ECLI:NL:RBAMS:2010:BO6843

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB09-1646 WAO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel betaalde WAO-uitkering en griffierechtvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WAO-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres ontving een WAO-uitkering naar de norm van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar na een besluit van 12 juni 2003 werd haar uitkering herzien naar 15 tot 25% arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, waardoor dit besluit in rechte vaststond. Desondanks heeft het UWV tussen 5 augustus 2003 en 1 augustus 2008 ten onrechte het oorspronkelijke hogere bedrag van de WAO-uitkering doorbetaald. Het UWV vorderde vervolgens een bruto bedrag van € 43.388,72 terug van eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op basis van artikel 57 van de WAO verplicht was om het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen. Eiseres voerde aan dat zij niet redelijkerwijs kon weten dat zij teveel uitkering ontving en dat de lange periode van onjuiste betalingen haar in een vertrouwenspositie had gebracht. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres had moeten begrijpen dat de uitkeringen niet klopten, gezien de herziening van haar WAO-uitkering en de afzonderlijke weergave van de uitkeringen op haar bankafschriften.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, maar bepaalde wel dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,00 moest vergoeden. De rechtbank concludeerde dat de wijze waarop het bestreden besluit was geredigeerd voor verwarring had gezorgd, wat aanleiding gaf voor de griffierechtvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/1646 WAO
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde [gemachtigde],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde mr. B.R.H. Barendregt.
Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder een bruto bedrag van € 43.388,72 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 10 maart 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2010.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend om eiseres in de gelegenheid te stellen kopieën van bankafschriften over te leggen. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verstrekken.
Nadat partijen daartoe toestemming hebben gegeven, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Feiten en standpunten van partijen
1.1. Eiseres ontving een WAO-uitkering naar de norm van 80 tot 100% arbeids-ongeschiktheid. Bij besluit van 12 juni 2003 heeft verweerder haar WAO-uitkering met ingang van 5 augustus 2003 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Eiseres heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt en dit besluit is daardoor in rechte komen vast te staan. Verweerder heeft echter tussen 5 augustus 2003 en 1 augustus 2008 ten onrechte het oorspronkelijke hogere bedrag van de WAO-uitkering aan eiseres doorbetaald.
1.2. Verweerder erkent in het bestreden besluit dat hij een fout heeft gemaakt door de WAO-uitkering niet te verlagen per 5 augustus 2003. Verweerder ziet echter geen redenen om van terugvordering af te zien. Verweerder neemt hierbij in aanmerking dat eiseres redelijkerwijs kon weten dat ze netto te veel uitkering ontving, te weten een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en WAO tezamen. Zij heeft dusdanig te veel gekregen, dat zij - ondanks de lange periode waarover te veel betaald is – er niet op mocht vertrouwen dat het terecht was dat zij zoveel ontving. Verweerder zal bruto terugvorderen, omdat eiseres een teruggave kan bewerkstelligen bij de belastingdienst. Mocht eiseres schade lijden door de fout van verweerder, dan kan zij in de toekomst een verzoek om schadevergoeding indienen. Verweerder ziet geen dringende redenen op grond waarvan hij van terugvordering zou moeten afzien. Gelet op de financiële situatie van eiseres kan zij op het moment van het nemen van het bestreden besluit niets terugbetalen.
1.3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij niet redelijkerwijs kon weten dat zij gedurende de betreffende periode teveel uitkering heeft ontvangen. Verweerder heeft een fout gemaakt en deze pas na een zeer lange periode hersteld, wat in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Dat eiseres de eerste zes maanden niet hoeft terug te betalen, laat de omvang van de vordering onverlet, die eiseres als een grote emotionele en mentale belasting ervaart. Verweerder had op grond van deze dringende reden moeten afzien van terugvordering.
1.4. Na de zitting heeft verweerder in zijn brief van 22 april 2010 gesteld dat de tekst van het bestreden besluit wellicht voor een dwaalspoor heeft gezorgd, omdat daarin overwegingen zijn gewijd aan de vraag of het eiseres redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zij teveel ontving. Deze overwegingen waren echter bedoeld voor de beeldvorming en niet ter beantwoording van de vraag of er dringende redenen bestonden om van terugvordering af te zien.
2. Wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 57, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt de uitkering die onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd.
2.2. Ingevolge het vierde lid kan het UWV indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn besluiten van terugvordering af te zien.
3. Overwegingen van de rechtbank
3.1. Deze procedure gaat uitsluitend over de terugvordering van het bedrag dat verweerder te veel heeft betaald aan eiseres.
3.2. Volgens artikel 57 van de WAO is verweerder verplicht om een te veel betaald bedrag terug te vorderen. Het vierde lid van artikel 57 van de WAO geeft de mogelijkheid om een uitzondering op deze verplichting te maken. Verweerder kan afzien van terugvordering, als daarvoor dringende redenen bestaan.
3.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BG3734, doen dringende redenen zich slechts voor als door de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor betrokkene optreden. Er moet dan iets bijzonders en uitzonderlijks aan de orde zijn, wil een afwijking van de hoofdregel gerechtvaardigd zijn.
3.4. De rechtbank is van oordeel dat er geen dringende redenen zijn. Eiseres hoefde aanvankelijk niets terug te betalen en moet nu, zo bleek op de zitting, een bedrag van € 28,00 per maand betalen. Dit levert geen onaanvaardbare financiële gevolgen op. Dat eiseres de hoge vordering als een grote emotionele en mentale belasting ervaart, wil de rechtbank aannemen, maar dat is geen onaanvaardbaar sociaal gevolg zoals de CRvB dat heeft bedoeld bij zijn interpretatie van het begrip dringende redenen.
3.5. Verweerder heeft inderdaad gedurende een lange periode het te hoge bedrag aan WAO-uitkering doorbetaald. Daaraan heeft eiseres echter niet het vertrouwen mogen ontlenen dat verweerder niet tot terugvordering zou overgaan. Eiseres heeft niet betwist dat zij op de hoogte was dat haar WAO-uitkering bij besluit van 12 juni 2003 aanzienlijk was verlaagd. De rechtbank heeft aan de hand van de door eiseres overgelegde bankafschriften vastgesteld dat op de bankafschriften de verschillende uitkeringen die eiseres ontving afzonderlijk werden weergegeven en dat eiseres na de herziening van augustus 2003 maandelijks zelfs meer aan uitkeringen ontving dan wat zij voor de herziening aan WAO-uitkering ontving. Eiseres had daaruit kunnen afleiden dat de herziening van haar WAO-uitkering niet door verweerder was verwerkt, of dat er iets anders was foutgegaan. De hogere betalingen na verláging van haar uitkering hadden haar in ieder geval aanleiding kunnen geven vragen te stellen over de totstandkoming van het bedrag aan uitkeringen dat zij ontving. De lange duur van de onjuiste uitbetaling is dan ook deels aan haarzelf te wijten.
3.6. De beroepsgronden van eiseres slagen dus niet. De conclusie is dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
3.7. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop het bestreden besluit is geredigeerd voor een dwaalspoor heeft gezorgd met betrekking tot het toetsingskader en ziet daarin aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat het betaalde griffierecht door verweerder aan eiseres moet worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, voorzitter, en mrs. S.J. Riem en P.H. Banda,
leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Nicolai, griffier, en in het openbaar
uitgesproken op 21 september 2010.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB