ECLI:NL:RBAMS:2010:BP6867

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-2406 ZFW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van zorgbijdrage door Nederlandse pensioengerechtigde woonachtig in Zweden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nederlandse pensioengerechtigde, woonachtig in Zweden, en de raad van bestuur van het College voor Zorgverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J. Kreijger, betwistte de verplichting om een bijdrage te betalen op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor zorg in zijn woonland, terwijl hij ook belasting betaalt in Zweden voor de gezondheidszorg. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse regeling niet in strijd is met het Europese recht, en dat de eiser, ondanks zijn belastingbijdrage in Zweden, gehouden is om een bijdrage te betalen aan Nederland. De rechtbank baseerde haar oordeel op de EG-Verordening 1408/71, die bepaalt dat de lidstaat die het pensioen betaalt verantwoordelijk is voor de zorgkosten van de gepensioneerde, ongeacht waar deze woont. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat hij niet langer onder de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving valt en dat de artikelen 28 en 28bis van de Verordening niet op hem van toepassing zijn. De rechtbank concludeerde dat de nationale wetgeving van Nederland, zoals vastgelegd in artikel 69 van de Zvw, van toepassing is op in het buitenland woonachtige rechthebbenden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, en oordeelde dat de verplichting tot betaling van de zorgbijdrage rechtmatig is.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/2406 ZFW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Zweden),
eiser,
gemachtigde mr. P.J. Kreijger,
en
de raad van bestuur van het College voor Zorgverzekeringen,
verweerder,
gemachtigden mr. K. Siemeling en [gemachtigde]
Procesverloop
Bij brief van 31 juli 2008 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat door een wijziging van de Zorgverzekeringswet (Zvw) de rechtsgang voor de inhoudingen van de bijdrage voor de Zvw van verdragsgerechtigden is veranderd. De wijziging houdt in dat eiser bij verweerder bezwaar kan maken tegen de inhoudingen van de bijdrage voor de Zvw door particuliere pensioenfondsen of werkgevers.
Bij brief van 2 augustus 2008 heeft eiser bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen op zijn niet-wettelijke pensioen.
Bij besluit van 27 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser van 2 augustus 2008 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2010.
Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Overwegingen
1.1 Eiser is Nederlander en woont sinds 2005 in Zweden. Hij ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarnaast ontvangt eiser een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen van zijn voormalige werkgever KPN.
1.2 Sinds 1 januari 2006 wordt eiser door verweerder aangemerkt als verdragsgerechtigde in de zin van artikel 28 en 28 bis van EG-Verordening 1408/71 (hierna: de Verordening). Dat betekent dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser, gelet op zijn wettelijk pensioen uit Nederland, recht heeft op zorg in zijn woonland Zweden ten laste van Nederland. Eiser is volgens verweerder gehouden daarvoor een bijdrage te betalen gelet op artikel 33 van de Verordening en artikel 69 van de Zvw. Verweerder heeft het UWV en het particuliere pensioenfonds van eiser opdracht gegeven de genoemde bijdrage in te houden op eisers pensioen.
1.3 In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de lidstaat die het wettelijk pensioen betaalt, gelet op de Verordening, verantwoordelijk is voor de kosten van medische zorg van de gepensioneerde. Dit geldt ook indien de gepensioneerde in een andere lidstaat woont en recht op deze zorg zou hebben als hij in het pensioenland zou wonen. Eiser voldoet aan deze voorwaarden en is daarom een bijdrage ingevolge de Zvw verschuldigd. Deze bijdrage wordt zowel op zijn WAO-uitkering als op zijn particuliere pensioen ingehouden. Uit artikel 42 van de Zvw volgt dat het gehele belastbare inkomen wordt meegenomen bij de berekening van de hoogte van de bijdrage (net zoals bij de premie het geval zou zijn indien eiser in Nederland zou wonen). Een Nederlands particulier pensioenfonds heeft de verplichting om de verschuldigde bijdrage in te houden.
2. Inhoudelijke beoordeling
2.1. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat hij sinds zijn vertrek uit Nederland naar Zweden niet langer is onderworpen aan de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving, en dus ook niet aan artikel 69 Zvw en de daarop gebaseerde nationale regelingen. Op grond van artikel 13, tweede lid onder f van de Verordening is immers op hem, als postactieve, alleen de sociale verzekeringswetgeving van zijn woonland, Zweden, van toepassing. De artikelen 28 en 28bis van de Verordening kunnen om die reden evenmin van toepassing zijn. De rechtbank wordt verzocht bij twijfel hieromtrent prejudiciële vragen te stellen.
2.2. Dit betoog baat eiser niet. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna het HvJ) heeft in zijn recente arrest van 14 oktober 2010 (Van Delft e.a. C-345/09 r.o. 38) in herinnering gebracht dat de artikelen 28 en 28 bis van de Verordening een ‘conflictregel’ bevatten om in het geval van een rechthebbende op pensioen of rente die in een andere lidstaat woont dan de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is, te kunnen uitmaken welk orgaan de in dat artikel bedoelde prestaties moet verlenen en welke wetgeving toepasselijk is. De genoemde artikelen vormen een bijzondere regeling ten aanzien van de aanspraak op verstrekkingen krachtens de ziektekostenverzekering voor pensioen- en rentetrekkers. Dit betekent dat, anders dan eiser meent, artikel 13, tweede lid onder f, van de Verordening niet in de weg staat aan het van toepassing zijn van de artikelen 28 en 28 bis van de Verordening op hem en evenmin aan de verbindendheid van artikel 69 van de Zvw. Eisers beroepsgrond faalt derhalve.
Waar het HvJ hierover reeds in duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen heeft geoordeeld, ziet de rechtbank geen aanleiding het HvJ prejudiciële vragen te stellen zoals door eiser verzocht.
2.3. In artikel 28 van de Verordening is –voor zover hier van belang- het volgende bepaald.
De rechthebbende op een pensioen of rente verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat, of op pensioenen of renten verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, die geen recht op prestaties heeft op grond van de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, heeft niettemin zelf, evenals zijn gezinsleden, recht op deze prestaties, voor zover hij op grond van de wettelijke regeling van de voor de pensioenverzekering bevoegde Lid-Staat, of van ten minste één van de voor deze verzekering bevoegde Lid-Staten, eventueel met inachtneming van artikel 18 en van bijlage VI recht op prestaties zou hebben, indien hij op het grondgebied van de betrokken Staat woonde.
2.4. Met de toetreding van (onder meer) Zweden is aan de Verordening artikel 28bis toegevoegd. Daarin is het volgende bepaald.
Indien de rechthebbende op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat, of op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, woont op het grondgebied van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling voor het recht op verstrekkingen geen voorwaarden stelt inzake de verzekering of de arbeid en krachtens de wettelijke regeling waarvan geen pensioen of rente verschuldigd is, komen de aan hem en aan zijn gezinsleden verleende verstrekkingen voor rekening van het overeenkomstig artikel 28, tweede lid, bepaalde orgaan van een van de ter zake van pensioenen bevoegde Lid-Staten, voor zover de betrokken rechthebbende en zijn gezinsleden recht zouden hebben op deze verstrekkingen krachtens de wettelijke regeling die wordt toegepast door het bedoelde orgaan indien zij woonden op het grondgebied van de Lid-Staat waar dit orgaan is gevestigd.
2.5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser alleen pensioenen, waarvan één wettelijk pensioen, uit Nederland ontvangt en niet op andere wijze inkomen heeft in Zweden. Eiser heeft op grond van artikel 28 en 28bis dan ook recht op zorg in zijn woonland (Zweden) ten laste van zijn pensioenland (Nederland). Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat hij reeds op grond van de wetgeving van Zweden voor verstrekkingen in aanmerking komt en dat daarom de Verordening niet op hem van toepassing is, voegt de rechtbank hier nog het volgende aan toe. Artikel 28bis van de Verordening heeft juist specifiek betrekking op de situatie dat betrokkene woont in een lidstaat waarvan de wettelijke regeling voor het recht op verstrekkingen geen voorwaarden stelt inzake de verzekering of de arbeid. Het feit dat eiser aanspraken heeft op verstrekkingen in Zweden, is dus juist een onderdeel van de vereisten die artikel 28bis van de Verordening voor toepasselijkheid stelt.
2.6. Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Verordening is het orgaan van een lidstaat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen- of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voor zover de prestaties krachtens de artikelen 27, 28, 28bis, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van bedoelde lidstaat komen.
2.7. Nu eiser recht heeft op zorg in zijn woonland ten laste van Nederland, is Nederland ingevolge artikel 33, eerste lid van de Verordening gemachtigd om daarvoor een bijdrage in te houden volgens de in een wettelijke regeling vastgestelde nadere regels.
2.8. Zoals ook blijkt uit de expliciete verwijzing in deze bepaling naar de nationale wetgever, is het bij gebreke van harmonisatie op communautair niveau een aangelegenheid van de wetgever van elke betrokken lidstaat om tot eigen nationale wetgeving op het gebied van sociale zekerheid te komen en te bepalen welke inkomsten voor de berekening van de sociale zekerheidspremies (of bijdragen als hier aan de orde) in aanmerking genomen moeten worden. Dat laat echter onverlet dat bij de uitoefening van zijn bevoegdheid de betrokken lidstaat het gemeenschapsrecht dient te eerbiedigen (zie de arresten van het HvJ van 6 maart 2006, Piatkowski, C-493/04 en 18 juli 2006, Nikula, C-50/5 r.o. 24). De rechtbank zal hierna aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of (toepassing van) de nationale regeling in strijd is met het Europese recht.
2.9. Nederland heeft in artikel 69 van de Zvw de regels neergelegd ter zake van in het buitenland woonachtige rechthebbenden en deze uitgewerkt in artikel 6.3.1 e.v. Regeling zorgverzekering
Artikel 69 van de Zvw luidt als volgt:
1. In het buitenland wonende personen die met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, melden zich, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het College zorgverzekeringen aan.
2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verschuldigd, die voor een bij die regeling te bepalen gedeelte van de bijdrage, voor de toepassing van de Wet op de zorgtoeslag als premie voor een zorgverzekering wordt beschouwd.
2.10. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat artikel 69 van de Zvw niet ziet op een situatie als bedoeld in artikel 28bis van de Verordening, zodat daarin geen wettelijke grondslag gevonden kan worden om op basis van artikel 33 van de Verordening een bijdrage in te houden. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar de Memorie van Toelichting (MvT) op de Regeling van een sociale verzekering voor geneeskundige zorg ten behoeve van de gehele bevolking, meer specifiek de toelichting op artikel 69 Zvw (Kamerstukken II 2003-2004, 29763, nr. 3 pagina 163). In die toelichting is het volgende vermeld: “In het buitenland wonende personen met recht op een Nederlands pensioen of (langlopende) uitkering hebben, indien zij niet op grond van de wetgeving van hun woonland voor ziektekosten verzekerd zijn, recht op (vergoeding van) geneeskundige zorg indien zij – nadat zij zich verzekerd zouden hebben – recht op Zvw-prestaties zouden hebben, indien zij in Nederland zouden hebben gewoond. In het woonland worden dan de verstrekkingen verleend naar het recht van dat woonland, voor rekening van Nederland. Hiertoe wordt jaarlijks een bedrag aan het desbetreffende woonland betaald.”
2.11. De rechtbank volgt de conclusie van eiser niet. De tekst van artikel 69 Zvw maakt voor artikel 28bis van de Verordening geen uitzondering. Uit de MvT in zijn geheel kan voorts worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd met de Zvw alle verzekerden onder de paraplu van de Verordening te brengen (zie pagina 6 van de MvT) en dat de regeling in artikel 69 ziet op alle personen die in het buitenland wonen en die op grond van een verdrag of de Verordening recht hebben op zorg ten laste van Nederland (zie pagina 57 van de MvT).
Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat hij reeds op grond van de wetgeving van Zweden voor ziektekosten verzekerd is en dat daarom (gelet op de MvT) artikel 69 Zvw niet op hem van toepassing is, voegt de rechtbank hier nog het volgende aan toe. De wettelijke regeling van Zweden (zoals ook blijkt uit de tekst van artikel 28bis van de Verordening) stelt voor het recht op verstrekkingen geen voorwaarden inzake de verzekering of de arbeid. Naar eiser heeft gesteld, wordt de gezondheidszorg in Zweden gefinancierd uit de algemene middelen en niet op grond van een verzekering. Van een verzekering van eiser tegen ziektekosten op grond van de wetgeving van Zweden is dus geen sprake. Deze stelling baat eiser daarom evenmin.
2.12. Eiser heeft de stelling opgeworpen dat de verplichting aan Nederland een bijdrage te betalen, terwijl eiser in Zweden via de belasting bijdraagt aan het Zweedse systeem, maakt dat hij dubbel betaalt. Dit is in strijd met artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (hierna: het VWEU), aldus eiser.
2.13. Ter zitting heeft eiser erkend dat hij eerst na het geheel beëindigen van zijn werkzaamheden is verhuisd naar Zweden en daarmee niet aangemerkt kan worden als migrerend werknemer in de zin van het VWEU. Nu eiser geen werknemer is in de zin van artikel 45 van het VWEU kan hij daaraan naar het oordeel van de rechtbank geen bescherming ontlenen. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar overweging 89-93 van genoemd arrest van het HvJ inzake [ ] e.a..
2.14. Ter zitting heeft eiser betoogd dat door de invoering van de Zvw sprake is van indirecte discriminatie naar nationaliteit, vanwege een onderscheid naar woonplaats. Eiser wordt vanwege het verleggen van zijn woonplaats naar een andere lidstaat geconfronteerd met dubbele lasten voor zijn recht op zorg.
2.15. De rechtbank stelt voorop dat de claim van discriminatie door eiser niet is onderbouwd. Ter zitting heeft eiser verwezen naar de vrijheid van reizen en vestiging, zodat de rechtbank eisers betoog zo verstaat dat hij hiermee met name een beroep doet op artikel 21 VWEU.
Volgens artikel 21, eerste lid, VWEU heeft iedere burger van de Unie het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij het Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
2.16. Onder verwijzing naar met name de overwegingen 100 en 101 van het HvJ in meergenoemd arrest inzake [ ] e.a. overweegt de rechtbank dat artikel 21, eerste lid, VWEU een verzekerde niet kan waarborgen dat verplaatsing naar een andere lidstaat voor de sociale zekerheid, onder meer voor de prestaties bij ziekte, neutraal zal zijn. Rekening houdend met de verschillen tussen de stelsels en de wettelijke regelingen van de lidstaten op dit gebied kan een dergelijke verplaatsing, naargelang van het geval, op het gebied van de sociale bescherming voor de betrokken persoon meer of minder voordelig of onvoordelig zijn. Wel geldt de voorwaarde dat de toepassing van nationale wetgeving er niet zonder meer toe leidt dat sociale bijdragen worden betaald zonder dat daar een recht op prestaties tegenover staat. Naar het oordeel van de rechtbank is van deze situatie geen sprake. Tegenover de betaling van de bijdrage staat een recht op verstrekkingen voor eiser. Dat eiser een dergelijk recht in Zweden mogelijk ook geldend kan maken op grond van de nationale wetgeving aldaar, doet op zich niet af aan dit gegeven. Voor zover eiser ook heeft bedoeld te stellen dat hij nu dubbel betaalt zonder meer, overweegt de rechtbank nog het volgende.
2.17. In artikel 21, eerste lid, VWEU is uitdrukkelijk een voorbehoud gemaakt voor de beperkingen en voorwaarden die bij het Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. Waar de betaling van een bijdrage aan Nederland is gebaseerd op het bepaalde in een op het Verdrag gebaseerde regeling, zoals de Verordening, is het voorbehoud op een dergelijke situatie dus in beginsel van toepassing. Eiser kan daarom ten aanzien van de bijdrage niet een succesvol beroep doen op artikel 21, eerste lid VWEU.
2.18. Verweerder heeft (dan ook) gesteld dat eiser zich met betrekking tot de dubbele betaling niet tot Nederland, maar tot Zweden dient te wenden. Daaraan heeft verweerder nog toegevoegd dat in Denemarken, waar een met Zweden vergelijkbare problematiek speelt, een fiscale faciliteit in het leven is geroepen waarbij de bijdrage op grond van artikel 33 van de Verordening kan worden afgetrokken voor de belasting.
De rechtbank voegt hieraan toe dat in Europees verband er geen afstemming is in regelgeving betreffende belasting, zoals de Verordening die wel biedt met betrekking tot de sociale zekerheid. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat de stellingname van eiser in ieder geval niet tot de conclusie kan leiden dat van bijdrageheffing door Nederland moet worden afgezien.
2.19. Eiser heeft ook betoogd dat zijn KPN-pensioen niet betrokken mag worden bij de berekening van de hoogte van de Zvw-bijdrage en dat (een deel) van de bijdrage evenmin mag worden geïnd van dat pensioen.
2.20. In artikel 6.3.1 van de Regeling zorgverzekering is neergelegd hoe de bijdrage wordt berekend. Deze bepaling vermeldt (voor zover hier van belang):
1) De voor een persoon, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet verschuldigde bijdrage wordt berekend door de grondslag van de bijdrage te vermenigvuldigen met het getal dat wordt berekend uit de verhouding tussen de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekering in het woonland van deze persoon, en de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland.
2) De grondslag van de bijdrage is gelijk aan de som van:
a) een inkomensafhankelijke bijdrage, berekend overeenkomstig paragraaf 5.2 van de Zorgverzekeringswet,
b) een inkomensafhankelijke bijdrage, berekend overeenkomstig de op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) verschuldigde premie voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en verminderd met het bedrag waarop de partner van degene die de bijdrage verschuldigd is volgens de artikelen 8.9 en 8.9a van de Wet inkomstenbelasting 2001 recht zou hebben indien degene die de bijdrage verschuldigd is verzekerd zou zijn ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor zover op grond van deze bepalingen geen teruggave in de inkomstenbelasting is verleend, en,
c) vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op de kalendermaand waarin deze persoon de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, een bijdrage per maand overeenkomende met eentwaalfde van het bedrag van de geraamde gemiddelde premie voor een verzekerde voor een zorgverzekering in het berekeningsjaar, bedoeld in artikel 4 van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: nominale deel).
2.21. Uit het tweede lid onder a van dit artikel volgt dat een inkomenafhankelijk bijdrage wordt berekend over het bijdrage-inkomen zoals bedoeld in paragraaf 5.2 van de Zvw. Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Zvw, is het bijdrage-inkomen van een jaar het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de verzekeringsplichtige in dat jaar is genoten aan:
[…]
d) belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen, bepaald volgen de regels van afdeling 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna de Wet IB 2001).
2.22. Eiser heeft niet betwist dat eisers KPN-pensioen voldoet aan de definitie van een belastbare periodieke uitkering of verstrekking in de zin van artikel 3.100 van de Wet IB 2001. Dat betekent dat niets eraan in de weg staat om het KPN-pensioen van eiser bij de berekening van de Zvw-bijdrage te betrekken. Dat vanwege de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (de Belastingovereenkomst) over eisers KPN-pensioen niet in Nederland, maar uitsluitend in Zweden belasting wordt geheven, doet niet af aan het feit dat dat pensioen een belastbare periodieke uitkering is in de zin van artikel 3.100 van de Wet IB 2001.
2.23. Eiser heeft ook de bevoegdheid van verweerder tot heffing en inhouding betwist. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat verweerder in juridische zin het orgaan vormt zoals bedoeld in artikel 33 van de Verordening, dat bevoegd is een bijdrage in te houden. Dat de feitelijke inhouding geschiedt door pensioenfondsen en de uitkeringsinstanties, kan niet afdoen aan het feit dat verweerder voor de inhoudingen juridisch verantwoordelijk is. Die inhouding geschiedt in opdracht van verweerder.
2.24. De rechtbank stelt voorop dat verweerder als bevoegd orgaan in de zin van artikel 4, tweede lid van de EG-Verordening 574/72 is opgenomen in Bijlage II van die Verordening. De Zvw sluit daarop aan, met name waar bij wet van 29 mei 2008 (Wet tot wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met de rechtsgang bij inhouding van de bijdrage van verdragsgerechtigden (Stb. 2008, 277)) is vastgelegd dat verweerder de beschikking op bezwaar neemt over de heffing en de inning van de bijdrage. Kenmerkend van een beslissing op bezwaar is dat deze door hetzelfde bestuursorgaan wordt genomen als het orgaan dat het besluit heeft genomen waartegen het bezwaar is gericht. Dit vormt een illustratie van het gegeven dat ook de inhouding juridisch gezien door verweerder geschiedt.
De bevoegdheid van verweerder is door de rechtbank bovendien ook al eerder aangenomen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 31 januari 2008, gepubliceerd onder LJ-nummer BC3483.
3. Conclusie
3.1. Al hetgeen namens eiser is aangevoerd kan dus niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter,
mrs. J.H.M. van de Ven en S.J. Riem, leden, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Plouvier, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2010.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB