de mate van retouchering heeft laten uitvoeren, maar daaruit volgt niet dat partijen zijn overeengekomen dat een dergelijk onderzoek zou worden uitgevoerd en evenmin dat partijen zijn overeengekomen dat het schilderij teruggenomen zou worden door Christie's indien het schilderij voor meer dan 40% was geretoucheerd. Uit de omstandigheid dat [eiser] [naam 2] heeft benaderd voor onderzoek naar de mate van retouchering, kan slechts blijken dat [eiser] in de veronderstelling verkeerde dat de mate van retouchering voor Christie's een reden zou zijn om het schilderij terug te nemen, maar daaruit blijkt niet zonder meer dat die veronderstelling ook juist was. In de e-mails stelt Christie's zich bovendien op het standpunt dat terugname van het schilderij slechts aan de orde zou zijn, indien vast zou komen te staan dat het schilderij vervalst was. Gelet hierop vormen de overgelegde stukken onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van [eiser] .
2.6.
[naam 1] heeft verklaard dat Christie's het schilderij slechts zou terugnemen, indien zou komen vast te staan dat het schilderij vervalst was en dat de mate van retouchering daarbij niet van belang was voor Christie's. Aan zijn verklaring kan dan ook geen bewijs ontleend worden voor de stellingen van [eiser] . Daaruit volgt dat, bij gebreke aan steunbewijs, [eiser] ’ eigen verklaring geen bewijs kan opleveren voor de door hem gestelde afspraak. [eiser] is derhalve niet in zijn bewijsopdracht geslaagd: de afspraak waarop [eiser] zich beroept – en waarvan hij bewijslast en -risico draagt – is niet bewezen, zodat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
2.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Christie's worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 860,00
- getuigenkosten 0,00
- salaris advocaat
1.737,00(3,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 2.597,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Christie's tot op heden begroot op EUR 2.597,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Thomas en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2011.EJvV