RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/4947 BESLU
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Infotrans B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
gemachtigde mr. P.W.M. Huisman,
Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-het-Zelf Center B.V.,
beide statutair gevestigd te Amsterdam,
gemachtigde mr. B.J.M. van Meer,
eiseressen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. T. Grundmeijer.
Bij besluit van 3 maart 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder een verkeersbesluit genomen.
Bij besluit van 16 september 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseressen hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2010. Eiseressen zijn verschenen bij hun gemachtigden, vergezeld door [naam 1] en [naam 2].
Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 3], [naam 4] en [naam 5].
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Infotrans B.V. is eigenaar van het pand aan de Noordzeeweg 21 in Amsterdam. Infotrans B.V. verhuurt het pand aan Praxis Vastgoed B.V., die het pand ter beschikking stelt ¬aan Praxis Doe-het-Zelf Center B.V.
1.2. Het Praxis-pand en het bijbehorende parkeerterrein zijn bereikbaar via een westelijke inrit vanaf de openbare weg Luvernes (hierna: de westelijke inrit).
1.3. Op 20 december 2006 heeft de gemeenteraad van Amsterdam het Stedenbouwkundig Plan Sloterdijk III (hierna: het Stedenbouwkundig Plan) vastgesteld. In het Stedenbouwkundig Plan wordt de Noordzeeweg vervangen door een snelweg, de Westrandweg, met een afrit op Luvernes, recht tegenover de huidige westelijke inrit van het parkeerterrein van Praxis. Op blz. 32 van het Stedenbouwkundig Plan is een situatieschets opgenomen waarin de (geplande) infrastructuur in 2012 is weergegeven. Op die situatieschets komt de westelijke inrit naar het parkeerterrein van Praxis niet meer voor en is een zuidelijk gelegen ontsluiting van het parkeerterrein van Praxis opgenomen, die te bereiken is via een nieuw aan te leggen rotonde op het kruispunt Luvernes-Sierenborch en de secundaire straten Roesiel en Diepen.
1.4. Sinds 2007 hebben eiseressen regelmatig overleg gehad met het Ontwikkelingsbedrijf van de gemeente Amsterdam (hierna: OGA) over de verkeerstechnische gevolgen van het Stedenbouwkundig Plan. Daarbij is onder andere onderzocht of de westelijke inrit naar het parkeerterrein van Praxis zou kunnen worden behouden. De Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam heeft hiertoe een schetsontwerp gemaakt. De Centrale Verkeerscommissie van de gemeente Amsterdam heeft op 25 september 2007 negatief geadviseerd over dit schetsontwerp, omdat het behouden van de westelijke inrit tegenover de afrit van de toekomstige Westrandweg uit het oogpunt van verkeersveiligheid onwenselijk is. Bij brief van 14 november 2007 heeft OGA dit aan eiseressen meegedeeld. Daarbij heeft OGA meegedeeld dat het wel mogelijk is om in plaats van één zuidelijke aansluiting vanaf Diepen naar het parkeerterrein, drie zuidelijke aansluitingen te realiseren.
1.5. Eiseressen hebben tweemaal een voorlopige voorziening gevraagd bij de voorzieningenrechter van de sector civiel recht van deze rechtbank, ter voorkoming van de afsluiting van de westelijke inrit wegens geplande werkzaamheden. Uit een proces-verbaal van de zitting van de voorzieningenrechter van de sector civiel recht van 27 april 2009 blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat bij wijze van tijdelijke oplossing aan de westzijde van het parkeerterrein in- en uitritten zullen worden aangelegd, alleen voor het consumentenverkeer, overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte tekening, en dat daarmee rekening wordt gehouden bij de werkzaamheden. De tijdelijke oplossing geldt tot 2013, althans tot het moment dat de aan- en afritten van de Westrandweg in gebruik zullen worden genomen. Indien de gemeente voornemens is na 2013, althans na het in gebruik nemen van de aan- en afritten van de Westrandweg, wijziging te brengen in de situatie zal zij daartoe ofwel tijdig een besluit nemen ofwel dat voornemen tijdig tevoren aan eiseressen bekend maken, aldus het proces-verbaal.
1.6. Bij het primaire besluit heeft verweerder een verkeersbesluit genomen in verband met de aanleg van de rotonde op het kruispunt Luvernes-Sierenborch, de aanleg van een (brom)fietspad aan de zuidzijde van Luvernes en de aanleg van twee voetgangersoversteekplaatsen nabij de rotonde. Het verkeersbesluit behelst het plaatsen van een aantal verkeersborden.
1.7. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder, kort samengevat, overwogen dat voor het opheffen van de westelijke inrit geen verkeersbesluit nodig is, omdat het afsluiten van de inrit geen beperking of uitbreiding inhoudt van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken. De afsluiting van de inrit brengt geen verandering in de situatie dat Luvernes openstaat voor gemotoriseerd verkeer. Hetzelfde geldt voor het parkeerterrein omdat dit aan de zuidzijde wordt ontsloten. Voorts heeft verweerder overwogen dat geen onttrekkingsbesluit is genomen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet en dat ook niet is beoogd een dergelijk besluit te nemen. Verweerder heeft verder, ingaande op de bezwaargronden van eiseressen, overwogen dat het verkeersbesluit niet onzorgvuldig is voorbereid, omdat onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid van het handhaven van de westelijke inrit en omdat alternatieven zijn aangedragen in de vorm van drie in- en uitritten aan de zuidzijde van het parkeerterrein. Verder heeft verweerder een beroep van eiseressen op strijd met het gelijkheidsbeginsel afgewezen.
1.9. Eiseressen hebben, kort samengevat, aangevoerd dat wel een verkeersbesluit vereist is voor het opheffen van de westelijke inrit, omdat sprake is van een beperking van het aantal categorieën weggebruikers dat van de inrit gebruik kan maken. Voorts hebben zij aangevoerd dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en onzorgvuldig is voorbereid, dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van eiseressen en dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat in drie vergelijkbare verkeerssituaties elders in Amsterdam wel een inrit is gecreëerd recht tegenover een afrit van een snelweg.
2.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet (WVW) geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de WVW geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
2.2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, voor zover hier van belang, kan een weg aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat de kern van het geschil tussen partijen is gelegen in het verwijderen van de westelijke inrit van het parkeerterrein van Praxis, zoals vervat in het Stedenbouwkundig Plan.
3.2. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank is van oordeel, dat het primaire besluit geen (expliciete) overwegingen of een (expliciet) besluit bevat ten aanzien van het verwijderen van de westelijke inrit. Ter zitting hebben de gemachtigden van eiseressen zich echter op het standpunt gesteld, dat het primaire besluit kan worden gezien als de schriftelijke weigering om een verkeersbesluit te nemen ten aanzien van de afsluiting van de westelijke inrit. In dat kader hebben zij erop gewezen dat door verweerder tijdens de zitting van 27 april 2009 in het civielrechtelijke kort geding is toegezegd dat een besluit zou worden genomen over de afsluiting van de westelijke inrit. De gemachtigde van verweerder heeft deze stelling van eiseressen bevestigd. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat het primaire besluit een impliciete weigering bevat om een verkeersbesluit te nemen met betrekking tot de verwijdering van de westelijke inrit en dat het primaire besluit door verweerder ook is bedoeld om eiseressen een rechtsingang te bieden.
3.3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het primaire besluit mede een (impliciete) weigering bevat om een verkeersbesluit te nemen met betrekking tot het verwijderen van de westelijke inrit. Gelet op het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht wordt de schriftelijke weigering een besluit te nemen met een besluit gelijkgesteld. In het bestreden besluit heeft verweerder deze weigering gehandhaafd, onder de motivering dat voor het verwijderen van de westelijke inrit geen verkeersbesluit vereist is.
3.4. De rechtbank zal allereerst beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen verkeersbesluit als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de WVW is vereist voor het verwijderen van de westelijke inrit.
3.5. De rechtbank stelt vast dat de inrit de berm van de openbare weg Luvernes doorkruist. Naar het oordeel van de rechtbank behoren de berm en de inrit tot de weg Luvernes en zijn zij onderdeel van deze openbare weg. De inrit kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden beschouwd als een afzonderlijke openbare weg, zoals door eiseressen is betoogd. Het verwijderen van de inrit brengt geen verandering in de situatie dat Luvernes, zoals voorheen, openstaat voor gemotoriseerd verkeer. Van een beperking van het aantal categorieën weggebruikers dat gebruik kan maken van Luvernes is dan ook geen sprake. Voorts kan noch de berm noch de inrit worden beschouwd als “weggedeelte” in de zin van artikel 15, tweede lid, van de WVW. Volgens bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) moet het begrip “weggedeelte” in artikel 15, tweede lid, van de WVW immers worden opgevat als een in de lengterichting van de weg te onderscheiden deel van die weg over de volle breedte van de weg (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2008, www.rechtspraak.nl, LJN: BG7183). Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat voor het feitelijk verwijderen van de westelijke inrit geen verkeersbesluit als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de WVW is vereis. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in voormelde uitspraak van de Afdeling van 17 december 2008 en in de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2005, LJN: AS6194.
3.6. Zelfs indien eiseressen gevolgd zouden worden in hun standpunt dat de westelijke inrit als een afzonderlijke openbare weg moet worden beschouwd, is voor het verwijderen daarvan naar het oordeel van de rechtbank evenmin een verkeersbesluit vereist. Het geheel verwijderen van de inrit leidt immers niet – slechts – tot een beperking van het aantal categorieën weggebruikers dat van de inrit gebruik kan maken, maar het gebruik van de inrit wordt daarmee in het geheel onmogelijk gemaakt.
3.7. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder voorts niet gehouden om met betrekking tot het verwijderen van de westelijke inrit een onttrekkingsbesluit te nemen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, reeds nu verweerder daartoe niet het bevoegde orgaan is.
3.8. Nu uit het voorgaande volgt dat verweerder geen verkeersbesluit heeft genomen en ook niet gehouden was een verkeersbesluit te nemen met betrekking tot het verwijderen van de westelijke inrit, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de overige overwegingen die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, zoals de beoordeling van de verkeerssituatie om en nabij de voorgestelde zuidelijke inritten van het Praxis-terrein. De rechtbank beschouwt deze overige overwegingen in het bestreden besluit als overwegingen ten overvloede.
3.9. Hetgeen eiseressen overigens naar voren hebben gebracht, valt buiten de kern van het geschil en kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.10. Ter zitting heeft de gemachtigde van Infotrans B.V. nog aangevoerd dat het primaire besluit tevens aangemerkt moet worden als een impliciete weigering om een verkeersbesluit te nemen met betrekking tot de drie in- en uitritten aan de zuidzijde van het Praxis-terrein. Nu deze beroepsgrond eerst ter zitting naar voren is gebracht, gaat de rechtbank daaraan voorbij wegens strijd met een goede procesorde.
3.11. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht of voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mrs. M.F. Wagner en N.R. Docter, leden, in aanwezigheid van
mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2010.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB