Parketnummers: 13/670205-10 en 16/465682-07 (tul) (PROMIS)
Datum uitspraak: 6 december 2010
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.C.C. van Roessel en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. R.C. Honig en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 28 februari 2010 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Bijlmer Arena Amsterdam Zuidoost, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, welk geweld bestond uit het éénmaal of meermalen (met kracht) schoppen en/of trappen tegen een hek, waarbij hij, verdachte, opzettelijk voornoemd hek heeft vernield;
2. hij op of omstreeks 28 februari 2010 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich in het openbaar, (te weten op of aan de openbare weg, treinstation Bijlmer Arena en/of in de (directe) omgeving van de Arena) mondeling, opzettelijk beledigend heeft/hebben uitgelaten over een groep mensen, (te weten Joden) wegens hun ras en/of godsdienst, door opzettelijk beledigend éénmaal of meermalen:"Kankerjoden" en/of "Hames, hamas, alle Joden aan het gas" en/of "Jullie zijn allemaal kankerjoden, jullie gaan dood. Vieze kankerjoden", althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking te roepen.
2. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. Zij voert ter ondersteuning van haar standpunt het volgende aan.
Uit het proces-verbaal van bevindingen, op pagina 11 van het dossier, volgt dat er meerdere trappende bewegingen tegen het hek zijn gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de eerste was die tegen het hek trapte. Ten aanzien van de leuzen zijn er diverse processen-verbaal waarin duidelijk gerelateerd wordt dat iemand in een donkere jas en een roze poloshirt de leuzen meezingt. Verdacht erkent ook meegezongen te hebben, maar hij wil er niet aan dat hij deze woorden heeft gezongen. De officier van justitie is van mening dat de verdachte eromheen draait en dat de processen-verbaal duidelijk genoeg zijn; verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde begaan.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen kan worden, nu er meerdere processen-verbaal zijn en verdachte ook toegegeven heeft tegen een hek geschopt te hebben. De raadsvrouw merkt wel op dat ten aanzien van het stukgaan van het hek het dossier slechts één proces-verbaal bevat en verder geen andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de spreekkoren heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte met zijn opmerking ‘ik heb gezongen en ik begrijp het’, begrijpt dat als er door één supportersgroep leuzen geroepen worden, er door de andere supportersgroep wordt gereageerd. De spreekkoren horen bij de voetbalcultuur, maar de ten laste gelegde leuzen zijn niet goed en verdachte heeft niet met deze leuzen meegezongen. Het enkele feit dat verdachte aanwezig was levert geen steunbewijs op voor het onder 2 ten laste gelegde. Het dossier bevat onvoldoende bewijs en bovendien is het onvoldoende duidelijk hoeveel mensen de uitlatingen hebben gedaan en hoe lang. De verdediging verzoekt verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrij te spreken.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen zijn vervat.
Op 28 februari 2010 ziet verbalisant [naam 1] bij de Arena Boulevard te Amsterdam Zuidoost dat verdachte meerdere malen opzettelijk en met kracht tegen een hek trapt. De verbalisant ziet dat dit hek door de opzettelijke trappen van verdachte begint te buigen en stuk gaat. Daarnaast roept verdachte meerdere malen luid en duidelijk ‘jullie zijn allemaal kankerjoden, jullie gaan dood. Vieze kankerjoden’. Ook verbalisant [naam 2] ziet en hoort dat diverse supporters beginnen met het schreeuwen van antisemitische leuzen. Hij ziet daarbij dat verdachte een zeer agressieve houding heeft en hoort verdachte schreeuwen ‘kankerjoden’. Tevens ziet hij dat verdachte kennelijke opzettelijk en met zeer grote kracht ongeveer zes trappende bewegingen maakt tegen het hekwerk waardoor dit hekwerk begint te trillen. Verdachte blijft tijdens het trappen schreeuwen en schelden met de woorden ‘kankerjoden’. De omstanders beginnen ook antisemitische teksten te roepen en tegen het hekwerk te trappen. Daarnaast horen twee verbalisanten dat verdachte luidkeels schreeuwt ‘Hamas, hamas, joden aan het gas!’. Verdachte was gekleed in een zwarte jas met daaronder een roze shirt.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris erkend dat hij die dag een roze shirt droeg en tegen het hek heeft geschopt, omdat hij boos was dat de wedstrijd niet doorging.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij meegezongen zou hebben met ‘Hamas, hamas, joden aan het gas’. Het is niet goed, maar het gebeurt al jaren en het hoort erbij, aldus verdachte. De rechtbank is van oordeel dat ondanks de ontkenning van verdachte de groepsbelediging wel wettig en overtuigend bewezen kan worden op basis van de vier verschillende processen-verbaal waarin duidelijk gerelateerd wordt dat verdachte de ten laste gelegde leuzen heeft geuit. Met de leuzen heeft verdachte in het openbaar met anderen een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras beledigd, terwijl daarbij omstanders en politieagenten aanwezig waren. De rechtbank is niet van oordeel dat het roepen van dergelijke leuzen hoort bij normaal en te tolereren gedrag van supporters. Het feit dat de leus ‘Hamas, hamas, joden aan het gas’ veelvuldig wordt gebruikt door voetbalsupporters en een onderdeel vormt van de cultuur van voetbalsupporters die daarmee niet de bedoeling hebben om Joodse mensen te beledigen, staat niet aan een bewezenverklaring van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht in de weg, aldus de Hoge Raad. De rechtbank acht mitsdien bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 28 februari 2010 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, met anderen, op of aan de openbare weg, Bijlmer Arena Amsterdam Zuidoost, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, welk geweld bestond uit het met kracht schoppen tegen een hek, waarbij hij, verdachte, opzettelijk voornoemd hek heeft vernield.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 28 februari 2010 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, zich in het openbaar, te weten op of aan de openbare weg, mondeling, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Joden wegens hun ras door opzettelijk beledigend: "Kankerjoden" en "Hamas, hamas, alle Joden aan het gas" en "Jullie zijn allemaal kankerjoden, jullie gaan dood. Vieze kankerjoden" te roepen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van een stadionverbod. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 150 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen gevorderd.
Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat deze straffen op zijn plaats zijn om duidelijk te maken dat ook bij voetbalwedstrijden normaal gedrag op zijn plaats is. Geweld, ook tegen goederen, kan absoluut niet geaccepteerd worden. Bevelen van de politie moeten opgevolgd worden en geweld bij een sportevenement telt mee bij de strafeis. Daarnaast is het niet normaal om over een weer te provoceren bij een sportevenement. De Hoge Raad (LJN BI4739) heeft bepaald dat de cultuur bij voetbalwedstrijden om veelvuldig een uitlating als ‘Hamas, hamas, Joden aan het gas’ te doen, niet getolereerd kan worden. Deze leus heeft te maken met discriminatie en kan er toe leiden dat de openbare orde in gevaar is. Voorts houdt de officier van justitie rekening met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en nog in een proeftijd loopt.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt geteld dat de eis veel te hoog is en sterk gematigd dient te worden, een voorwaardelijke gevangenisstraf is absoluut niet passend. Verdachte heeft niet meegedaan met de spreekkoren, hij is er alleen getuige van geweest. Bij de strafoplegging dient rekening gehouden te worden met het feit dat de supporters gefrustreerd waren doordat zij niet tot de wedstrijd werden toegelaten door (relatief weinig) spreekkoren en dat de beslissing van het bestuur niet helemaal duidelijk was. De zaak moet in zijn context bezien worden.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich beledigend uitgelaten over een groep mensen, te weten Joden, bij een sportevenement terwijl er omstanders en politieagenten aanwezig waren. Dit is niet alleen kwetsend voor de betreffende personen, maar wekt ook beroering in de samenleving en druist in tegen de in die samenleving gerespecteerde normen en waarden, zoals die in de betreffende strafwetgeving vorm hebben gekregen. Mensen worden onnodig gekwetst en gegriefd, enkel en alleen omdat verdachte zijn frustratie kwijt moest. Dergelijke uitlatingen dienen geen enkel redelijk doel, zijn vernederend en krenkend en men kan zich daartegen niet met argumenten verdedigen. Daarnaast kunnen dergelijke uitlatingen gevoelens van onveiligheid en het zich ongewenst voelen met zich mee brengen en maatschappelijke onrust veroorzaken.
Verdachte heeft voorts tegen een hek heeft getrapt. Verdachte en andere supporters deden dit kennelijk omdat ze hun frustratie kwijt moesten over het feit dat zij het stadion niet in mochten. Openlijk geweld draagt bij aan de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en daarnaast wekt voetbalgeweld ook beroering in de samenleving.
De samenleving stelt met toenemend ongenoegen vast dat het bij sportevenementen als het onderhavige gebruikelijk is geworden dat bezoekers zich gewelddadig gedragen en dat het daarom noodzakelijk is dat geharnaste politiemensen worden ingezet om de orde handhaven, dit op kosten van de samenleving en ten koste van de capaciteit op straat.
De rechtbank houdt voorts rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 14 september 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, onder andere voor geweldsdelicten. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om andermaal strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een taakstraf in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geboden is met oplegging van een stadionverbod. De rechtbank heeft bij het opleggen van een stadionverbod in ogenschouw genomen dat dit stadionverbod aanmerkelijke gevolgen heeft voor de vrijheid van de verdachte om de wedstrijden van F.C. Utrecht bij te wonen. Mede in verband daarmee heeft de rechtbank een zorgvuldige afweging gemaakt tussen enerzijds de noodzaak om vanuit generaal preventief oogpunt een stadionverbod op te leggen en anderzijds de belangen van verdachte om de wedstrijden van F.C. Utrecht bij te kunnen wonen. De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak vanuit het oogpunt van generale preventie zwaarder weegt dan de belangen van verdachte. In het bijzonder wordt bij oplegging van dit verbod gewezen op het feit dat geweld en het gebruik van de discriminerende leuzen bij voetbalwedstrijden niet getolereerd mag worden.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 17 maart 2010 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 16/465682-07, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 6 april 2009 van de politierechter te Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet echter aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf niet te gelasten, nu de bewezen verklaarde feiten geen gelijksoortige feiten als de voorwaardelijke veroordeling bevatten.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 137c en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, als veroordeelde tijdens de proeftijd een van de volgende bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat het veroordeelde gedurende de proeftijd niet is toegestaan enig voetbalstadion of speelveld te betreden waarin een voetbalwedstrijd wordt gespeeld van de betaalde voetbalorganisatie F.C. Utrecht in het kader van enige door de KNVB, een internationale voetbalbond, F.C. Utrecht of derden georganiseerde competitie of wedstrijd;
- Bovendien is veroordeelde verboden zich gedurende zijn proeftijd op te houden in de directe omgeving van het stadion; waarbij als directe omgeving van het stadion het gebied geldt dat is begrensd door
o de Herculeslaan
o de Laan van Maarschalkerweerd
o de Herculesbrug
o de Kromme Rijn
o het gebied tot aan de afrit naar de Waterlinieweg
in de periode tussen twee uur vóór aanvang en twee uur na afloop van die wedstrijden.
Taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 (honderdenvijftig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen.
Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die hem in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16/465682-07.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Wieland, voorzitter,
mrs. A.E.J.M. Gielen en S.E. Sijsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Bruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2010.