vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Zaak- en rolnummer: 1043053 DX EXPL 09-250
Vonnis van: 9 juni 2010
F.no.: 695
Vonnis van de kantonrechter
[eiser],
wonende te Losser,
eiser,
nader te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. N. Boerman-Bove,
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: Swier & Van der Weijden Gerechtsdeurwaarders.
1. Verdere verloop van de procedure
1.1. Op 24 februari 2010 heeft de kantonrechter een in deze zaak gewezen tussenvonnis (hierna: het tussenvonnis) uitgesproken. Voor het verloop van het proces tot dan toe, verwijst de kantonrechter naar hetgeen dienaangaande in het tussenvonnis is overwogen.
1.2. Het verdere verloop van de procedure blijkt voorts uit:
- de akte met bijlagen van de zijde van [eiser];
- de antwoordakte met producties van de zijde van Dexia.
1.3. Daarna is vonnis bepaald op heden.
2.1. De kantonrechter verwijst naar en blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter [eiser] in de gelegenheid gesteld de gegevens die nodig zijn in het geding te brengen voor de berekening die het Amsterdamse hof in zijn arresten van 1 december 2009 heeft gehanteerd.
2.2. Vervolgens heeft [eiser] bij akte een biljet van een proces van 1999 overgelegd. [eiser] heeft gesteld geen gegevens meer te hebben met betrekking tot de vaste lasten in dat jaar en dat het niet mogelijk is gebleken deze op te vragen bij de bank, aangezien de bank maar tot 7 jaar terug gaat. Ten slotte heeft [eiser] gesteld in 1999 alleenstaand, zonder kinderen te zijn geweest.
2.3. Dexia heeft gesteld dat [eiser] een biljet van een proces van 1999 van zichzelf heeft overgelegd, en niet ook van zijn partner, mevrouw [naam] (hierna: [echtgenote]). Uit de processtukken blijkt dat [eiser] op 11 september 2000 met [echtgenote] in het huwelijk is getreden en Dexia vermoedt dat [eiser] reeds op 12 mei 1999, de dag waarop [eiser] de lease-overeenkomst is aangegaan, een gezamenlijke huishouding met haar voerde. Derhalve dient bij toepassing van de formule van het hof Amsterdam rekening gehouden te worden met de inkomens- en vermogenspositie van [echtgenote]. Daarnaast heeft Dexia gesteld dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en bewijslast. [eiser] heeft immers nagelaten aan te geven welke gegevens uit het door hem overgelegde biljet van een proces afgeleid kunnen worden voor toepassing van de formule van het hof Amsterdam. Voorts heeft [eiser] nagelaten te onderbouwen hoe uit deze gegevens is af te leiden dat de lease-overeenkomst een onaanvaardbaar zware financiële last op hem legde en heeft hij tevens nagelaten nader bewijs met betrekking tot zijn woonlasten over te leggen. Zelfs indien uitsluitend wordt uitgegaan van de – ontoereikende – informatie die [eiser] heeft overgelegd, blijkt dat geen sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last, zodat Dexia [eiser] het aangaan van de lease-overeenkomst niet had behoeven te ontraden.
2.4. Geoordeeld wordt als volgt. Dexia heeft zich op grond van de arresten van 5 juni 2009 van de Hoge Raad beroepen op de eigen schuld van [eiser] en gesteld dat zij [eiser] het aangaan van de lease-overeenkomst niet had behoeven te ontraden zodat de eigen schuld in casu op 100% dient te worden gesteld. De kantonrechter merkt op dat terzake op Dexia de stelplicht en – zo nodig bij voldoende gemotiveerde betwisting – de bewijslast rust. Aangezien deze stelplicht betrekking heeft op feiten en omstandigheden – inkomens- en vermogensgegevens – die in de privésfeer van [eiser] liggen, mag van [eiser] worden verlangd dat hij ter onderbouwing van zijn betwisting van eigen schuld inkomens- en vermogensgegevens in het geding brengt, zodat Dexia zich – zo nodig door weerlegging van deze gegevens – van haar bewijslast kan kwijten.
2.5. [eiser] heeft ermee volstaan slechts een biljet van een proces van 1999 over te leggen, zonder enige toelichting en opgave van de bij het tussenvonnis in de bijlage expliciet omschreven en gespecificeerde gevraagde gegevens. Bovendien valt uit dit biljet van een proces niet af te leiden wat de maandelijkse netto woonlasten van [eiser] waren in dat jaar. Daarnaast heeft [eiser] bij dagvaarding gesteld dat hij financieel verantwoordelijk is voor een kind en hij bij het aangaan van de lease-overeenkomst de doelstelling voor ogen had te sparen voor zijn kind en voor schoolgeld. In het verlengde hiervan kan niet worden uitgesloten dat [eiser] ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst samenwoonde met de moeder van zijn kind, zoals Dexia betoogt. Echter, bij akte heeft [eiser] zonder enige verklaring gesteld dat hij in 1999 alleenstaand was, zonder kinderen. Van belang hierbij is nog dat indien [eiser] ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst reeds een gezamenlijke huishouding voerde met zijn voornoemde partner, hij in het licht van de genoemde arresten van het hof Amsterdam van 1 december 2009 was gehouden tevens inkomens- en vermogensgegevens van haar over te leggen en deze gegevens genoegzaam te onderbouwen. Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat nu [eiser] de stellingen van Dexia onvoldoende heeft weersproken en derhalve niet aan zijn (verzwaarde) stelplicht heeft voldaan, aan bewijsvoering aan de zijde van Dexia niet wordt toegekomen en de stellingen van Dexia op het punt van eigen schuld als vaststaand moet worden beschouwd. Dit betekent dat de schade bestaande uit de betaalde maandtermijnen geheel voor rekening van [eiser] dient te blijven.
2.6. Ten aanzien van de restschuld stelt de kantonrechter voorop dat uit de lease-overeenkomst voldoende duidelijk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten, dat [eiser] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de (na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld in beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [eiser] behoort te blijven.
2.7. Van omstandigheden die meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, is niet gebleken. De door [eiser] aangevoerde omstandigheden zijn in de verdeling van de schade waarbij het tekortschieten van Dexia zwaarder is gewogen dan de eigen schuld van [eiser], reeds verdisconteerd.
2.8. Onder verwijzing naar de in bijlage I weergegeven berekening, brengt het voorgaande mee dat Dexia aan schade dient te dragen € 1.022,81 wegens restschuld. Nu [eiser] de restschuld op 21 oktober 2005 aan Dexia volledig heeft voldaan betekent dit dat Dexia het bedrag van € 1.022,81 aan [eiser] is verschuldigd.
2.9. Nu Dexia voormeld bedrag aan [eiser] is verschuldigd, ziet de kantonrechter onvoldoende grond om de gevorderde verklaring voor recht dat Dexia aan de Stichting [naam] te Almelo dient te betalen, toe te kunnen wijzen.
2.10. Dexia is over de door haar te betalen schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij dienaangaande in verzuim is. Ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder b, BW treedt verzuim ter zake van een schadevergoedingsplicht als de onderhavige van rechtswege in als zij niet terstond wordt nagekomen. Het verzuim kan echter pas intreden op het moment dat een opeisbare verbintenis tot schadevergoeding is ontstaan. In dit geval kon pas op het moment van beëindiging van de lease-overeenkomst worden vastgesteld dat schade was geleden, zodat Dexia steeds op de dag van de eindafrekening, zijnde 13 oktober 2005, in verzuim is geraakt en dus vanaf die datum wettelijke rente is verschuldigd.
2.11. Nu Dexia onweersproken heeft gesteld dat er geen betalingsachterstanden zijn of zijn geweest wordt de vordering met betrekking tot de BKR-registratie afgewezen wegens gebrek aan belang.
2.12. De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling meer.
Proceskosten
2.13. Gelet op de uitslag van de procedure dient Dexia te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
2.14. Er is bij afweging van de belangen van beide partijen bij de onderhavige uitspraak onvoldoende aanleiding het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
I. veroordeelt Dexia aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.022,81, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 oktober 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak begroot op:
- voor verschuldigd griffierecht € 208,00
- voor salaris gemachtigde € 150,00
totaal: € 358,00
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief btw;
III. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. W.A.J.P. van den Reek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Berekening schade, voordeelstoerekening, verdeling restschuld
Afnemer [eiser]
Contractnummer 2140097
Rolnummer: DX 09-250
reconventionele vordering ingesteld nee
A. Betaalde leasetermijnen 6.982,36
saldo eindafrekening 1.534,21
af: achterstallige termijnen 0,00
B. in aanmerking te nemen restschuld 1.534,21
totale schade exclusief voordeelstoerekening 8.516,57
af: batig saldo voorgaande lease-overeenkomsten 0,00
af: uitgekeerde dividenden c.a. 1.486,23
af: verrekende dividenden c.a. 0,00
C. totale schade minus voordeel 7.030,34
schade m.b.t. betaalde termijnen minus voordeel 5.496,13
eigen schuld afnemer 1
D. door Dexia te dragen schade m.b.t. betaalde termijnen 0,00
schade m.b.t. achterstallige termijnen minus voordeel geen schade
eigen schuld afnemer 1
E. door Dexia te dragen schade m.b.t. achterstallige termijnen 0,00
schade wat betreft restschuld minus voordeel 1.534,21
eigen schuld afnemer 1/3
F. door Dexia te dragen schade m.b.t. restschuld 1.022,81