ECLI:NL:RBAMS:2010:BU3663

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 10.620 en HA RK 10.626
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de wrakingskamer en verzoek tot wraking van een kantonrechter

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 16 juli 2010, zijn twee verzoeken tot wraking ingediend door een klager. Het eerste verzoek, met rekestnummer HA RK 10.620, was gericht tegen de leden van de wrakingskamer die de behandeling van een eerder wrakingsverzoek van de klager hadden behandeld. De rechtbank verklaarde dit verzoek niet-ontvankelijk, omdat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om wraking te verzoeken van rechters die al uitspraak hebben gedaan. De klager had op 2 juli 2010 mondeling uitspraak gedaan, en deze uitspraak kan alleen in hoger beroep worden aangevochten. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van de klager niet voldoende waren om het verzoek tot wraking te onderbouwen.

Het tweede verzoek, met rekestnummer HA RK 10.626, was gericht tegen een kantonrechter. De wrakingskamer oordeelde dat het enkele feit dat de rechter de klager niet had medegedeeld dat zij haar werkzaamheden zou staken, niet getuigde van vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat de wet bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt geschorst zodra een verzoek tot wraking wordt ingediend. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, omdat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De rechtbank concludeerde dat de klager niet-ontvankelijk was in zijn verzoeken en dat verdere wrakingsverzoeken van de klager niet in behandeling zouden worden genomen, aangezien deze kennelijk bedoeld waren om de onderliggende procedure te vertragen.

De rechtbank heeft de zaak voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het tweede wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen voorziening open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking van 16 juli 2010 op de bij brieven van 5 en 7 juli 2010 gedane en onder rekestnummers HA RK 10.620 en HA RK 10.626 ingeschreven ver¬zoeken tot wra¬king ingediend door:
Mr. [ ],
advocaat te Amsterdam,
verzoeker tot wraking.
Het verzoek met rekestnummer HA RK 10.620 strekt tot wraking van de leden van de wrakingskamer belast met de behandeling van een door verzoeker ter zitting van 2 juli 2010 gedaan verzoek tot wraking van mr. [ ], kantonrechter, hierna: de rechter.
Het verzoek met rekestnummer HA RK 10.626 betreft een nieuw verzoek tot wraking gericht tot de rechter.
Verloop van de procedure
Op 2 juli 2010 is een door verzoeker mondeling gedaan verzoek tot wraking van de rechter behandeld door de wrakingskamer bestaande uit mr. [ ], als voorzitter en mrs. [ ] en [ ], als leden.
Na behandeling van het verzoek is mondeling uitspraak gedaan waarbij het verzoek tot wraking is afgewezen. Bij brief van 5 juli 2010 heeft verzoeker een verzoek gedaan tot wraking van de leden van de wrakingskamer. Bij brief van 5 juli 2010 heeft verzoeker een voorwaardelijk verzoek tot wraking van de rechter gedaan, welk verzoek bij brief van 7 juli 2010 is omgezet in een nieuw verzoek tot wraking. Beide verzoeken zijn behandeld op de zitting van 12 juli 2010. De rechtbank heeft verzoeker en een van de leden van de wrakingskamer gehoord. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het proces-verbaal van de zitting van 2 juli 2010;
? de schriftelijke uitwerking van de mondeling ter zitting van 2 juli 2010 uitge-sproken beslissing;
? het tegen de leden van de wrakingkamer gerichte verzoek van 5 juli 2010;
? het voorwaardelijke tegen de rechter gerichte verzoek van 5 juli 2010;
? de brief van 7 juli 2010 met daarin een nieuw tot de rechter gericht verzoek;
? een brief van verzoeker van 8 juli 2010;
? een schriftelijke reactie van de rechter van 9 juli 2010;
? een door klager ter zitting overgelegd appelschrift gericht tegen de beslissing van de wrakingskamer van 2 juli 2010.
De uitspraak is nader bepaald op 16 juli 2010.
1. Gronden van de beslissing
1.1 In zijn brief van 5 juli 2010 met het verzoek tot wraking gericht tegen de leden van de wrakingskamer, heeft verzoeker medegedeeld dat zijn voorkeur uitging naar behandeling van dat verzoek door rechters uit andere rechtbanken, rechters die geen binding hebben met Amsterdamse rechters. In zijn brief van 8 juli 2010 heeft verzoeker, nadat hij de namen van de behandelend rechters en de datum van behandeling had vernomen, medegedeeld dat hij niet akkoord kon gaan met behandeling door de genoemde Amsterdamse rechters. Ter zitting van 12 juli 2010 heeft verzoeker desgevraagd medegedeeld dat dit geldt voor alle leden van de Amsterdamse rechtbank.
1.2 Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat deze rechters niet onafhankelijk of onpartijdig kunnen oordelen over de door hem ingediende verzoeken. Het betreft collega’s die elkaar elke dag spreken, zien in het bedrijfsrestaurant en een band met Amsterdam hebben dan wel elkaar in hun vrije tijd ontmoeten en spreken. Zo wordt het teveel een Amsterdamse kwestie. De afstand tussen de leden van de wrakingskamer en de rechter en de leden die de door klager ingediende verzoeken behandelen is te nauw, aldus verzoeker. Verzoeker handhaaft dan ook zijn verzoek tot het benoemen van rechters van andere rechtbanken voor de behandeling van zijn verzoeken.
1.3 De door verzoeker gedane mededeling ter zitting houdt in een verzoek tot wraking van alle leden van de rechtbank. Hierin vindt de rechtbank aanleiding aanstonds te bepalen dat verzoeker niet in dat verzoek kan worden ontvangen. De reden daarvoor is dat de Wet niet voorziet in de daartoe door verzoeker aangedragen grond, te weten dat hij geen genoegen kan nemen met behandeling door enig lid van de Amsterdamse rechtbank. De wetgever heeft de behandeling van wrakingsverzoeken nu eenmaal in handen gelegd van collega rechters uit de rechtbank waarvan de gewraakte rechter deel uitmaakt. De rechtbank zal daarom zelf op dit verzoek te beslissen.
2. Het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer
Het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer berust op de grond dat de wrakingskamer zich partijdig heeft gedragen door de gewraakte rechter van dienst te zijn wat blijkt uit de volgende feiten en of verkeerde toepassing van het recht.
2.1 De rechtbank heeft de rechter niet onder ede als getuige willen horen terwijl zij ter zitting heeft verklaard dat zij bang zou zijn om meineed te plegen. Verzoeker vindt dat een vreemde verklaring voor een rechter als zij nimmer met de Orde van Advocaten dan wel vertegenwoordigers daarvan heeft gesproken.
2.2 De rechtbank heeft het verzoek behandeld zonder kennisname van het onderlig-gende procesdossier en het proces-verbaal van de zitting. De rechtbank heeft daar-door ook geen inzicht kunnen krijgen in de door verzoeker in die procedure inge-brachte producties en de door hem ingestelde eis in reconventie.Verzoeker heeft ter gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek meermalen verzocht om dat proces-verbaal maar het niet gekregen.
2.3 De rechtbank heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 9.4 van het wrakingsprotocol door mondeling uitspraak te doen, terwijl een uitspraak uitsluitend schriftelijk en gemotiveerd kan plaats vinden. De beslissing was niet schriftelijk en ook niet gemotiveerd. Verzoeker mag erop vertrouwen dat de rechtbank zich houdt aan haar eigen regels die zijn gepubliceerd. Tot het tegendeel blijkt, stelt verzoeker zich op het standpunt dat de rechtbank geen beslissing heeft genomen. Bij gebreke van een dergelijke beslissing stelt verzoeker dat hij nog het recht heeft de leden van de rechtbank te wraken.
3. De reactie van de leden van de wrakingskamer
Namens de leden van de wrakingskamer heeft mr. [ ] ter zitting medegedeeld dat de leden niet berusten in het wrakingsverzoek. Het verzoek heeft zij gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hierna op dat verweer worden ingegaan.
4. De ontvankelijkheid van het verzoek
4.1 Een verzoek tot wraking kan op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering slechts worden ingediend tegen een rechter die een zaak in behandeling heeft. Wraking is erop gericht de rechter van verdere deelname aan de behandeling van de zaak af te houden. Dat doel kan uiteraard niet worden bereikt als al uitspraak is gedaan en de betreffende rechter geen zaak meer in behandeling heeft.
4.2 Naar het oordeel van de rechtbank voorziet de wet dan ook niet in de mogelijkheid om wraking te verzoeken van de rechters die de uitspraak hebben gedaan. In de onderhavige zaak is op vrijdag 2 juli 2010 mondeling uitspraak gedaan. Deze uitspraak kan eventueel slechts worden aangetast in hoger beroep. Klager is van deze uitspraak ook in appel gegaan. De door klager in zijn verzoek aangedragen argumenten maken dit niet naders. Dit betekent dat verzoeker niet in het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer kan worden ontvangen.
5. Het (nieuwe) tegen de rechter gerichte verzoek
Aan dit verzoek legt verzoeker ten grondslag dat de rechter hem niet heeft medegedeeld dat zij haar werkzaamheden zal opschorten zolang nog niet is beslist op het wrakingsverzoek gericht tegen de leden van de wrakingskamer. Bij gebrek aan wetenschap gaat verzoeker er daarom vanuit dat de rechter met veronachtzaming van de wettelijke bepalingen haar werkzaamheden kennelijk heeft voortgezet, wat maakt dat de rechter partijdig is.
6. De reactie van de rechter
6.1 De rechter heeft schriftelijk medegedeeld dat zij in de brief van verzoeker van 5 juli 2010 slechts een voorwaardelijk wrakingsverzoek kan lezen. Zolang zij zich houdt aan het verzoek om geen werkzaamheden in de onderliggende procedure te verrichten, wordt de in de brief gestelde voorwaarde niet vervuld en kan het verzoek buiten behandeling blijven. De rechter stelt zich te hebben gehouden aan het verzoek geen werkzaamheden te verrichten. Zij heeft zich niet genoodzaakt gevoeld dat ook nog eens aan verzoeker te bevestigen, nu schorsing uit de wet volgt. De rechter stelt met haar stilzitten op geen enkele wijze blijk te hebben gegeven van enige partijdig-heid, danwel van haast met haar werkzaamheden, met veronachtzaming van de wet en het wrakingsprotocol.
6.2 De rechter heeft zich daarnaast genoodzaakt gevoeld om te reageren op de eerste wrakingsgrond in de brief van 5 juli 2010 waarbij verzoeker wraking van de leden van de wrakingskamer verzoekt. In het van de zitting van 2 juli 2010 opgemaakte proces-verbaal is een juiste weergave te vinden van haar uitlatingen met betrekking tot het verzoek om de rechter onder ede te horen. Dat de rechter het risico onderkent dat verzoeker haar zal beschuldigen van meineed is uiteraard iets heel anders dan dat de rechter bang is om meineed te plegen, in welke bewoordingen zij zich beslist niet heeft uitgelaten, aldus de rechter.
7. De beoordeling van het verzoek
7.1 Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kun-nen lijden.
7.2 Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij voor-ingenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerecht-vaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
7.3 De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
7.4 De rechtbank is van oordeel dat aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen enkele aanwijzing is te ontlenen dat de rechter - subjectief - partijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel geen aanknopingspunt gevonden.
7.5 Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden een zwaar-wegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaar-digd is.
7.6 Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Nog los van het antwoord op de vraag of de door verzoeker aangedragen grond een nieuw feit is als bedoeld in artikel 37 lid 4 Rv, getuigt het enkele feit dat de rechter verzoeker niet heeft medege-deeld dat zij haar werkzaamheden zou staken, naar het oordeel van de rechtbank niet van enige vooringenomenheid van de rechter en evenmin kan op grond daarvan bij verzoeker de gerechtvaardigde vrees zijn ontstaan dat het de rechter aan onpartijdig-heid heeft ontbroken. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit de wet rechtstreeks voortvloeit dat de behandeling van de zaak wordt geschorst, zodra een verzoek tot wraking wordt ingediend.
7.7. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zijn er termen thans reeds te bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker gericht tegen de rechter niet in behande-ling zullen worden genomen. De reden daarvoor is dat met de door verzoeker gedane verzoeken tot wraking kennelijk geen ander doel is beoogd, dan te voorkomen dat onderliggende kortgedingprocedure een beslissing zal worden genomen. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit misbruik van het wrakingsmiddel op.
9. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I NG
De rechtbank:
? verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek gericht tegen alle leden van de rechtbank;
? verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek gericht tegen de leden van de wrakingskamer;
? wijst het nieuwe tot de rechter gerichte wrakingsverzoek af;
? bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van de rechter niet in behandeling zal worden genomen;
? bepaalt dat de behandeling van de zaak met nummer [ ] wordt voortgezet in de stand waarin de procedure zich bevond ten tijde van het indienen van het tweede wrakingsverzoek tegen de rechter.
Aldus gegeven door mrs. F.G. Bauduin, G.H. Marcus en J.C. Boeree
leden van genoemde kamer, en uitgespro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van 16 juli 2010, in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.