Parketnummer: 13/690061-10
Datum uitspraak: 13 december 2010
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij in de periode vanaf 05 april 2007 tot en met 24 janua-ri 2010 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
in elk geval alleen, in strijd met een aan haar, bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 17 Wet Werk en Bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeente Amstelveen, immers heeft/hebben zij, en/of haar mededader, (in die periode en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan ge-noemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat zij en/of haar mededader een gezamen-lijke huishouding voerde en/of hadden gevoerd en/of samenwoonde en/of hadden samenge-woond - zijnde dit gegeven(s) waarvan zij en/of haar mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tege-moetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling
van zichzelf of een ander.
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak. Het open-baar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Overwegingen met betrekking tot de bruikbaarheid van het bewijs
3.1. De raadsvrouw heeft – zakelijk weergegeven – gesteld dat het huisbezoek op 25 januari 2010 onrechtmatig is geweest, omdat geen sprake is geweest van ‘informed consent’. De resultaten van het huisbezoek moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs.
3.2. De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit verweer het volgende vast. In het op 26 januari 2010 opgemaakte rapport ‘WWB-signaal onderzoek’ van de Gemeente Amstelveen staat dat een onderzoek naar de woon/leefsituatie van [verdachte] is ingesteld naar aanleiding van een signaal, bestaande (kort gezegd) uit de volgende omstandigheden:
- verklaringen van omwonenden van perceel [perceelnummer] dat zij belanghebbende nooit hebben gezien en niet weten dat op dat adres een vrouw zou wonen;
- belanghebbende is bij huisbezoeken nooit door Woningstichting Eigen Haard aangetroffen;
- door de huismeester is geconstateerd dat de gaskraan van de woning was dichtgedraaid;
- de huismeester herkent belanghebbende niet van de foto en verklaart dat hij haar nooit in de flat heeft gezien;
- bij een buurtonderzoek in de buurt van de [adres] (woning ex-vriend en zoon) verklaren directe buren dat verdachte, haar ex-vriend en haar zoon al geruime tijd op de [adres] wonen en dat verdachte wel enkele jaren geleden de woning op de [adres] toegewezen heeft gekregen, maar daar nooit echt heeft gewoond.
Daarnaast staat in het rapport het volgende vermeld over het huisbezoek op 25 januari 2010.
Onaangekondigd huisbezoek:
Gezien het feit dat belanghebbende niet op het gesprek van Eigen Haard kon komen en er voldoende signalen zijn om aan de woonsituatie te twijfelen hebben rapporteur en collega [naam 1] op 21 januari 2010 een onaangekondigd huisbezoek afgelegd bij de woning aan de [adres]. (..) Op aanbellen bij de woning werd niet gereageerd.
(..)
Huisbezoek:
Aangezien Eigen Haard ook een huisbezoek moest afleggen heeft rapporteur dit in samenwerking gedaan met [naam 2]. Rapporteur heeft na het gesprek tussen belanghebbende en [naam 2] van Eigen Haard, op het kantoor gelegitimeerd als toezichthouder van de gemeente Amstelveen en bekend gemaakt dat ik belanghebbende wilde spreken in verband met de woonsituatie en dat er aansluitend een huisbezoek zal plaatsvinden.
(..)
Belanghebbende had geen bezwaar tegen een huisbezoek. Rapporteur heeft de consequentie (cursivering Rb) van niet meewerken aan belanghebbende medegedeeld en afgesproken om omstreeks 11:15 uur bij haar woning aanwezig te zijn.
(..)
Op maandag 25 januari 2010 omstreeks 11:15 uur hebben collega [naam 2] van Eigen Haard en rapporteur een aangekondigd huisbezoek in de woning [nummer]van de [adres] afgelegd. (..)
Rapporteur heeft opnieuw zich gelegitimeerd als toezichthouder van de gemeente Amstelveen en het doel van het huisbezoek bekend gemaakt. Er is aan belanghebbende duidelijk gemaakt dat het twee verschillende huisbezoeken betreft. Één in verband met de bewoning van de huurwoning en de ander ter controle in verband met haar Wwb uitkering. Belanghebbende begreep dit en heeft hiervoor het toestemmingsformulier huisbezoek ondertekend. Deze is bij dit rapport gevoegd.
(..)
3.3. De rechtbank stelt vast dat uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat geen sprake is van een inbreuk op het huisrecht, wanneer de rechthebbende toestemming voor het binnentreden heeft gegeven en die toestemming is gebaseerd op volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek. In dat geval is er sprake van ‘informed consent’. Die juiste en volledige informatievoorzieningen behelst onder andere dat de betrokkene moet worden gewezen op de mogelijkheid tot het niet verlenen van toestemming om binnen te treden, en de mogelijke consequenties die deze weigering heeft voor het recht op bijstand.
Wat die laatste voorwaarde betreft maakt de CRvB een onderscheid tussen de situatie waarin er voorafgaand aan het huisbezoek geen aanleiding bestond om redelijkerwijs te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de door betrokkene voor het vaststellen van het recht op bijstand verstrekte gegevens (de zogenoemde ‘redelijke grond’), en het geval waarin wel sprake is van een dergelijke aanleiding.
In het eerste geval moet de betrokkene duidelijk worden gemaakt dat het niet geven van toestemming zonder (directe) consequenties zal blijven voor de verlening van de bijstand. Geschiedde het huisbezoek omdat er wel aanleiding was te twijfelen aan de verstrekte gegevens, dan is het bestuursorgaan niet gehouden mede te delen dat het weigeren tot binnentreden geen gevolgen zal hebben voor de uitkering.
De bewijslast ten aanzien van het “informed consent” bij binnentreden berust volgens diezelfde jurisprudentie op het bestuursorgaan.
3.4. Dat verdachte op 25 januari 2010 toestemming heeft verleend om binnen te treden wordt niet bestreden. Verdachte ontkent wel dat haar de consequentie van het niet verlenen van toestemming tot binnentreden zou zijn medegedeeld, danwel dat zij het genoemde ‘toestemmingsformulier huisbezoek’ zou hebben ondertekend.
Hoewel in het proces-verbaal staat dat het desbetreffende toestemmingsformulier als bijlage is bijgevoegd, ontbreekt dit stuk in het dossier.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het aan het bestuursorgaan is te bewijzen dat is binnengetreden op basis van ‘informed consent’. Dat verdachte, zoals p. 127 van het proces-verbaal stelt, is meegedeeld wat het doel van het huisbezoek is en wat de consequentie van niet meewerken zou zijn, blijkt niet uit het schriftelijke verslag dat op p. 162 is bijgevoegd.
De rechtbank acht de hierboven weergegeven onderdelen uit het handhavingsrapport echter voldoende om aan te nemen dat verdachte het doel van het huisbezoek is meegedeeld, alsmede de consequentie van niet meewerken daaraan. De rechtbank heeft zich ambtshalve de vraag gesteld of op basis van de beschikbare informatie bewezen kan worden dat verdachte daarbij ook juist is geïnformeerd omtrent de consequentie van het niet verlenen van toestemming. Het toestemmingsformulier, waaruit dat zou moeten blijken, ontbreekt immers. Niettemin acht de rechtbank ook in dat verband hetgeen daaromtrent in het rapport is genoteerd voldoende. Daarin is immers opgetekend dat verdachte de consequentie van niet meewerken is medegedeeld. Die woorden duiden er op zichzelf reeds op dat een weigering mogelijk gevolgen zou kunnen hebben voor de uitkering. Bovendien blijkt uit hetgeen in het rapport is weergegeven omtrent de aanleiding van het huisbezoek onmiskenbaar dat er aanleiding bestond te betwijfelen of verdachte wel op het opgegeven adres verbleef. Dat maakt temeer onaannemelijk dat verdachte is meegedeeld dat een eventuele weigering zonder gevolgen zou blijven.
Dat leidt tot de conclusie dat in voldoende mate is bewezen dat is voldaan aan de eisen van ‘informed consent’. Er is geen sprake van een inbreuk op artikel 8 EVRM.
De overige tot bewijsuitsluiting strekkende verweren, welke alle voortborduren op de vermeende onrechtmatigheid van het huisbezoek, behoeven daarom geen verdere bespreking.
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit.
4.1. Verdachte woont in verband met een mishandeling door haar laatste ex-echtgenoot vanaf 17 oktober 2005 in de woning van haar ex-echtgenoot [echtgenoot] (hierna: [echtgenoot]) en hun gezamenlijke zoon. Hoewel verdachte daar op grond van artikel 3 lid 4 sub b van de Wwb geen recht op heeft, wordt haar op grond van artikel 16 lid 1 Wwb (uitkering vanwege dringende reden) per 19 december 2005 een Wwb uitkering naar de norm van een alleenstaande toegekend.
4.2. Verdachte deelt de gemeente Amstelveen door middel van een mutatieformulier mee dat zij met ingang van 5 april 2007 is verhuisd naar het adres [adres]. In het mutatierapport staat onder andere: ‘Betrokkene heeft tevens op het mutatieformulier medegedeeld dat er een wijziging in de leefsituatie is geweest. Betrokkene is namelijk van een alleenstaande die de kosten kan delen een alleenstaande geworden die de woonkosten niet meer kan delen. Betrokkene woonde namelijk tot voor kort bij haar ex-partner en zoon. Dit was een uitzonderlijke situatie omdat er sprake was van huiselijk geweld door haar laatste partner. Betrokken is echter wel de verplichting opgelegd dat zij binnen 1 jaar moet verhuizen omdat deze situatie niet langer gedoogd kan worden. Derhalve heeft betrokkene recht op een toeslag van 20% (ipv 5%).’
4.3. In een informatieformulier van de gemeente Amstelveen over de maand april 2007 geeft verdachte op te wonen op het bovengenoemde adres [adres], met ingang van 5 april 2007. In een soortgelijk informatieformulier over de maand mei 2007 geeft zij op dat er geen wijzigingen in de opgegeven adresgegevens zijn, en dat er geen wijziging is gekomen in de woonsituatie.
4.4. In een informatieformulier van de Gemeente Amstelveen met betrekking tot de periode december 2009, gericht aan verdachte op het adres [adres], is opgegeven dat de adresgegevens niet onjuist zijn, dat de samenstelling van het huishouden die maand niet is gewijzigd en dat er niemand in het huishouden meer dan 28 dagen elders verblijft.
4.5. Op 25 januari 2010 wordt een huisbezoek afgelegd op het adres [adres]. Daarbij is onder meer een rapporteur van de gemeente Amstelveen aanwezig. De rapporteur constateert onder andere dat:
- in de slaapkamer in de kledingkast 5 kledingstukken liggen en op de bodem twee broeken en wat truien, het bed is afgehaald en wat sokken en ondergoed betreft er alleen een stapel onderbroeken is met nog gedeeltelijk prijskaartjes en een pak sportsokken met de wikkel er om-heen;
- in de ladenkast noch in de badkamer medicijnen of een insuline pomp worden aangetroffen;
- verdachte verklaart dat deze in de woning van [echtgenoot] liggen;
- in de keuken flesjes water, frisdrank en een pak houdbare melk wordt aangetroffen, alsmede bevroren stokbroden en wat andere houdbare producten, maar geen bederfelijke waren.
4.6. De getuige [getuige] verklaart:
Ik ben sinds mei 2005 huismeester. Ik weet dat in 2007 op het adres [adres] een nieuwe bewoner kwam. Ik heb die vrouw nooit gezien. Ik kan hier vandaan (het kantoortje van de huismeester) zien wie de brievenbus van nummer [perceelnummer] leeft (leegt, Rb). Dat was een man, ik denk wel gedurende een jaar dat hij de post ophaalt. Hij doet dat nog steeds. De man ging de woning niet in. Nadat ik de foto van mevrouw [verdachte] te zien kreeg (van [naam 3] van Eigen Haard) wist ik dat ik deze vrouw nooit had gezien. Als deze vrouw op nummer [perceelnummer] had gewoond, dan had ik dat voor 100% geweten. Er heeft dagen een kaartje tussen de voordeur gezeten in verband met onderhoud, service-beurt. Ze reageerde niet en het kaartje heeft zeker twee dagen tussen de deur gezeten. Ik heb ook gezien dat de hoofdgaskraan, gelegen buiten de woning in de meterkast uit stond. Op 20 januari 2010 heb ik daarvan een foto gemaakt.
4.7. De getuige [getuige 2] verklaart:
Wij woonden van oktober 2006 tot augustus 2009 op de [adres]. U vraagt mij wat ik kan vertellen over de bewoners van het adres [adres]. Al die tijd dat ik daar woonde, woonde daar een man, vrouw en zoon. De man [man], de vrouw [vrouw] en hun zoon [zoon]. Ik zag [vrouw] wel elke dag. Ik hoorde [vrouw] ook elke dag. Ze hoestte veel. Ik wist dat [vrouw] een eigen woning had op [adres]. Ze wilde wel naar die woning maar ze durfde het niet aan in verband met haar ziekte. [vrouw] blijft altijd binnen. ’s-Nachts is ze wakker en ’s- middags slaapt zij.
Ik kan wel zeggen dat ik weet dat [vrouw] nooit een dag op [adres] heeft gewoond of geslapen in de tijd dat wij er ([adres], Rb) woonden. Ik weet dit omdat ik met haar sprak en ik zag haar en ik hoorde haar hoesten.
4.8. De uitkering van verdachte wordt per 25 januari 2010 ingetrokken.
4.9. Verdachte verklaart op 18 mei 2010:
De gemeente heeft een uitzondering voor mij gemaakt zodat ik bij [echtgenoot] in mocht trekken. Ik ontving een Wwb uitkering voor mij alleen. Ik mocht bij [man] een kamer betrekken en de gemeente is nog wezen controleren of ik inderdaad mijn eigen kamer en spullen had. Ik moest wel zelf een woning gaan zoeken. Het was niet de bedoeling dat ik lang op het adres van [man] ([echtgenoot]) zou blijven wonen. Ik ontving elke maand een formulier van de Gemeente Amstelveen. Op deze formulieren staan vragen over of mijn woonadres klopte.
U toont mij inkomstenverklaringen van de Gemeente Amstelveen over de maanden januari 2007 tot en met december 2009. De door u getoonde formulieren zijn door mij ingevuld, ondertekend en gedateerd te Amstelveen.
Ik bleef wel eens slapen op de [adres]. Dat was in tijden dat ik ziek was.
Ik heb in het begin dat ik de woning [adres] kreeg daar veel moeite mee gehad. Daarom was ik heel vaak op de [adres].
[man] heeft de formulieren van Werk en Inkomen wel regelmatig naar de gemeente gebracht, voordat hij naar zijn werk ging.
5. Overwegingen met betrekking tot het bewijs
5.1. De rechtbank stelt op basis van de bovenstaande feiten en omstandigheden vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode haar hoofdverblijf heeft gehad bij de vader van haar zoon op het adres [adres]. Het betoog van verdachte dat zij weliswaar vaak overdag op de [adres] was maar ’s- avonds weer naar de [adres] ging om te overnachten, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Ten eerste duiden de hiervoor weergegeven verklaringen van de huismeester van de [adres] en de (voormalige) buurvrouw aan de [adres] op het tegendeel. Ten tweede geldt dat uit de bevindingen uit het huisbezoek op 25 januari 2010 evenmin blijkt dat verdachte de woning aan [adres] gebruikte om de nacht door te brengen. Het bed was afgehaald, er lag amper kleding en voor een diabetica elementaire zaken als medicijnen en een toereikende voedselvoorraad voor het avondeten en ontbijt zijn niet aangetroffen. Die laatste omstandigheid wekt eens temeer bevreemding op in het licht van het ter zitting aangevoerde betoog van verdachte dat zij nooit meeat met het avondeten aan de [adres] en tussen 23.00 en 01.00 uur weer terugkeerde naar de [adres], aangezien dat betoog met zich zou moeten brengen dat zij in elk geval voor een toereikende maaltijd benodigde goederen op dat laatste adres zou moeten hebben gehad.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte haar hoofdverblijf op het adres aan de [adres] had en er sprake was van een samenwoonsituatie. Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte en [echtgenoot] in diezelfde periode op dat adres een gezamenlijke huishouding hebben gevormd. In dit geval is van toepassing het in artikel 3 lid 4 sub b Wwb opgenomen rechtsvermoeden dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren. Dat rechtsvermoeden, hoewel onweerlegbaar in het bestuursrecht, heeft binnen het strafrecht als een weerlegbaar rechtsvermoeden te gelden, aangezien het bestaan van een gezamenlijke huishouding een onderdeel van de tenlastelegging vormt waartegen de verdachte verweer moet kunnen voeren. Verdachte noch haar raadsvrouw hebben in dat verband een feiten en omstandigheden naar voren gebracht die het vermoeden dat sprake is van een gezamenlijke huishouding, ontkrachten.
5.2. De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het schenden van de inlichtingenplicht, zelfs niet in voorwaardelijke vorm. Dat verweer wordt verworpen. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat verdachte te kennen is gegeven dat zij bij hoge uitzondering een uitkering kreeg en dat zij daar onder gebruikelijke omstandigheden geen recht op had, omdat zij destijds bij [echtgenoot] woonde. Dat volgt eens temeer uit het feit dat haar is meegedeeld dat zij wel binnen een jaar een zelfstandige woning moest zoeken. Verdachte wist dus dat het samenwonen met [echtgenoot] een omstandigheid was die onmiskenbaar gevolgen zou hebben voor haar recht op een uitkering. Zij heeft in weerwil van die wetenschap tegenover de uitkeringsverlenende instantie verzwegen dat de bestaande situatie ook na 5 april 2007 feitelijk niet was veranderd. Dat heeft te gelden als een opzettelijke schending van de op haar rustende inlichtingenplicht.
Op grond van het vorenstaande kan worden bewezen dat verdachte in de periode vanaf 05 april 2007 tot en met 24 januari 2010 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander,
in strijd met een aan haar, bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 17 Wet Werk en Bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeente Amstelveen, immers heeft zij in die periode en op die niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat zij en haar mededader een gezamenlijke huishouding voerden en samenwoonden - zijnde dit gegevens waarvan zij en haar mededader wisten dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking - namelijk een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
7. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straf
9.1. De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 170 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 85 dagen.
Bij die strafeis heeft de officier van justitie gekeken naar de Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude die het openbaar ministerie ten behoeve van rechtsgelijkheid voor dit soort zaken heeft opgesteld. In die richtlijn wordt de te eisen straf gekoppeld aan het nadeel dat de door verdachte gepleegde strafbare feit heeft veroorzaakt, dat wil zeggen het bruto bedrag dat ten onrecht ten laste van de uitvoerende instanties is gekomen. In dit geval is het totale nadeel gesteld op € 37.000,- , hetgeen volgens de richtlijn tot bovengenoemde strafeis leidt. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de officier van justitie geen aanleiding daarvan af te wijken.
9.2. De rechtbank neemt bij het bepalen van de na te noemen strafoplegging het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft gedurende een langere periode zogenoemde bijstandsfraude gepleegd. Zij heeft tegenover de uitkeringsverlenende instantie verzwegen dat zij niet woonde op het opgegeven adres, maar met haar ex-partner samenwoonde in diens woning en met hem een gezamenlijke huishouding voerde.
Verdachte heeft zichzelf daarmee ten koste van de maatschappij verrijkt en de samenleving schade berokkend. Het sociale zekerheidsstelsel is immers gebaseerd op solidariteit. Burgers betalen belastingen en premies teneinde de voorzieningen te bekostigen die bedoeld zijn om middelen van bestaan te garanderen aan diegenen die niet bij machte zijn deze op eigen kracht te verwerven. Het draagvlak in de samenleving voor verstrekkingen van uitkeringen is tanende. Een van de oorzaken hiervoor is het misbruik dat wordt gemaakt van deze uitkeringen.
Bijstandsfraude dient daarom als een ernstig feit te worden beschouwd. Bezien die ernst van het feit en de omvang van daardoor geleden schade acht de rechtbank een werkstraf passend en geboden. De rechtbank maakt uit de door de verdediging ingezonden medische stukken en andere schriftelijke bescheiden niet op dat verdachte niet in staat zou zijn een dergelijke straf uit te voeren, temeer daar – naar algemeen bekend – de reclassering veelal goed in staat is een werkstraf te vinden die past bij de bijzondere lichamelijke en geestelijke omstandigheden van de veroordeelde.
Ten voordele van verdachte wordt meegewogen dat niet is gebleken dat achter de samenwoning tussen verdachte en haar mededader louter beweegredenen van financiële aard lagen, maar dat uit de stukken valt op te maken dat dit mede was ingegeven door de bijzondere medische conditie van verdachte die vergde dat zij regelmatig iemand in haar directe nabijheid nodig had.
Dit in acht nemende, en rekening houdende met de overige omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, komt de rechtbank tot na te noemen strafoplegging.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of en ander, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor zijn recht op verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 170 (thonderdzeventig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 85 (vijfentachtig) dagen.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot 70 (zeventig) uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij veroordeelde zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die haar in het kader van de ten-uitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en A.E.J.M. Gielen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Vogelaar griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2010.
Mr. Bauduin is buiten staat dit vonnis te ondertekenen