zaaknummer / rolnummer: 448948 / HA ZA 10-257
Vonnis van 1 december 2010
1. de stichting STICHTING SOBI,
gevestigd te Bilthoven,
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
eiser in conventie sub 2 tevens gedaagde in reconventie,
advocaat mr. M.Ch. Kaaks,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UITGEVERSMAATSCHAPPIJ TELEGRAAF B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
gedaagde sub 2 tevens eiser in reconventie,
advocaat mr. R.S. Le Poole.
Eiser in conventie sub 2 tevens gedaagde in reconventie wordt hierna “[eiser sub 2]” genoemd. Gedaagde in conventie sub 1 wordt hierna “UMT” genoemd, gedaagde sub 2, tevens eiser in reconventie, “[gedaagde sub 2]” en gedaagde sub 3 “[gedaagde sub 3]”. UMT en [gedaagde sub 2] worden hierna gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud aangeduid als “De Telegraaf”.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 december 2009;
- de akte houdende overlegging producties van 20 januari 2010;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie van 2 maart 2010 met producties;
- het tussenvonnis van 31 maart 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de akte wijziging eis van [eiser sub 2] van 1 oktober 2010;
- de akte houdende overlegging producties van [eiser sub 2] van 1 oktober 2010;
- de akte houdende producties van De Telegraaf van 1 oktober 2010;
- de akte houdende een productie van De Telegraaf van 1 oktober 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 1 oktober 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser sub 2] is oprichter en voorzitter van Stichting Sobi. [eiser sub 2] treedt onder meer op tegen benadeling van schuldeisers en aandeelhouders door beursgenoteerde ondernemingen.
2.2. UMT is actief als uitgever van dagblad De Telegraaf. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn werkzaam als journalist bij dit dagblad.
In 2007 heeft [eiser sub 2] interesse getoond in het ontwikkelen van een website waarop fraude en witteboordencriminaliteit aan de kaak zouden worden gesteld. De naam van die website zou www.hetopenbaarderministerie.nl komen te luiden. [eiser sub 2] heeft die naam op enig moment als domeinnaam laten registreren. De website betrof een initiatief van de heren [naam 1] (hierna: [naam 1]) en [naam 2] (hierna: [naam 2]).
2.3. Op 24 oktober 2007 heeft [naam 2] aan [eiser sub 2] een e-mail gestuurd waarin, voor zover hier relevant, staat:
“Bij deze sturen wij u de besproken samenvatting van het format.”
Bij deze e-mail is een bijlage van twee pagina’s gevoegd met de kop: “Samenvatting Voorlopig Format – “Het Openbaarder Ministerie””.
2.4. Op 1 februari 2008 heeft [eiser sub 2] aan [naam 1] een e-mail gestuurd waarin, voor zover hier relevant, staat:
“Jouw voorstel om de ontwikkeling van de site onder te brengen bij BWin kan ik in principe ondersteunen. Voor ik echter met hem in zee ga moet ik hem uiteraard eerst ontmoetten.”
2.5. [naam 3] (hierna: [naam 3]) is bestuurder van de inmiddels gefailleerde vennootschap Bwin B.V. (hierna: Bwin). Begin 2008 heeft [naam 3] een businessplan 2008-2009 met als kop “Het Openbaarder Ministerie” opgesteld (hierna: “Businessplan”). In dit Businessplan is, voor zover hier relevant, opgenomen:
“Het Openbaarder Ministerie wordt een crossmediale web-based format die als primair doel heeft witteboordencriminaliteit aan het licht te brengen, en deze in grootse mate te bestrijden.”
“”Het Openbaarder Ministerie” is een joint venture van:
- Stichting SOBI
- NAPTV
- Bwin
Elke partij zal op “time and material, om-niet” basis de investeringen doen, welke nodig zijn de joint venture (BV) tot een succes te maken.”
2.6. Op 5 maart 2008 heeft [eiser sub 2] een e-mail gestuurd naar [naam 3] en [naam 1] waarin, voor zover hier relevant, staat:
“Het gesprek afgelopen zondagmiddag bij [naam 1] thuis heeft mij op meerdere punten teleurgesteld. Enkele weken geleden had [naam 3] voorgesteld een businessplan op te opstellen. (…) Toen ik afgelopen zaterdag het stuk ontving bleek daarin geen aandacht aan de financiering te zijn besteed.
(…)
Onderdeel van het gepresenteerde businessplan was wel dat ik gratis arbeidskracht aan de BV ter beschikking zou stellen en ook gratis alle “content” zou inbrengen. (…)
Ik heb er geen vertrouwen meer in dat jullie voldoende met mijn belangen rekening zullen houden en heb daarom definitief besloten niet met jullie in zee te gaan.”
2.7. Op 9 maart 2008 heeft [eiser sub 2] een e-mail gestuurd naar onder meer [naam 3] waarin, voor zover hier relevant, staat:
“Zoals ik al schreef was ik het de afgelopen zondag niet eens met de wijze waarop e financi”ele risico’s in het businessplan voor mij waren afgegrendeld. Van overeenstemming is dan ook geen sprake.
Zowel mijn wantrouwen tegen de opzet van het geheel als het feit dat er op de belangrijkste punten geen overeenstemming is geweest, is kort na mijn mail bevestigd door de inhoud van de mail van [naam 4].
(…) Ik pas daarvoor en kom niet terug op mijn eerdere (reeds definitieve) besluit.”
2.8. Uit het Eerste Faillissementsverslag van 31 maart 2009 inzake Bwin blijkt dat de curator vermoedt dat [naam 3] zijn taak als bestuurder van Bwin onbehoorlijk heeft vervuld. Uit het Tweede Faillissementsverslag van 24 september 2009 blijkt dat Bwin een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werknemer voor een bruto maandsalaris van EUR 16.198,76 per maand. De curator gaat ervan uit dat het dienstverband niet anders valt te kwalificeren dan als een schijnhandeling, met als kennelijk doel om betrokkene geld te bezorgen. De curator heeft hiervan aangifte gedaan. Deze werknemer is door justitie met drugsdelicten in verband gebracht.
2.9. Op vrijdag 16 oktober 2009 om 17:06 uur heeft [gedaagde sub 2] een e-mail gestuurd naar [eiser sub 2] waarin staat:
“Naar aanleiding van een publicatie die morgen in De Telegraaf verschijnt wil ik u de volgende vragen voorleggen:
1) Bent u bekend met het tv-format ‘Openbaarder miniterie’
2) Uw stichting was onderdeel van een joint-venture mbt tot het verder ontwikkelen van dit format. Wat was/is uw rol precies?
3) Bent u bekend met het faillissement van BWin en de reden van dit faillissement?
4) Hoe waren uw contacten met de heer [naam 3]
5) Waaruit bestond u samenwerking met hem?
6) Bent u bekend met de justitiële verdenkingen in zijn richting?
7) Wat zijn thans uw activiteiten mbt het tv-format?
8) Bent u inmiddels gehoord door de Fiod ivm Bwin?
9) Hoe kwalificeert u de gang van zaken rond het TV-format en BWin?
10) Hoe kwalificeert u uw eigen rol binnen dit project?”
2.10. Diezelfde dag heeft [eiser sub 2] om 19:18 uur een e-mail gestuurd naar [gedaagde sub 2] waarin [eiser sub 2] een antwoord heeft geformuleerd op de gestelde vragen. Voor zover hier relevant luidt dit antwoord als volgt:
“ (…) Mijn medewerkster belde u ca. 30 minuten geleden op en vroeg u telefonisch om het artikel per mail toe te zenden. U deelde haar mee dat u daartoe niet bereid was, omdat het ging over een aantal vragen die u door mij beantwoord wilde zien.
Vervolgens ontvingen wij onderstaand bericht met de 10 vragen. Deze zal ik als volgt beantwoorden:
1. De naam heb ik in Luxemburg gedeponeerd met de bedoeling om op enige tijd samen met anderen een onderzoekswebsite te starten op financieel gebied. Ik heb daar niets meer mee gedaan. Ik heb ook diverse andere website-namen laten registreren waar ik ook nog niets mee doe.
2. Noch SOBI noch Hypotheekleed, noch enige andere mij bekende rechtspersoon was onderdeel van een joint-venture tot het verder ontwikkelen van dit format, omdat mij geen format onder de mij toebehorende naam Openbaarder Ministerie bekend is. Ik had dus geen rol.
3. Ik verneem nu voor het eerst dat Bwin failliet is. De reden ken ik niet.
4. Ik heb 2 jaar geleden met enkele personen uit de mediawereld, onder wie ook journalisten gesproken over de mogelijkheid om een TV-format te ontwikkelen op basis van financiële journalistiek en analyse. Dat is na enkele gespreken op niets uitgelopen. En ik ben nu zeer verbaasd te horen, dat onder de mij toebehorende naam van Openbaarder Ministerie (…) door anderen een format zou zijn ontwikkeld. Dat lijkt mij apert onrechtmatig. Ook de domeinnaam Openbaarder-Ministerie is sinds 28 september eigendom van SOBI.
5. Ik heb geen samenwerking met hem gehad. Wel heeft zijn bedrijf enkele ICT-werkzaamheden verricht.
6. Ik verneem nu voor het eerst van justitiele verdenkingen in zijn richting. Die waren mij niet bekend.
7. Ik heb geen enkele activiteit met betrekking tot het tv-format en ook niet gehad.
8. Ik ben niet gehoord door de FIOD in verband met Bwin.
(…)
10. Ik heb geen rol gehad binnen het project, want ik hoor nu voor het eerst dat er een project zou zijn gestart. Kennelijk heeft Bwin en de heer [naam 3] mijn domeinnaam etc. weggekaapt.”
2.11. Op zaterdag 17 oktober 2009 is in dagblad De Telegraaf een artikel verschenen met de titel: “De DUISTERE MOTIEVEN van [eiser]” (hierna: “de Publicatie”). Deze Publicatie is paginagroot geplaatst op pagina 5. Bij deze Publicatie staan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] als auteurs vermeld. In deze Publicatie zijn de volgende passages opgenomen:
“Het opentrekken van een fles bubbels is in ieder geval exact de slotscène van een televisieprogramma dat [eiser sub 2] zelf dolgraag op het scherm had willen brengen (…). Een gelikte televisieshow, waarin [eiser sub 2] als kruisridder ten strijde zou trekken tegen grootondernemingen als Ahold, DSB en ABN Amro, moest miljoenen euro’s in het laatje brengen.”
“Maar [eiser sub 2] ging, zo blijkt uit de naspeuringen van De Telegraaf, in zee met dubieuze zakenpartners. Een joint venture tussen [eiser sub 2]s stichting SOBI en twee andere partijen, waaronder de vennootschap BWin, werd een zakelijk drama, dat de aanvankelijk rooskleurige financiële toekomst van alle partners aan het wankelen bracht.”
“Diverse opsporingsdiensten blijken momenteel onderzoeken te verrichten naar de schimmige financiële achtergronden van onder andere het televisieavontuur. De eerste arrestaties vonden zelfs al plaats. Belangrijkste verdenking van justitie: de ambitieuze tv-plannen van [eiser sub 2] cum suis werden gefinancierd met geld dat mogelijk van drugshandel afkomstig is.”
“De uitwerking van de televisieplannen had zoveel geld opgeslokt, dat de hele joint venture van [eiser sub 2] dreigde te worden meegesleurd in een financiële afgrond. De verbeten missie van [eiser sub 2] tegen de ban[naam 5] lijkt daarom een veel diepere achtergrond te hebben. De schadeclaims tegen DSB moesten niet alleen de gedupeerden er financieel bovenop helpen, het zou ook [eiser sub 2] weer wat geld in het laatje brengen. En, nog belangrijker; hoe dramatischer de val voor DSB en [naam 5], hoe beter het zou zijn voor het televisieformat. Dat zou dankzij een glansrol van [eiser sub 2] alsnog veel geld kunnen opleveren.”
“De belangrijkste partner van [eiser sub 2], ene [naam 3] uit [woonplaats], bleek van de bedrijfsvoering van zijn besloten vennootschap BWin zo’n puinhoop te hebben gemaakt, dat een faillissement onafwendbaar was”
“[eiser sub 2]s zakenpartner blijkt een Marokkaanse crimineel op de loonlijst te hebben gezet, die maandelijks liefst 16.000 euro opstrijkt.”
“Inmiddels zijn ook andere opsporingsdiensten onderzoeken begonnen naar de achtergronden van bepaalde transacties, ook in relatie tot het televisieavontuur van [eiser sub 2].”
“De feiten plaatsen de handelwijze van [eiser sub 2] de afgelopen maanden in een ander daglicht.”
2.12. In de rechterbovenhoek staan onder de kop: “[eiser sub 2]: “Ik weet van niets”” enkele citaten uit de antwoorden van [eiser sub 2]. Midden op de pagina staat in een zwart veld met witte letters: “Justitie: Concept mogelijk gefinancierd met drugsgeld”.
2.13. Op 17 oktober 2009 heeft [eiser sub 2] een reactie op de Publicatie geplaatst op www.hypotheekleed.nl waarin, voor zover hier relevant, staat:
“[gedaagde sub 2] heeft geen moeite gedaan om de waarheid boven tafel te krijgen en suggereert in strijd met de hem bekende waarheid dat hij [eiser sub 2] om commentaar heeft gevraagd. [gedaagde sub 2] heeft dat niet gedaan maar zelfs geweigerd het artikel voor commentaar aan [eiser sub 2] voor te leggen, ondanks expliciet verzoek van [eiser sub 2] om inzage in het artikel te krijgen.”
2.14. In de HP De Tijd uit de week van 30 oktober 2009 staat naar aanleiding van de Publicatie een interview met [eiser sub 2]. Op de vraag: “Waar kwamen die negatieve verhalen vandaan, denkt u?” antwoordt [eiser sub 2]:
“Die zijn denk ik ingegeven door [naam 5], maar daar heb ik geen enkel bewijs voor.”
De hiervoor genoemde reactie en het antwoord van [eiser sub 2] worden hierna aangeduid als: “de Uitlatingen”.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser sub 2] en Stichting Sobi vorderen, na wijziging van eis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) een verklaring voor recht dat de Publicatie onrechtmatig is jegens [eiser sub 2] en Stichting Sobi;
(ii) veroordeling van UMT tot plaatsing van een rectificatie op de voorpagina van de Telegraaf binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, in lettergrootte 14, lettertype Arial, zodanig dat deze rectificatietekst zonder toevoegingen, in een omlijnd kader, tegen een witte achtergrond en zonder onderbreking leesbaar is:
“RECTIFICATIE inzake [eiser sub 2]:
Op 17 oktober 2009 publiceerden wij een artikel onder de titel ‘De Duistere Motieven van [eiser sub 2]’. Deze publicatie bevat ongefundeerde verdachtmakingen jegens de heer [eiser sub 2] waaronder de bewering cq. de suggestie dat de heer [eiser sub 2] geld uit criminele bron zou hebben aangenomen voor de financiering van “TV-plannen”. De Rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld dat deze publicatie onzorgvuldig en onbetamelijk is jegens de heer [eiser sub 2], en daarmee onrechtmatig zowel vanwege de verdacht makende context, als vanwege de onjuiste inhoud.
althans een door deze rechtbank in goede justitie vast te stellen rectificatie;
(iii) UMT te veroordelen tot verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- voor elke dag dat UMT verzuimt het onder (ii) bedoelde bevel na te komen;
(iv) gedaagden in conventie hoofdelijk te veroordelen tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat;
(v) gedaagden in conventie hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2. Hiertoe stellen [eiser sub 2] en Stichting Sobi dat de Publicatie onrechtmatig is omdat de Publicatie feitelijk onjuist is en schadelijk is voor de integriteit en reputatie van [eiser sub 2].
3.3. De Telegraaf voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5. De Telegraaf vordert te verklaren voor recht dat de Uitlatingen onrechtmatig zijn jegens [gedaagde sub 2] en vordert [eiser sub 2] te verbieden om in de toekomst opnieuw dergelijke beschuldigingen aan het adres van [gedaagde sub 2] te doen op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per keer dat [eiser sub 2] dit verbod overtreedt met een maximum van € 50.000,-.
3.6. [eiser sub 2] voert verweer.
3.7. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
In conventie
4.1. [gedaagde sub 3] en De Telegraaf hebben als verweer gevoerd dat [gedaagde sub 3] niets met de Publicatie van doen heeft. [gedaagde sub 3] staat enkel als auteur vermeld omdat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] gewoon zijn de ander te noemen bij individuele publicaties. Omdat Stichting Sobi en [eiser sub 2] vervolgens niet nader hebben onderbouwd waarom [gedaagde sub 3] desondanks onrechtmatig heeft gehandeld jegens hen, zijn de vorderingen jegens [gedaagde sub 3] niet toewijsbaar.
4.2. Door De Telegraaf is verder als verweer gevoerd dat Stichting Sobi geen zelfstandig belang heeft bij de vorderingen omdat Stichting Sobi in de Publicatie slechts een enkele maal zijdelings is genoemd. Daarbij heeft de gevorderde rectificatie alleen betrekking op [eiser sub 2]. Hierop heeft Stichting Sobi niet alsnog, althans onvoldoende gemotiveerd, gesteld dat en waarom de Publicatie jegens haar onrechtmatig is. De vorderingen jegens Stichting Sobi moeten om die reden worden afgewezen.
Verklaring voor recht en rectificatie
4.3. De Publicatie betreft een meningsuiting in de zin van artikel 10 lid 1 EVRM. Een beperking van de vrijheid van meningsuiting is ingevolge artikel 10 lid 2 EVRM slechts toegestaan, indien die beperking bij wet is voorzien (hetgeen het geval is indien sprake is van onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek) en noodzakelijk is in een democratisch samenleving ter bescherming van de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde belangen, waaronder de bescherming van de goede naam of rechten van anderen. De beperking dient bovendien proportioneel te zijn. Bij de beantwoording van de vraag of aan deze voorwaarden is voldaan, dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen.
4.4. De eerste vraag die beantwoording behoeft, is of de publicatie onrechtmatig is jegens [eiser sub 2]. Bij de beoordeling van die vraag staan twee, ieder voor zich hoogwaardige, maatschappelijke belangen tegenover elkaar. Aan de ene kant staat het belang dat een burger niet door publicaties in de pers wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Aan de andere kant staat het belang dat de pers zijn taak als instantie, die informerend, opiniërend en waarschuwend werkzaam is in het belang van het publiek – waartoe kan behoren het signaleren van misstanden – kan vervullen. Deze belangen zullen tegenover elkaar moeten worden afgewogen.
4.5. De rechtbank zal eerst de aard van de Publicatie bepalen en de ernst van de mogelijke gevolgen van deze Publicatie voor [eiser sub 2].
4.6. Door [eiser sub 2] is gesteld dat in de Publicatie de volgende beschuldigingen zijn gedaan:
(i) [eiser sub 2] is een joint venture aangegaan ten behoeve van de ontwikkeling van een televisieformat dat mogelijk met drugsgeld werd gefinancierd.
(ii) Het mislukken van de televisieplannen heeft geleid tot een financieel debacle.
(iii) [eiser sub 2] had duistere motieven bij zijn strijd tegen DSB. [eiser sub 2] hoopte dat zijn publieke optreden tegen de bank er toe zou leiden dat hij zijn mislukte televisieplannen alsnog te gelde zou kunnen maken.
4.7. Met betrekking tot (i) heeft De Telegraaf betwist dat de Publicatie zo moet worden gelezen. In de Publicatie is de volgende passage opgenomen: “De eerste arrestaties vonden zelfs al plaats. Belangrijkste verdenking van justitie: de ambitieuze tv-plannen van [eiser sub 2] cum suis werden gefinancierd met geld dat mogelijk van drugshandel afkomstig is.”. In deze passage wordt het woord “mogelijk” gebruikt, wat volgens De Telegraaf maakt dat de financiering met drugsgeld niet als feit wordt gepresenteerd. Daarbij zal het publiek hieruit niet opmaken dat [eiser sub 2] zelf betrokken is bij het witwassen van drugsgelden. Dat deze lezing van de Publicatie onjuist is, blijkt ook uit het feit dat [gedaagde sub 2] in zijn e-mail van 16 oktober 2009 aan [eiser sub 2] hier niet naar heeft gevraagd, aldus De Telegraaf.
4.8. Deze verweren van De Telegraaf laten onverlet dat in de Publicatie als vaststaand feit wordt gepresenteerd dat justitie [eiser sub 2] en de zijnen er van verdenkt televisieplannen te financieren met geld dat mogelijk van drugshandel afkomstig is. [eiser sub 2] wordt in de Publicatie in verband gebracht met drugsgeld.
4.9. Met betrekking tot (ii) en (iii) heeft De Telegraaf aangevoerd dat sprake is van bloemrijk taalgebruik dat haar nu eenmaal eigen is en dat niet is gesteld of gesuggereerd dat [eiser sub 2] in financiële problemen is gekomen. In de Publicatie is bovendien niet als feit opgenomen dat de aanval van [eiser sub 2] op DSB heimelijk ten dienste stond van de exploitatie van de format. Dit is enkel als een mogelijkheid geopperd.
4.10. De Telegraaf gaat er daarmee aan voorbij dat in de Publicatie in algemene zin wordt opgemerkt dat de joint venture een zakelijk drama werd en de financiële toekomst van alle partners aan het wankelen bracht. De lezer zal dit zodanig opvatten dat dit tevens betrekking heeft op [eiser sub 2], nu in de zin ervoor staat dat het [eiser sub 2] was die in zee ging met dubieuze zakenpartners. In de Publicatie is bovendien de volgende passage opgenomen: “De uitwerking van de televisieplannen had zoveel geld opgeslokt, dat de hele joint venture van [eiser sub 2] dreigde te worden meegesleurd in een financiële afgrond. De verbeten missie van [eiser sub 2] tegen de ban[naam 5] lijkt daarom een veel diepere achtergrond te hebben. De schadeclaims tegen DSB moesten niet alleen de gedupeerden er financieel bovenop helpen, het zou ook [eiser sub 2] weer wat geld in het laatje brengen. En, nog belangrijker; hoe dramatischer de val voor DSB en [naam 5], hoe beter het zou zijn voor het televisieformat. Dat zou dankzij een glansrol van [eiser sub 2] alsnog veel geld kunnen opleveren.” Hierin wordt een verband gelegd tussen de dreiging dat de joint venture van [eiser sub 2] de financiële afgrond in zou worden gesleurd en de diepere achtergrond van de “verbeten missie” van [eiser sub 2] tegen DSB. In deze passage staat weliswaar dat die verbeten missie van [eiser sub 2] een diepere achtergrond “lijkt” te hebben, maar de bedoelde zin moet in de context van het gehele artikel worden gelezen. In de rest van de Publicatie en de nadrukkelijk aanwezige titel van de Publicatie, die dezelfde strekking heeft, is geen sprake van enig voorbehoud. De lezer zal aldus de stellige indruk krijgen dat [eiser sub 2] met de aanval op de DSB-bank daadwerkelijk een verborgen agenda had.
4.11. Uit het voorgaande moet worden geconcludeerd dat [eiser sub 2] in de Publicatie wordt beschuldigd van de in rechtsoverweging 4.6 genoemde feiten. Deze beschuldigingen zijn ernstig van aard. Dit is te meer het geval nu voor [eiser sub 2], in de uitoefening van zijn functies, zijn geloofwaardigheid, zijn integriteit en zijn reputatie van groot belang zijn. Die geloofwaardigheid, integriteit en reputatie (en daarmee zijn eer en goede naam) worden door bedoelde beschuldigingen in ernstige mate aangetast.
Feitelijke juistheid en zorgvuldig onderzoek
4.12. De rechtbank zal nu beoordelen in welke mate de genoemde beschuldigingen ten tijde van de Publicatie steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal.
4.13. Door [eiser sub 2] is gemotiveerd gesteld dat de beschuldigingen onjuist zijn. Hij heeft uitsluitend enkele verkennende gesprekken gevoerd met [naam 3] en anderen over het opzetten van een website Openbaarderministerie.nl. Deze gesprekken zijn op niets uitgelopen en zijn begin maart 2008 beëindigd. Van een televisieformat is geen sprake geweest en evenmin heeft een joint venture met hem en [naam 3] bestaan. Dat sprake zou zijn van een geheime agenda bij zijn optreden rondom de DSB ten behoeve van het televisieformat van [eiser sub 2] is door De Telegraaf verzonnen, aldus [eiser sub 2].
4.14. [gedaagde sub 2] heeft ter zitting verklaard dat de aan de Publicatie ten grondslag liggende informatie bestaat uit het Businessplan, het faillissementsverslag van de curator van Bwin en informatie uit justitiebronnen dat onderzoek werd gedaan naar de financiën van Bwin. Door De Telegraaf is aangevoerd dat uit het Businessplan en de door [eiser sub 2] overgelegde e-mails van 5 en 9 maart 2008 volgt dat [eiser sub 2] en [naam 3] meerdere malen met elkaar hebben gesproken over de in het Businessplan genoemde format en dat zij dus zakenpartners kunnen worden genoemd. Dat de samenwerking niet is doorgegaan maakt dit niet anders. Bwin is een dubieuze zakenpartner te noemen, nu de curator diverse verwijten maakt aan het adres van [naam 3], aldus De Telegraaf.
4.15. Uit het enkele feit dat [eiser sub 2] een paar gesprekken heeft gevoerd met [naam 3] kon niet de conclusie worden getrokken dat [eiser sub 2] een joint venture is aangegaan met Bwin of [naam 3]. Uit de e-mails van 5 en 9 maart 1998 volgt expliciet dat [eiser sub 2] juist géén samenwerking wenste aan te gaan met [naam 3]. [eiser sub 2] schrijft immers op 5 maart 2008 aan [naam 3], voor zover hier relevant: “Ik heb er geen vertrouwen meer in dat jullie voldoende met mijn belangen rekening zullen houden en heb daarom definitief besloten niet met jullie in zee te gaan.” en op 9 maart 2008: “Ik (…) kom niet terug op mijn eerdere (reeds definitieve) besluit.”. Daarbij heeft te gelden dat die e-mails door [eiser sub 2] in het kader van deze procedure zijn overgelegd en dat die informatie ten tijde van de publicatie niet ter beschikking stond van De Telegraaf. Deze e-mails dienen dan ook buiten beschouwing te worden gelaten bij de beantwoording van de vraag of de Publicatie voldoende steun heeft in het toen beschikbare feitenmateriaal. De enige link tussen Bwin en [eiser sub 2] die ten tijde van de Publicatie bij De Telegraaf bekend was, bestond uit het Businessplan waarin gesproken werd over een joint venture en waarin de namen van [naam 3] en [eiser sub 2] werden genoemd. Dit rechtvaardigt echter niet de vermelding in de Publicatie dat [naam 3], althans Bwin, en [eiser sub 2] zakenpartners waren en al helemaal niet de conclusie dat een joint venture was aangegaan ten behoeve van de ontwikkeling van een mogelijk met drugsgeld gefinancierd televisieformat. Hiervoor is in de eerste plaats van belang dat het Businessplan een plan (een voorstel) betreft. Uit niets was de Telegraaf gebleken dat dit plan van de grond gekomen was. [eiser sub 2] heeft op 16 oktober 2009 de Telegraaf ook laten weten dat dit niet het geval is geweest. Hij antwoordt dat de te ontwikkelen format op niets was uitgelopen, hij geen onderdeel van een joint-venture is geweest, hij geen samenwerking heeft gehad met [naam 3] en geen rol heeft gehad binnen een televisieformat ‘ Openbaarder Ministerie’.
4.16. Dat een en ander heeft geleid tot een financieel debacle vindt evenmin steun in het destijds beschikbare materiaal. Uit het Businessplan blijkt dat de daarin genoemde partijen “time and material, om niet”-investeringen zouden doen bij het opstarten van de website. Van enige externe instroom van financiële middelen is in het geheel niet gebleken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien waarop de beschuldiging van De Telegraaf dat de plannen tot een financieel debacle hebben geleid, is gebaseerd. Het enkele feit dat Bwin failliet was verklaard kan daartoe niet dienen. Immers, niet gesteld of gebleken is dat De Telegraaf over een aanwijzing beschikte dat het faillissement van Bwin in enige relatie stond tot de plannen. Volgens De Telegraaf hebben bronnen bij justitie [gedaagde sub 2] geïnformeerd dat het faillissement van Bwin aanleiding was voor een justitieel onderzoek naar de financiën van Bwin. Hieruit volgt volgens De Telegraaf dat dit onderzoek zich ook uitstrekt tot de financiering van de televisieformat. Dit biedt echter geen aanknopingspunten voor de beschuldigingen zoals die in de Publicatie zijn verwoord. De Telegraaf heeft desgevraagd ter zitting ook niet duidelijk kunnen maken dat en waarom dit het geval is. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het enkele feit dat justitie onderzoek deed naar de financiën van Bwin niet dat diverse opsporingsdiensten onderzoek deden naar de financiële achtergronden van het televisieformat. Evenmin rechtvaardigt de informatie die volgens De Telegraaf afkomstig is van justitiële bronnen de conclusie dat justitie vermoedt dat de televisieplannen mogelijk werden gefinancierd met drugsgeld. De bedoelde beschuldigingen betreffen enkel speculatie. De beschuldigingen vinden geen steun in het ten tijde van de Publicatie bij De Telegraaf beschikbare feitenmateriaal.
4.17. Van De Telegraaf mag worden verwacht dat zij gezien de ernst van de beschuldigingen aan het adres van [eiser sub 2] een grote mate van zorgvuldigheid in acht neemt. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake geweest. De beschuldigingen vinden immers geen enkele steun in het destijds beschikbare feitenmateriaal. [gedaagde sub 2] heeft in het kader van zijn onderzoek geen gesprekken gevoerd met de rechtstreeks betrokkenen. Evenmin is gebleken van enig onderzoek naar de status van het Businessplan of naar het verband tussen [eiser sub 2] en [naam 3]. Ook de antwoorden van [eiser sub 2], waaruit toch een ander verhaal naar voren komt dan met de Publicatie wordt verteld, waren voor De Telegraaf kennelijk geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten. De Telegraaf heeft in dit verband nog aangevoerd dat ten tijde van de Publicatie de val van de DSB, waarbij [eiser sub 2] een rol heeft gespeeld, nadrukkelijk in de belangstelling stond. Dit laat echter onverlet dat De Telegraaf gezien de ernst van de beschuldigingen zorgvuldig onderzoek dient te verrichten. Een publicatie over de mogelijke motieven van [eiser sub 2] bij de val van de DSB zou enkele dagen later ook nog nieuwswaardig zijn geweest. Dit brengt met zich dat het achterwege laten van deugdelijk journalistiek onderzoek niet werd gerechtvaardigd door de urgentie van de actualiteit van dat moment.
4.18. Voor zover De Telegraaf heeft bedoeld aan te voeren dat de antwoorden van [eiser sub 2] onwaar waren en de inhoud van de Publicatie hierdoor mede aan hem zelf is te wijten,overweegt de rechtbank het volgende. Niet is vast komen te staan dat de antwoorden van [eiser sub 2] onwaar zijn. Van het bestaan van een televisieformat is niet gebleken. Verder is vast komen te staan dat [eiser sub 2] na begin maart 2008 niet betrokken is geweest bij de ontwikkeling van plannen met betrekking tot de website Openbaarderministerie.nl. Op 16 oktober 2009, anderhalf jaar later, ontvangt [eiser sub 2] vragen van [gedaagde sub 2] met betrekking tot een televisieformat, zonder dat hierbij door De Telegraaf enige verdere context wordt verschaft. [eiser sub 2] had slechts kort de tijd om deze vragen te beantwoorden. Onder deze omstandigheden kan van [eiser sub 2] niet worden verwacht dat hij deze vragen op zodanige wijze beantwoordt dat hij hiermee verdenkingen wegneemt die hem zelf niet bekend zijn, nog daargelaten de vraag of een dergelijke verplichting op hem rust. In ieder geval nemen de gegeven antwoorden niet de op De Telegraaf rustende verplichting weg er zelf zorg voor te dragen dat de beschuldigingen steun vinden in het feitenmateriaal.
4.19. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de Publicatie jegens [eiser sub 2] onrechtmatig is, alsmede dat een beperking van de vrijheid van meningsuiting in het licht van genoemde feiten en omstandigheden noodzakelijk en proportioneel is. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.20. Zoals de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 4.6 wordt [eiser sub 2] er in de Publicatie - samengevat - van beschuldigd dat hij mogelijk in verband kan worden gebracht met drugsgeld, dat hij in een financieel debacle verzeild is geraakt en dat [eiser sub 2] zich met zijn strijd tegen DSB financieel liet leiden door zijn belangen bij een televisieformat. Met deze beschuldigingen wordt de eer en goede naam van [eiser sub 2] geschonden. De geloofwaardigheid, integriteit en reputatie van [eiser sub 2] zijn van belang voor de uitoefening van zijn functies. De beschuldigingen van De Telegraaf vinden geen enkele steun in het destijds beschikbare feitenmateriaal. Die beschuldigingen vloeien voort uit speculatie aan de zijde van [gedaagde sub 2]. De beschuldigingen zijn zonder zorgvuldig journalistiek onderzoek naar de feiten gepubliceerd en [eiser sub 2] is niet voorafgaand aan de Publicatie in de gelegenheid gesteld op de beschuldigingen te reageren. [eiser sub 2] had van de beschuldigingen immers geen weet en kon een en ander ook niet uit de aan hem toegezonden vragenlijst afleiden. Hieruit volgt dat de publicatie van de beschuldigingen aan het adres van [eiser sub 2] onrechtmatig is jegens [eiser sub 2]. Omdat de gehele context hiervoor van belang is, is de Publicatie als zodanig onrechtmatig te achten en niet slechts enkele passages, zoals De Telegraaf heeft aangevoerd. Dat [eiser sub 2] niet eerder geklaagd heeft over negatieve berichten en de inhoud en toonzetting van de Publicatie niet onnodig grievend zou zijn, maken dit niet anders, net zo min als de omstandigheid dat [eiser sub 2] een bekend persoon is die zelf nadrukkelijk de publiciteit zoekt. De beschuldigingen dienen steun te vinden in het voorhanden feitenmateriaal. Nu dat niet het geval is, is een beperking van de vrijheid van meningsuiting, gelet op de eer en goede naam van [eiser sub 2] en de overige hiervoor genoemde omstandigheden van het geval, noodzakelijk en proportioneel.
4.21. Vordering sub (i) komt op grond van het voorgaande voor toewijzing in aanmerking voor zover deze vordering betrekking heeft op [eiser sub 2].
4.22. [eiser sub 2] stelt belang te hebben bij rectificatie van de beschuldigingen omdat dergelijke laster heel lang kan blijven doorwerken, de verdachtmaking door andere media is overgenomen en een onkreukbare reputatie voor hem van groot belang is. Dit is door De Telegraaf niet, althans onvoldoende betwist. Dat [eiser sub 2] reeds eerder een weerwoord heeft gepubliceerd maakt dit niet anders. Hieruit volgt dat [eiser sub 2] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij belang heeft bij rectificatie. De tekst van de rectificatie is in het dictum opgenomen. De plaatsing hiervan zal dienen te geschieden op hetzelfde paginanummer als waarop het artikel is verschenen. Voor toewijzing van plaatsing van de rectificatie op de voorpagina en in een afwijkend lettertype bestaat geen grond. Gezien de ernst van de beschuldigingen en het feit dat de Publicatie een paginagroot artikel betreft, zal de gevorderde lettergrootte op hierna vermelde wijze gedeeltelijk worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal gemaximeerd worden toegewezen.
4.23. [eiser sub 2] en Stichting Sobi stellen met betrekking tot de door hun geleden schade dat deze schade de kosten betreft die met deze procedure zijn gemoeid en de kosten die verband houden met de omzet- en winstderving van Stichting Sobi. Wat betreft de proceskosten geldt dat deze kosten reeds in deze procedure worden begroot. De overige door [eiser sub 2] gestelde schade houdt verband met Stichting Sobi en niet met [eiser sub 2]. Zoals reeds overwogen, worden de vorderingen voor zover deze betrekking hebben op Stichting Sobi afgewezen. Uit het voorgaande volgt dat [eiser sub 2] onvoldoende heeft gesteld voor verwijzing naar de schadestaat. Niet aannemelijk is dat hij - afgezien van de kosten van deze procedure - mogelijk schade heeft geleden. De vordering om gedaagden in conventie te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding nader op te maken bij staat, zal dan ook worden afgewezen.
4.24. UMT en [gedaagde sub 2] worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. Door De Telegraaf is nog aangevoerd dat UMT en niet [gedaagde sub 2] verantwoordelijk is voor de publicatie en [gedaagde sub 2] daarom niet hoofdelijk in de proceskosten dient te worden veroordeeld. Beiden hebben echter onrechtmatig gehandeld jegens [eiser sub 2]. Hun onderlinge taakverdeling vormt geen grond om hen, zoals gevorderd, niet hoofdelijk in de proceskosten te veroordelen. De proceskosten worden tot op heden begroot op EUR 1.499,98 (EUR 85,98 dagvaarding, EUR 262 vast recht en EUR 1.152,- salaris advocaat (3 punten × tarief EUR 384,-).
In reconventie
4.25. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat de beschuldigingen aan het adres van [eiser sub 2] geen steun vinden in de feiten. Eveneens is vastgesteld dat deze beschuldigingen ernstig van aard zijn, het onderzoek met betrekking tot de feiten onvoldoende is geweest, geen hoor en wederhoor is toegepast en de Publicatie om de onrechtmatig is jegens [eiser sub 2]. Anders dan door [gedaagde sub 2] gesteld, is dan ook niet vast komen te staan dat de Uitlating van 17 oktober 2009 onjuist is. Bij de Uitlating van 30 oktober 2009 is door [eiser sub 2] bovendien expliciet aangegeven dat dit enkel zijn theorie is en hij voor deze stelling geen enkel bewijs heeft. Nu daarbij beide Uitlatingen reacties zijn op de onrechtmatige Publicatie, kort nadat deze Publicatie openbaar was gemaakt, acht de rechtbank de Uitlatingen niet onrechtmatig.
4.26. De vorderingen in reconventie zullen op grond van het voorgaande worden afgewezen en [gedaagde sub 2] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser sub 2] worden begroot op EUR 384,- (1 punt).
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat de publicatie ‘De duistere motieven van [eiser sub 2]’ dat in dagblad De Telegraaf is gepubliceerd op 17 oktober 2009 onrechtmatig is jegens [eiser sub 2];
5.2. beveelt UMT om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis op pagina 5 van dagblad De Telegraaf een rectificatie te plaatsen, in zwarte letters in het gebruikelijke lettertype, op een witte achtgrond in een omlijnd kader en zonder toevoegingen, met de volgende inhoud:
kop in hoofdletters met lettergrootte 14 vetgedrukt:
“RECTIFICATIE INZAKE [eiser]”
met daaronder de volgende tekst met lettergrootte 12:
“Op 17 oktober 2009 publiceerden wij een artikel onder de titel 'De duistere motieven van [eiser sub 2]'. In dit artikel hebben wij [eiser sub 2] ervan beschuldigd dat hij betrokken zou zijn bij de ontwikkeling van een televisieformat dat mogelijk bekostigd zou zijn met drugsgeld en zijn optreden tegen de DSB-bank mede was ingegeven om zijn televisieplannen te gelde te maken. De rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld dat deze beschuldigingen niet op feiten zijn gebaseerd, het onderzoek naar de feiten onzorgvuldig is geweest en geen wederhoor is toegepast. Het artikel is naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig jegens [eiser sub 2].
5.3. bepaalt dat UMT voor ieder dag dat zij nalaat volledig te voldoen aan het onder 5.2 bepaalde telkens een dwangsom verbeurt van EUR 2.500,- tot een maximum van EUR 250.000,-;
5.4. veroordeelt UMT en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten die aan de zijde van [eiser sub 2] tot op heden worden begroot op EUR 1.499,98;
5.5. verklaart hetgeen is bepaald onder 5.2, 5.3 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst het anders of meer gevorderde af.
5.7. wijst de vorderingen van [gedaagde sub 2] af;
5.8. veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling van de proceskosten die aan de zijde van [eiser sub 2] tot op heden worden begroot op EUR 384,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, mr. P.W. van Straalen en mr. B.T. Beuving en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2010.?