RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/2241 BELEI
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Stichting AMSTA,
gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
eiseres,
gemachtigde mr. K.M. Moeliker,
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
verweerder,
gemachtigde mr. S. Willems.
Bij primair besluit van 7 november 2008 heeft verweerder de subsidie voor eiseres voor het studiejaar 2007-2008 volgens de Subsidieregeling stageplaatsen zorg (hierna: de Regeling) vastgesteld op € 256.517,00.
Bij besluit van 13 mei 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaak met nummer AWB 09/3111 BELEI op de zitting van 24 augustus 2010. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. Heden wordt in de zaak met nummer AWB 09/2241 BELEI afzonderlijk uitspraak gedaan.
Eiseres is vertegenwoordigd door mr. K.M. Moeliker, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2]. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. S. Willems, bijgestaan door [naam 3].
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Bij brief van 10 september 2008, verzonden op 17 september 2008, heeft verweerder eiseres uitgenodigd om vóór 15 oktober 2008 subsidie aan te vragen voor het studiejaar 2007-2008. In het bij deze brief gevoegde, door verweerder reeds ingevulde, aanvraagformulier is de subsidie berekend op € 256.517,00. De voorzitter van de Raad van Bestuur van eiseres heeft het formulier op 30 september 2008 – ongewijzigd – ondertekend. Verweerder heeft het formulier op 2 oktober 2008 ontvangen.
1.2. Eiseres heeft bij brief van 13 oktober 2008 (abusievelijk gedateerd 11 september 2008), door verweerder ontvangen op 17 oktober 2008, aan verweerder meegedeeld dat zij de aantallen op het aanvraagformulier niet volledig op juistheid heeft kunnen controleren. Eiseres heeft verzocht om uitstel om deze controle alsnog uit te voeren en, indien van toepassing, een aanvullend aanvraagformulier in te dienen. Bij brief van 14 oktober 2008 heeft OAZ subsidieadvies namens eiseres het verzoek om uitstel herhaald.
1.3. Verweerder heeft eiseres per e-mailbericht van 5 november 2008 laten weten dat geen nader uitstel wordt gegeven.
1.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe is – kort gezegd – overwogen dat eiseres verantwoordelijk is voor correcte en tijdige indiening van de aanvraag. Uit de Regeling en de begeleidende brief bij het aanvraagformulier blijkt dat de aanvraag uiterlijk op 15 oktober 2008 moet worden ingediend. Verweerder heeft reeds een algemeen uitstel verleend tot en met 24 oktober 2008 en in dit geval bestaat geen mogelijkheid tot ontheffing van de termijn. De aanvraag van eiseres moet worden aangemerkt als een volledige aanvraag, zodat artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet toepasselijk is. De door eiseres in bezwaar overgelegde aanvullende aanvraag, met de daarbij behorende stukken, kunnen niet in de beoordeling in bezwaar worden betrokken, aldus verweerder.
1.5. In beroep heeft eiseres, kort gezegd, gesteld dat tijdig een aanvullende aanvraag is ingediend. Subsidiair is betoogd dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling of ontheffing te verlenen van de aanvraagtermijn.
2.1. In artikel 2, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat de Minister aan een stageaanbieder jaarlijks op aanvraag een subsidie kan verstrekken voor het realiseren van stageplaatsen. In het tweede lid is bepaald dat de subsidie per studiejaar wordt verstrekt. In het vijfde lid is bepaald, voor zover relevant, dat, tenzij de stageaanbieder bij de aanvraag een ander aantal gerealiseerde stageplaatsen opgeeft, de Minister het aantal gerealiseerde stageplaatsen ontleent aan het basisregister onderwijs. In het zesde lid, aanhef en onder a, is bepaald dat indien de stageaanbieder bij de aanvraag een hoger aantal gerealiseerde stageplaatsen opgeeft de aanvraag is voorzien van een verklaring van een accountant, overeenkomstig een door de Minister vastgestelde modelassurancerapport.
2.2. In artikel 3, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat de subsidie op aanvraag wordt vastgesteld. In het tweede lid is bepaald dat voor de aanvraag een door de Minister vastgesteld formulier wordt gebruikt en dat de Minister het formulier uiterlijk 31 augustus na afloop van het desbetreffende studiejaar verzendt aan de stageaanbieders die in aanmerking komen voor een subsidie. In het derde lid is bepaald dat de aanvraag uiterlijk 15 oktober na afloop van het desbetreffende studiejaar wordt ingediend. In het vijfde lid is bepaald dat de Minister vrijstelling of ontheffing kan verlenen van de in het derde lid genoemde aanvraagtermijn.
2.3. Met de publicatie in de Staatscourant van 17 oktober 2008 heeft verweerder de Regeling gewijzigd, in die zin dat de uiterlijke termijn voor indiening van de aanvraag voor het studiejaar 2007-2008 is verlengd van 15 oktober 2008 naar 24 oktober 2008.
3.1. Verweerder heeft in zijn verweerschrift allereerst gesteld dat eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep wegens het ontbreken van procesbelang nu aan de subsidieaanvraag geheel tegemoet is gekomen en eiseres in beroep geen gunstiger resultaat kan bereiken. Dit betoog faalt. Niet valt in te zien dat eiseres geen belang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over haar stelling dat zij recht heeft op een hogere subsidie. Bovendien moet vastgesteld worden dat het slagen van een of meer van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden zou kunnen leiden tot dit door eiseres beoogde resultaat. Eiseres is derhalve ontvankelijk in haar beroep.
3.2. De rechtbank stelt voorop dat eiseres het door verweerder reeds ingevulde aanvraagformulier ongewijzigd heeft ondertekend en retour gezonden. Eiseres kan dan ook niet worden gevolgd in haar standpunt dat sprake was van een onvolledige aanvraag in de zin van artikel 4:5, onder c, van de Awb. Het door eiseres ondertekende aanvraagformulier was op zichzelf immers voldoende voor verweerder om de subsidieaanvraag te beoordelen.
3.3. Voor zover eiseres heeft betoogd dat zij binnen de aanvraagtermijn een aanvullende aanvraag heeft ingediend, kan de rechtbank dat betoog evenmin volgen. De hiervoor onder 1.2. genoemde brief van 13 oktober 2008 kan niet als aanvullende aanvraag worden aangemerkt, nu eiseres daarin slechts heeft verzocht om uitstel van de aanvraagtermijn. Ook de mededeling dat wellicht een aanvullend aanvraagformulier zal worden ingediend kan niet worden gezien als een aanvullende aanvraag. Ook de hiervoor onder 1.2. genoemde brief van 14 oktober 2008 bevat slechts een verzoek om uitstel voor controle. Bovendien heeft eiseres niet binnen de aanvraagtermijn gebruik gemaakt van het voor indiening van een aanvullende aanvraag door verweerder vastgestelde formulier. Met verweerder beschouwt de rechtbank de hiervoor genoemde correspondentie van eiseres dan ook niet als een aanvullende aanvraag, maar als een verzoek om uitstel om een aanvullende aanvraag in te dienen.
3.4. Daarmee ligt de vraag voor of verweerder in redelijkheid aan eiseres uitstel van de aanvraagtermijn had moeten verlenen.
3.5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder dit uitstel in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren, nu zijn eigen handelen ertoe heeft bijgedragen dat de aanvraagtermijn korter is dan in de Regeling voorzien. Met het wel verleende uitstel is daarvan nog steeds sprake. Deze termijn is bovendien sowieso te kort, want afgestemd op het onjuiste uitgangspunt dat de door verweerder vooraf ingevulde gegevens kloppen en zonder veel tijdsverlies gecontroleerd kunnen worden. De rechtbank deelt dit standpunt niet en overweegt daartoe als volgt.
3.6. Uit artikel 3 van de Regeling volgt dat verweerder het aanvraagformulier uiterlijk 31 augustus dient te verzenden aan de stageaanbieders. Niet in geschil is dat verweerder het formulier in 2008 eerst op 17 september aan eiseres heeft verstuurd. Verweerder heeft in de late toezending van het aanvraagformulier aanleiding gezien om de aanvraagtermijn voor alle stageaanbieders te verlengen tot en met 24 oktober 2008.
3.7. Voorts is van belang dat verweerder, op uitdrukkelijk verzoek van de zorginstellingen en ter beperking van hun administratieve lasten, de voor de aanvraag benodigde gegevens die zijn verkregen van onderwijsinstellingen, vooraf op het aanvraagformulier heeft vermeld, zodat zorginstellingen het formulier nog slechts op juistheid hoeven te controleren.
3.8. Weliswaar kan aan eiseres worden toegegeven dat zij een kortere aanvraagtermijn heeft gehad (18 september 2008 tot en met 24 oktober 2008) dan de in de Regeling voorziene termijn (1 september 2008 tot en met 15 oktober 2008), maar de rechtbank acht deze termijn op zichzelf niet onredelijk kort. Eiseres behoefde immers slechts de reeds ingevulde gegevens te controleren en zo nodig aan te vullen. In de uitnodigingsbrief die het door verweerder toegezonden aanvraagformulier begeleidde, is dit ook uitdrukkelijk vermeld.
3.9. Eiseres heeft het aanvraagformulier vervolgens echter zonder deze nadere controle ondertekend en teruggezonden om zich pas tegen het einde van de termijn te realiseren dat zij wellicht over aanvullende gegevens beschikte. Daarnaast is gebleken dat tijd verloren is gegaan doordat het formulier binnen de organisatie is gaan “zwerven” en omdat er een externe subsidieadviseur is geraadpleegd. Dit zijn omstandigheden die voor rekening en risico van eiseres dienen te komen. Dat de beschikbare termijn ook onvoldoende zou zijn geweest om de gegevens op juistheid te controleren en de in de Regeling voorgeschreven aanvullende aanvraag te doen indien al deze tijd niet verloren was gegaan, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat op een totaal van 1.200 subsidieaanvragen, 200 instellingen tijdig een hogere aanvraag hebben ingediend dan door verweerder berekend. Slechts vier extra aanvragen zijn buiten de termijn ingediend. In twee gevallen was de termijnoverschrijding aan verweerder te wijten, terwijl de andere twee gevallen de onderhavige zaak en de daarmee gevoegd behandelde zaak betreffen.
3.10. Gezien deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat verweerder eiseres niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen van de aanvraagtermijn. De beroepsgrond van eiseres dat haar ten onrechte geen nader uitstel is verleend, faalt derhalve.
3.11. De rechtbank is, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3. is overwogen, van oordeel dat eiseres eerst in bezwaar een aanvullende aanvraag om een hogere subsidievaststelling heeft ingediend. Bij deze aanvraag heeft eiseres ook gebruik gemaakt van het daartoe door verweerder vastgestelde formulier, onderbouwd met een verklaring van een accountant, overeenkomstig een door verweerder vastgesteld modelassurancerapport. In dit verband is ter zitting desgevraagd namens verweerder meegedeeld dat op de aanvullende aanvraag van eiseres nog zal worden beslist.
3.12. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
3.13. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht. Voor zover eiseres heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding, bestaat daarvoor evenmin aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mrs. C.H. Rombouts en N.R. Docter, leden,
in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2010.
de griffier de voorzitter
de griffier is buiten staat de uitspraak te tekenen
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB