ECLI:NL:RBAMS:2010:BO8552

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-690094-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsfraude en medeplegen van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 december 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende bijstandsfraude. De verdachte, die samenwoonde met zijn ex-partner, werd beschuldigd van het medeplegen van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht zoals vastgelegd in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn ex-partner in de periode van 5 april 2007 tot en met 24 januari 2010 gezamenlijk een huishouden hebben gevoerd, terwijl de ex-partner een bijstandsuitkering ontving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de situatie en dat hij actief heeft bijgedragen aan het verzwijgen van deze informatie bij de gemeente Amstelveen.

De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte vastgesteld. De verdediging voerde aan dat het huisbezoek op 25 januari 2010 onrechtmatig was, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn ex-partner opzettelijk de benodigde gegevens niet tijdig hebben verstrekt aan de gemeente, wat hen in staat stelde om onterecht een uitkering te ontvangen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, met een voorwaardelijke straf van 10 dagen hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lange dienstverband en het feit dat hij niet eerder in aanraking was gekomen met de wet. De uitspraak benadrukt de ernst van bijstandsfraude en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/690094-10
Datum uitspraak: 13 december 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafza[verdachte]en
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedatum] 1952,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2010.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode vanaf 05 april 2007 tot en met 24 janua-ri 2010 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
in elk geval alleen, in strijd met een aan zijn mededader, bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 17 Wet Werk en Bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeente Amstelveen, immers heeft/hebben hij, en/of zijn mededader, (in die periode en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij en/of zijn mededader een gezamenlijke huishouding voerde en/of hadden gevoerd en/of samenwoonde en/of hadden samengewoond - zijnde dit gegeven(s) waarvan hij en/of zijn mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoorde-ling van zichzelf of een ander.
2. Voorvragen
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak. Het open-baar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Overwegingen met betrekking tot de bruikbaarheid van het bewijs
3.1. De raadsvrouw heeft – zakelijk weergegeven – gesteld dat het huisbezoek op 25 januari 2010 onrechtmatig is geweest, omdat geen sprake is geweest van ‘informed consent’. De resultaten van het huisbezoek moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank begrijpt uit hetgeen de raadsvrouw aan heeftgevoerd dat dit verweer ook de zaak van verdachte raakt, aangezien de nadien verkregen opsporingsresultaten – waaronder de verklaringen van verdachte en [de vrouw] (hierna: [de vrouw]) – door deze onrechtmatigheid worden gecorrumpeerd en als verboden vruchten van die onrechtmatige huiszoeking evenmin mogen meewerken aan het bewijs.
3.2. De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een huisbezoek in de woning van verdachte aan de [straatnaam], doch in de woning aan de [straatnaam 2] waar [de vrouw] zou wonen. Nu het niet gaat om de woning van verdachte en evenmin gesteld is dat verdachte in die woning verbleef ten tijde van het huisbezoek, kan reeds om die reden geen sprake zijn van een inbreuk op rechten van verdachte.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook anderszins niet is gebleken dat op enig moment bewijsmateriaal als gevolg van een schending van artikel 8 EVRM is verkregen.
De overige tot bewijsuitsluiting strekkende verweren, welke alle voortborduren op de vermeende onrechtmatigheid van het huisbezoek, behoeven daarom geen verdere bespreking.
4. De feiten
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit.
4.1[de vrouw] (hierna: [de vrouw]) woont in verband met een mishandeling door haar laatste ex-echtgenoot vanaf 17 oktober 2005 in de woning van verdachte (haar ex-echtgenoot) en hun gezamenlijke zoon. Hoewel [de vrouw] daar op grond van artikel 3 lid 4 sub b van de Wwb geen recht op heeft, wordt haar op grond van artikel 16 lid 1 Wwb (uitkering vanwege dringende reden) per 19 december 2005 een Wwb uitkering naar de norm van een alleen-staande toegekend.
4.2. [de vrouw] deelt de gemeente Amstelveen door middel van een mutatieformulier mee dat zij met ingang van 5 april 2007 is verhuisd naar het adres [adres 1]. In het mutatierapport staat onder andere: ‘Betrokkene heeft tevens op het mutatieformulier medegedeeld dat er een wijziging in de leefsituatie is geweest. Betrokkene is namelijk van een alleenstaande die de kosten kan delen een alleenstaande geworden die de woonkosten niet meer kan delen. Betrokkene woonde namelijk tot voor kort bij haar ex-partner en zoon. Dit was een uitzonderlijke situatie omdat er sprake was van huiselijk geweld door haar laatste partner. Betrokken is echter wel de verplichting opgelegd dat zij binnen 1 jaar moet verhuizen omdat deze situatie niet langer gedoogd kan worden. Derhalve heeft betrokkene recht op een toeslag van 20% (ipv 5%).’
4.3. In een informatieformulier van de gemeente Amstelveen over de maand april 2007 geeft zij op te wonen op het bovengenoemde adres [adres 2], met ingang van 5 april 2007. In een soortgelijk informatieformulier over de maand mei 2007 geeft zij op dat er geen wijzigingen in de opgegeven adresgegevens zijn, en dat er geen wijziging is gekomen in de woonsituatie.
4.4. In een informatieformulier van de Gemeente Amstelveen met betrekking tot de periode december 2009, gericht aan [de vrouw] op het adres [adres], is opgegeven dat de adresgegevens niet onjuist zijn, dat de samenstelling van het huishouden die maand niet is gewijzigd en dat er niemand in het huishouden meer dan 28 dagen elders verblijft.
4.5. Op 25 januari 2010 wordt een huisbezoek afgelegd op het adres [adres]. Daarbij is onder meer een rapporteur van de gemeente Amstelveen aanwezig. De rapporteur constateert onder andere dat:
- in de slaapkamer in de kledingkast 5 kledingstukken liggen en op de bodem twee broeken en wat truien, het bed is afgehaald en wat sokken en ondergoed betreft er alleen een stapel on-derbroeken is met nog gedeeltelijk prijskaartjes en een pak sportsokken met de wikkel er om-heen;
- in de ladenkast noch in de badkamer medicijnen of een insuline pomp worden aangetroffen;
- [de vrouw] verklaart dat deze in de woning van verdachte liggen;
- in de keuken flesjes water, frisdrank en een pak houdbare melk wordt aangetroffen, alsmede bevroren stokbroden en wat andere houdbare producten, maar geen bederfelijke waren.
4.6.De getuige [getuige 1] verklaart:
Ik ben sinds mei 2005 huismeester. Ik weet dat in 2007 op het adres [adres] een nieuwe bewoner kwam. Ik heb die vrouw nooit gezien. Ik kan hier vandaan (het kantoortje van de huismeester) zien wie de brievenbus van nummer [huisnummer] leeft (leegt, Rb). Dat was een man, ik denk wel gedurende een jaar dat hij de post ophaalt. Hij doet dat nog steeds. De man ging de woning niet in. Nadat ik de foto van mevrouw [de vrouw] te zien kreeg (van [naam 2] van Eigen Haard) wist ik dat ik deze vrouw nooit had gezien. Als deze vrouw op nummer [huisnummer] had gewoond, dan had ik dat voor 100% geweten. Er heeft dagen een kaartje tussen de voordeur gezeten in verband met onderhoud, service-beurt. Ze reageerde niet en het kaartje heeft zeker twee dagen tussen de deur gezeten. Ik heb ook gezien dat de hoofdgaskraan, gelegen buiten de woning in de meterkast uit stond. Op 20 januari 2010 heb ik daarvan een foto gemaakt.
4.7. De getuige [getuige 2] verklaart:
Wij woonden van oktober 2006 tot augustus 2009 op de [adres]. U vraagt mij wat ik kan vertellen over de bewoners van het adres [adres 1]. Al die tijd dat ik daar woonde, woonde daar een man, vrouw en zoon., De man [de man], de vrouw [de vrouw] en hun zoon [de zoon]. Ik zag [de vrouw] wel elke dag. Ik hoorde [de vrouw] ook elke dag. Ze hoestte veel. Ik wist dat [de vrouw] een eigen woning had op [straatnaam 2]. Ze wilde wel naar die woning maar ze durfde het niet aan in verband met haar ziekte. [de vrouw] blijft altijd binnen. ’s-Nachts is ze wakker en ’s- middags slaapt zij.
Ik kan wel zeggen dat ik weet dat [de vrouw] nooit een dag op [straatnaam 2] heeft gewoond of geslapen in de tijd dat wij er ([adres], Rb) woonden. Ik weet dit omdat ik met haar sprak en ik zag haar en ik hoorde haar hoesten.
4.8. De uitkering van [de vrouw] wordt per 25 januari 2010 ingetrokken.
4.9. [de vrouw] verklaart op 18 mei 2010:
De gemeente heeft een uitzondering voor mij gemaakt dat ik bij [verdachte] in mocht trekken. Ik ontving een Wwb uitkering voor mij alleen. Ik mocht bij [verdachte] een kamer betrekken en de gemeente is nog wezen controleren of ik inderdaad mijn eigen kamer en spullen had. Ik moest wel zelf een woning gaan zoeken. Het was niet de bedoeling dat ik lang op het adres van [verdachte] zou blijven wonen. Ik ontving elke maand een formulier van de Gemeente Amstelveen. Op deze formulieren staan vragen over of mijn woonadres klopte.
U toont mij inkomstenverklaringen van de Gemeente Amstelveen over de maanden januari 2007 tot en met december 2009. De door u getoonde formulieren zijn door mij ingevuld, ondertekend en gedateerd te Amstelveen.
Ik bleef wel eens slapen op de [straatnaam]. Dat was in tijden dat ik ziek was.
Ik heb in het begin dat ik de woning [adres] kreeg daar veel moeite mee gehad. Daarom was ik heel vaak op de [straatnaam].
[verdachte] heeft de formulieren van Werk en Inkomen wel regelmatig naar de gemeente gebracht, voordat hij naar zijn werk ging.
4.10. Verdachte verklaart:
U vraagt mij wat de inkomsten zijn van [de vrouw]. Ik denk dat zij alleen een uitkering heeft. Maar volgens mij is die nu ingetrokken. [de vrouw] is 4 jaar geleden bij mij ingetrokken. Zij heeft met medeweten van de gemeente en de politie een jaar bij mij gewoond. Volgens mij heeft zij in 2007 haar eigen woning in [straatnaam 2] gekregen. Via een spoedprocedure heeft zij deze woning gekregen. Ik haal wel eens post op als [de vrouw] ziek is. Vaak liet zij de formulieren achter bij mij. Dan vroeg zij aan mij of ik de brieven in de brievenbus bij het gemeentehuis wilde doen.
5. Overwegingen met betrekking tot het bewijs
5.1. De rechtbank stelt op basis van de bovenstaande feiten en omstandigheden vast dat [de vrouw] in de ten laste gelegde periode haar hoofdverblijf heeft gehad bij verdachte op het adres [adres 1]. Het ter zitting gevoerde betoog dat zij weliswaar vaak overdag op de [straatnaam] was maar ’s- avonds weer naar de [straatnaam 2] ging en daar overnachtte, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Ten eerste duiden de hiervoor weergegeven verklaringen van de huismeester van de [straatnaam 2] en de (voormalige) buurvrouw aan de [straatnaam] op het tegendeel. Ten tweede geldt dat uit de bevindingen uit het huisbezoek op 25 januari 2010 evenmin blijkt dat verdachte die woning gebruikte om de nacht door te brengen. Het bed was afgehaald, er lag amper kleding en voor een diabetica elementaire zaken als medicijnen en een toereikende voedselvoorraad voor het avondeten en ontbijt zijn niet aangetroffen. Die laatste omstandigheid wekt eens temeer bevreemding op in het licht van het ter zitting aangevoerde betoog dat [de vrouw] nooit meeat met het avondeten op de [straatnaam] en tussen 23:00 en 01:00 uur weer terugkeerde naar de [straatnaam 2], aangezien dat betoog met zich zou moeten brengen dat zij in elk geval voor een toereikende maaltijd benodigde goederen op dat laatste adres zou moeten hebben gehad.
De rechtbank acht bewezen dat [de vrouw] haar hoofdverblijf op het adres aan de [straatnaam] had en er sprake was van een samenwoonsituatie. Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte en [de vrouw] in diezelfde periode op dat adres een gezamenlijke huishouding hebben gevormd. In dit geval is van toepassing het in artikel 3 lid 4 sub b Wwb opgenomen rechtsvermoeden dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren. Dat rechtsvermoeden, hoewel onweerlegbaar in het bestuursrecht, heeft binnen het strafrecht als een weerlegbaar rechtsvermoeden te gelden, aangezien het bestaan van een gezamenlijke huishouding een onderdeel van de tenlastelegging vormt waartegen de verdachte verweer moet kunnen voeren. Verdachte noch zijn raadsvrouw hebben evenwel in dat verband feiten en omstandigheden naar voren gebracht die het vermoeden dat sprake is van een gezamenlijke huishouding, ontkrachten.
5.2. De raadsvrouw heeft betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden opgemaakt dat verdachte als medepleger van het verzwijgen van de inlichtingenplicht kan worden aangemerkt. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
Dat in dit geval de inlichtingenplicht alleen op [de vrouw] (als subject van bijstandverlening) rustte staat aan het bewijs van medeplegen niet in de weg, want het is vaste rechtspraak dat bij een kwaliteitsdelict als het onderhavige niet is vereist dat alle medeplegers in het bezit zijn van de vereiste kwaliteit.
Wel is vereist dat nauw en bewust is samengewerkt om tot het gewenste resultaat te komen. De rechtbank stelt in dat verband vast dat:
- [de vrouw] eind 2005 in de woning van verdachte is getrokken;
- zij bij wijze van uitzondering een bijstandsuitkering heeft gekregen;
- medewerkers van de gemeente toen nog een bezoek hebben gebracht aan de [straatnaam] om de woonsituatie te bekijken;
- [de vrouw] op enig moment is gezegd dat zij binnen een jaar moest verhuizen, omdat de situatie niet langer door de gemeente kon worden gedoogd;
- zij op 5 april 2007 heeft doorgegeven dat zij de woning aan de [straatnaam 2] kreeg en daar zelfstandig ging wonen.
Verdachte wist dat [de vrouw] een uitkering genoot. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank tevens bewezen dat hij wist dat de omstandigheid dat zij bij hem woonde, haar normaal gesproken niet in aanmerking zou doen komen voor een uitkering. Het moet hem dan ook bekend zijn geweest dat het feit dat zij feitelijk nog steeds samenwoonden voor de uitkeringsverlenende instantie van belang was. Die situatie is evenwel nimmer aan de gemeente gemeld. Die verzwijging moet verdachte onmiskenbaar bekend zijn geweest. Enerzijds moet hij uit het ophalen van de post en het brengen van de maandelijkse inlichtingen-formulieren naar de gemeente hebben opgemaakt dat [de vrouw] nog altijd een uitkering genoot, en anderzijds moet hij uit zijn bekendheid met hun samenwonen en de hiervoor genoemde wetenschap uit het verleden dat die situatie geen recht gaf op een uikering, hebben begrepen dat de gemeente kennelijk niet van de werkelijke situatie op de hoogte was. Verdachte wist dus van het verzwijgen, hij wist dat dit van een belang zijnde gegeven was en hij heeft hierin actief deelgehad door zijn rol in de postbezorging. Daarin ligt besloten dat verdachte en [de vrouw] in nauwe en bewuste samenwerking nagelaten hebben de uitkeringsverlenende instantie in strijd met een wettelijke verplichting juist en volledig in te lichten.
6. Bewezenverklaring
Op grond van het vorenstaande kan worden bewezen dat verdachte in de periode vanaf 05 april 2007 tot en met 24 januari 2010 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander,
in strijd met een aan zijn mededader, bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 17 Wet Werk en Bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeente Amstelveen, immers heeft zijn mededader in die periode en op die plaats niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij en zijn mededader een gezamenlijke huishouding voerden en samenwoonden - zijnde dit gegevens waarvan hij en zijn mededader wisten dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking - namelijk een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking, zulks terwijl dit feit kon strekken of had kunnen strekken tot bevoordeling een ander.
7. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straf
9.1. De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 170 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 85 dagen.
Bij die strafeis heeft de officier van justitie gekeken naar de Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude die het openbaar ministerie ten behoeve van rechtsgelijkheid voor dit soort zaken heeft opgesteld. In die richtlijn wordt de te eisen straf gekoppeld aan het nadeel dat de door verdachte gepleegde strafbare feit heeft veroorzaakt, dat wil zeggen het bruto bedrag dat ten onrecht ten laste van de uitvoerende instanties is gekomen. In dit geval is het totale nadeel gesteld op € 37.000,- , hetgeen volgens de richtlijn tot bovengenoemde strafeis leidt. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de officier van justitie geen aanleiding daarvan af te wijken.
9.2. De rechtbank neemt bij het bepalen van de na te noemen strafoplegging het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft meegewerkt aan bijstandsfraude. Zijn ex-partner, die een bijstandsuitkering genoot, heeft tegenover de uitkeringsverlenende instantie verzwegen dat zij een gemeenschappelijke huishouding voerde met verdachte. Verdachte heeft als medepleger geholpen dit strafbare feit te verwezenlijken.
Bijstandsfraude is een ernstig feit, omdat daarmee op onrechtmatige wijze financiële middelen worden toegeëigend die eigenlijk bedoeld zijn om middelen van bestaan te garanderen aan diegenen die niet bij machte zijn deze op eigen kracht te verwerven. Het draagvlak in de samenleving voor verstrekkingen van uitkeringen is tanende. Een van de oorzaken hiervoor is het misbruik dat wordt gemaakt van deze uitkeringen.
Op zichzelf dienen daarom forse werkstraffen of (voorwaardelijke) celstraffen te volgen voor plegers van bijstandsfraude en degenen die hen daarbij opzettelijk behulpzaam zijn.
De rechtbank ziet in deze zaak echter aanleiding met een andere strafmodaliteit te volstaan.
Ten eerste omdat uit de stukken niet kan worden opgemaakt dat verdachte, hoewel in strikt juridische zin medepleger van het feit, een grote rol heeft gehad in het plegen van de fraude. Daarnaast is niet gebleken dat het verzwijgen louter was ingegeven door financiële motieven. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat voor verdachte de medische situatie van zijn ex-partner de voornaamste beweegreden is geweest om haar met hem te laten samenwonen en die situatie zijn beloop te laten.
Daar komt bij dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt en strafbare feiten en bijna zijn veertigjarige jubileum zal vieren bij zijn werkgever. Een onvoorwaardelijke werkstraf zal in dat verband mogelijk gevolgen kunnen hebben die in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden waaronder het feit is begaan, te verstrekkend zijn.
De rechtbank komt daarom tot een deels voorwaardelijke geldboete van na te noemen omvang.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 47 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoor-deling van zichzelf of en ander, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor zijn recht op verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 20 (twintig) dagen.
Beveelt dat een gedeelte, groot € 500,00 (vijfhonderd euro) van deze geldboete, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 10 (tien) dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en A.E.J.M. Gielen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Vogelaar griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2010.
Mr. Bauduin is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.