RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/3478 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. A.P.L. Pinkster,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
Bij besluit van 3 april 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
Bij besluit van 29 juni 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2010.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres was werkzaam als kraamverzorgster/intaker voor 32 uur per week toen zij zich op 6 oktober 2006 ziek meldde vanwege hoofdpijn en nekklachten ten gevolge van een auto-ongeval.
1.2. Met het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres per 2 oktober 2008 een uitkering op grond van de WIA toegekend naar een mate van 35-80% arbeidsongeschiktheid.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat er geen aanleiding bestaat om van het primaire oordeel af te wijken. Verweerder verwijst hiervoor naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 16 juni 2009 en de bezwaararbeidsdeskundige van
25 juni 2009.
1.4. In beroep heeft eiseres – kort weergegeven – aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts haar klachten en beperkingen heeft onderschat en een verdergaande urenbeperking had moeten aannemen. De onderzoeken van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige zijn onzorgvuldig tot stand gekomen.
2. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit
2.1. De bezwaarverzekeringsarts stelt in de rapportage van 16 juni 2009 de diagnose whiplash trauma 2006 en spanningsklachten. De bezwaarverzekeringsarts sluit zich aan bij de beperkingen die de verzekeringsarts in de functionele mogelijkhedenlijst van
2 februari 2009 (FML) heeft vastgesteld. Eiseres wordt in de FML beperkt geacht op onderdelen van persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De bezwaarverzekeringsarts sluit zich verder aan bij de urenbeperking zoals deze door de verzekeringsarts is aangenomen en meent dat eiseres in staat moet worden geacht om ongeveer vier uur per dag en twintig uur in de week te werken.
2.2. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 16 juni 2009 onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder heeft nagelaten eiseres er voorafgaand aan de hoorzitting op te wijzen dat de observaties van de bezwaarverzekeringsarts tijdens de hoorzitting van belang kunnen zijn voor de beoordeling en haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld op die observaties, die van wezenlijke betekenis zijn voor de beoordeling, te reageren. Eiseres verwijst hiertoe naar een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (het Tuchtcollege).
2.3. Het Tuchtcollege heeft in zijn uitspraak van 11 november 2008, zaaknummer 2007/339, overwogen dat in verband met het bij de bezwaarschriftenprocedure in acht te nemen zorgvuldigheidsbeginsel en het voor die procedure geldende beginsel van fair play het geboden is dat verweerder voorafgaand aan de hoorzitting de betrokkene erop wijst dat de functie van bezwaarverzekeringsarts op de hoorzitting mede zou kunnen inhouden het observeren van de betrokkene en het mogelijkerwijs daaruit trekken van conclusies voor de medische oordeelsvorming, waaronder begrepen de beantwoording van de vraag of nader medisch onderzoek nodig is. Volgens het Tuchtcollege vloeit uit de beginselen van zorgvuldigheid en fair play tevens voort dat, indien sprake is van een observatie die van wezenlijke betekenis kan zijn voor de oordeelsvorming van de bezwaarverzekeringsarts, dit aan de betrokkene dient te worden voorgehouden onder het geven van de mogelijkheid daarop te reageren.
2.4. De rechtbank overweegt dat verweerder in de uitnodiging van 26 mei 2009 voor de hoorzitting heeft aangekondigd dat een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige tijdens de hoorzitting aanwezig zijn. Verder heeft verweerder daarin vermeld dat eiseres er rekening mee dient te houden dat na de hoorzitting een medisch onderzoek kan plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee niet heeft voldaan aan de door het Tuchtcollege gestelde eis dat voorafgaand aan de hoorzitting moet worden aangekondigd dat de bezwaarverzekeringsarts eiseres gedurende de hoorzitting kan observeren en daaruit mogelijkerwijs conclusies voor de medische oordeelsvorming kan trekken. De rechtbank overweegt verder dat de bezwaarverzekeringsarts zich in de rapportage van 16 juni 2009 achter de beschouwingen van de verzekeringsarts schaart, die eiseres psychisch en lichamelijk heeft onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts voegt daaraan toe dat hij ook tijdens de hoorzitting in bezwaar geen concentratiestoornissen heeft waargenomen en dat eiseres gedurende de hoorzitting niet hoefde te verzitten. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan deze overwegingen van de bezwaarverzekeringsarts slechts uit een bevestiging van de eerdere bevindingen van de verzekeringsarts en heeft de bezwaarverzekeringsarts tijdens de hoorzitting geen observaties gedaan die van wezenlijke betekenis zijn voor de medische oordeelsvorming. De rechtbank vindt hierin, onder deze omstandigheden, aanleiding om met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht geen gevolgen te verbinden aan de schending van dit vormvoorschrift. Nu de rechtbank van oordeel is dat de observaties van de bezwaarverzekeringsarts niet van wezenlijke betekenis zijn voor zijn oordeelsvorming, heeft de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding hoeven zien die bevindingen aan eiseres voor te houden en haar de mogelijkheid te geven daarop te reageren.
2.5. In beroep voert eiseres verder aan dat zij ernstiger beperkt is dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen. Er had een verdergaande urenbeperking moeten worden aangenomen. Eiseres werkt met moeite twaalf uur per week en de Arbodienst heeft geoordeeld dat dit voor eiseres het hoogst haalbare is. Dit is miskend door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. Eiseres meent dat volgens de Standaard beperking arbeidsduur ook het arbeidsverleden van eiseres van belang is. Eiseres heeft in dertig jaar tijd nooit een langdurige periode van ziekteverzuim gekend.
2.6. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rapportage van 16 juni 2009 gemotiveerd dat hij een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week voldoende acht om aan de beperkingen van eiseres tegemoet te komen. Eiseres heeft in bezwaar en beroep geen medische gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat met de aangenomen urenbeperking onvoldoende rekening wordt gehouden met haar beperkingen. De rechtbank volgt het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts in de aanvullende rapportage van 4 december 2009 dat het feit dat de Arbodienst heeft bevestigd dat eiseres slechts in staat is om twaalf uur per week te werken, niet ter zake doet, omdat het daarbij gaat om het eigen werk van eiseres. In deze procedure beoordeelt de bezwaarverzekeringsarts de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies. Ook de functie van intaker die zij momenteel vervult, behoort niet tot de geduide functies. Dat eiseres van mening is dat zij per 2 april 2009 toegenomen arbeidsongeschikt moet worden geacht, vanwege vermoeidheid doet daarbij niet ter zake, omdat wat daarvan ook zij, deze toename niet ziet op de datum in geding. Eiseres heeft niet onderbouwd dat die toename ook voor 2 oktober 2008 geldt. Dat eiseres in de dertig jaar dat zij werkzaam is nooit eerder langdurig ziek is geweest, maakt niet dat de bezwaarverzekeringsarts een verdergaande urenbeperking had moeten aannemen.
2.7. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust.
3. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
3.1. Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgrond dat de bezwaararbeidsdeskundige ten onrechte niet op de hoorzitting aanwezig was, ingetrokken.
3.2. In beroep heeft eiseres verder aangevoerd dat zij niet in staat is de door de bezwaararbeidsdeskundige geduide functies te verrichten, omdat zij meer beperkingen heeft dan door de bezwaarverzekeringsarts zijn aangenomen. Nu deze grief ziet op de vastgestelde medische beperkingen, dient de rechtbank de toetsing van het bestreden besluit te beperken tot de medische grondslag en tot de vraag of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht juist zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 april 2007, LJN BA2955). De rechtbank is niet gebleken dat de bezwaararbeidsdeskundige ten onrechte functies heeft geduid die eiseres vanwege de vastgestelde beperkingen niet zou kunnen verrichten.
3.3. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste arbeidskundige grondslag berust.
4.1. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
4.2. In beroep heeft eiseres schadevergoeding gevorderd, bestaande uit wettelijke rente, belastingschade, immateriële schade als gevolg van schending van de redelijke termijn en overige schade. Nu het beroepschrift dateert van 31 juli 2009 en de rechtbank op 13 juli 2009 uitspraak doet, is er geen sprake van een schending van de redelijke termijn. Nu het beroep ongegrond zal worden verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding om overigens schadevergoeding aan eiseres toe te kennen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Riem, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2010.
Rechtsmiddel
Belanghebbenden en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van de uitspraak.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB