ECLI:NL:RBAMS:2010:BO6384

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-660854-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging en mishandeling van politieambtenaar tijdens aanhouding

Op 22 augustus 2010 werd de politie gealarmeerd vanwege geluidsoverlast in Amsterdam. Tijdens de aanhouding van de verdachte, die zich beledigend uitliet over een groep Marokkanen, heeft hij ook een politieagent mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belediging van de agent en mishandeling, en dat zijn uitlatingen als groepsbelediging kwalificeerden onder artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had zich verzet tegen zijn aanhouding, wat leidde tot verdere beschuldigingen van wederspannigheid. De rechtbank achtte de verklaringen van de verbalisanten geloofwaardig en verwierp de verdediging van de verdachte, die stelde dat zijn uitlatingen niet bedoeld waren voor de verbalisant. De rechtbank legde een taakstraf op, met bijzondere voorwaarden, en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde politieagent.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/660854-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 6 december 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.C.C. van Roessel en van wat door de raadsman van verdachte mr. S.C. Post en door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 22 augustus 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (hoofdagent van politie Amsterdam-Amstelland), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, (met kracht) op/tegen de (linker)knie heeft geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
2. hij op of omstreeks 22 augustus 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich in het openbaar, mondeling, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, (te weten Marokkanen) wegens hun ras, door op de Torresstraat, althans op de openbare weg, opzettelijk beledigend (met zeer luide stem) de woorden uit te spreken:"Jij bent een vuile Marokkaan. Ga lekker terug naar Marokko. Ik ben een trotse Europeaan, Jullie Marokkanen zijn allemaal hetzelfde, jullie Marokkanen zorgen allemaal voor rotzooi. Vuile poot", althans woorden van gelijke (beledigende) aard en/of strekking
Subsidiair:
hij op of omstreeks 22 augustus 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer], hoofdagent van politie, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Jij bent ook een Marokkaan zeker! Jij bent een vuile Marokkaan net als die daar" en/of "Jij bent een vuile Marokkaan. Ga lekker terug naar Marokko. Ik ben een trotse Europeaan, Jullie Marokkanen zijn allemaal hetzelfde, jullie Marokkanen zorgen allemaal voor rotzooi. Vuile poot" en/of "Raak mij niet aan vuile poot. Waag het eens vuile Marokkaan", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking
3. hij op of omstreeks 22 augustus 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer], hoofdagent van politie, en/of [naam 1], hoofdagent van politie, verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en), te weten belediging, had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den), teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die [slachtoffer] en/of [naam 1], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn en/of haar bediening, heeft verzet door te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte te geleiden en/of door zich te trachten los te rukken en/of zijn geboeide hand onder zijn buik te trekken en/of met zijn lichaam en lichaamsgewicht naar achter te hellen en/of zijn benen schrap te zetten
2. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat bewezen kan worden dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan. Zij voert ter ondersteuning van haar standpunt het volgende aan.
Na een melding van geluidsoverlast komt de politie ter plaatse en verdachte maakt met luide stem een opmerking over Marokkanen. Hij zegt tegen de verbalisant 'jij bent ook een Marokkaan, net als die daar' en wijst daarbij naar twee mensen die vermoedelijk van Marokkaanse afkomst zijn, aangezien de vrouw een hoofddoek draagt. Met zijn opmerkingen heeft verdachte de groep Marokkanen beledigd; hij brengt de hele groep Marokkanen in diskrediet. 'Marokkanen' is naast een nationaliteit ook een etnische afkomst en dit valt onder een 'ras' volgens het Internationaal Verdrag inzake de Uitbanning van Rassendiscriminatie. Verbalisant en aangever [slachtoffer] voelde zich daardoor beledigd, gekwetst en vernederd.
Over feit 2 merkt de officier van justitie het volgende op. Het proces-verbaal van bevindingen bevat een andere lezing van de feiten dan die van verdachte, maar volgens de officier van justitie is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal van bevindingen dat opgemaakt is door twee verbalisanten.
Of de bewoordingen die onder artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht vallen moet naar Nederlands recht en Europees recht getoetst worden. Naar Nederlands recht dient, blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad (Herbig-arrest), de toets over groepsbelediging uit drie stappen te bestaan. De eerste stap betreft de beoordeling of de uitlating op zichzelf beledigend is voor een groep mensen en naar de mening van de officier van justitie is hiervan sprake. Bij de tweede stap wordt de context beoordeeld waarin de uitlating is gedaan. Daarbij is relevant of sprake is van een geloofsopvatting of een artistieke expressie, waardoor het beledigende karakter van de uitlatingen wordt ontnomen. Naar de mening van de officier van justitie is hiervan geen sprake; hier is sprake van een ordinaire scheldpartij tegenover de politie. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de context wel het beledigende karakter ontneemt, dan volgt de derde stap, te weten de vraag of de uitlating onnodig grievend is. De officier van justitie is van oordeel dit het geval is.
Het beledigende karakter van de uitlatingen houdt ook stand als dit wordt beoordeeld naar Europees recht. Artikel 10, tweede lid, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) bepaalt dat een beperking op de vrijheid van meningsuiting mogelijk is als dit bij wet is voorzien en één van de doelen wordt gediend met een veroordeling. In Nederland is de beperking bij wet voorzien, namelijk in artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel dient ook één van de doelen, immers de bescherming van de goede naam van anderen wordt gediend met een veroordeling.
Volgens de officier van justitie had verdachte het opzet op de belediging, nu hij de uitlatingen met luide stem heeft geuit op de openbare weg. Het is niet relevant of er wel of geen Marokkanen in de buurt waren voor groepsbelediging. Ten eerste was de verbalisant van Marokkaanse afkomst en ten tweede kan er ook sprake zijn van groepsbelediging zonder dat er iemand van Marokkaanse afkomst in de buurt was. Concluderend is de officier van justitie van mening dat er sprake is van groepsbelediging.
Over de feiten 1 en 3 merkt de officier van justitie het volgende op. Vervolgens heeft verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding, uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt duidelijk dat verdachte niet mee wilde gaan met de politie. Daarnaast heeft verdachte een achterwaartse schoppende beweging gemaakt. De officier van justitie acht de stelling van verdachte dat hij gestruikeld is niet aannemelijk.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van alle ten laste gelegde feiten. Hij voert ter ondersteuning van zijn standpunt het volgende aan.
Over feit 2 merkt de verdediging het volgende op. De opmerkingen die verdachte jegens zijn zuster deed, waren niet voor de verbalisant bedoeld en verdachte had evenmin de intentie te discrimineren. Verdachte heeft inderdaad uitspraken gedaan tegen zijn zuster die misschien kwetsend kunnen zijn, maar hij ontkent de woorden gebruikt te hebben die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Daarbij komt dat het opzet van een persoon op alle bestanddelen van de delictsomschrijving gericht dienen te zijn en dus ook op het 'in het openbaar'. Verdachte heeft nimmer het opzet gehad om deze uitlatingen in het openbaar te doen, hij heeft immers zijn uitlatingen tegen zijn zus gedaan. Daarnaast vallen de uitlatingen niet binnen het bereik van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman verwijst hiervoor naar de parlementaire stukken. Het beledigen van een groep is alleen strafbaar als men de mensen, behorend tot die groep, collectief treft. Het is frappant dat het onbekend is of er, naast de agent, andere mensen van Marokkaanse afkomst aanwezig waren ten tijde van de uitlatingen van verdachte.
Bovendien maakt het feit dat de uitlatingen kwetsend kunnen zijn voor Marokkanen, nog niet dat dit door middel van het strafrecht dient te worden gesanctioneerd. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in 1976 bepaald, in de zaak Wingrove vs. Het Verenigd Koninkrijk, dat in een pluralistische, tolerante en ruimdenkende democratische samenleving uitlatingen die 'kwetsen, choqueren of verontrusten' niet zonder meer onder het bereik van de strafwet mogen vallen. Verdachte heeft het recht om middels de - onder meer door artikel 10 EVRM gewaarborgde - vrijheid van meningsuiting zijn mening over Marokkaanse mensen kenbaar te maken aan mensen in zijn omgeving. Hoewel de uitlatingen als kwetsend gezien kunnen worden, dient het recht van verdachte om zijn gedachten te uiten te worden gerespecteerd. Het als beledigend kwalificeren van de uitlatingen in de zin van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht dient niet de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde doelen en is niet noodzakelijk in een democratische samenleving. De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van de onder 2 primair ten laste gelegde groepsbelediging.
Subsidiair heeft het Openbaar Ministerie het opzettelijk beledigen van een ambtenaar ten laste gelegd. Verdachte heeft de uitlatingen niet in het openbaar gedaan en de uitlatingen waren niet rechtstreeks gericht tot het slachtoffer. Ook hier geldt dat verdachte, gelet op artikel 10 EVRM, zijn mening aan anderen kenbaar mag maken. Daarnaast had verdachte niet de intentie op de krenking van de eer of goede naam van de betrokken agent. Van opzet was daarom geen sprake. Bovendien handelde de agent buitenproportioneel en mist de strafverzwarende omstandigheid dat de belediging is gericht tot een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde vallen de handelingen van verdachte, het uit reactie wegtrekken van zijn arm doordat hij met de handboeien op zijn duim was geslagen, niet onder artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht en verdachte had niet het opzet zich te verzetten tegen zijn aanhouding. Verdachte wordt aangehouden en deze aanhouding is op hardhandige wijze geschied, zoals blijkt uit de verklaringen van verdachte en zijn zus en uit het letsel van verdachte. Er bestond geen enkele reden om zo daadkrachtig op te treden en zonder verder te waarschuwen hem in de boeien te slaan.
Ten aanzien van de mishandeling van de agent (feit 1) stelt de verdediging het volgende. Gelet op de hardhandige aanpak van de agent wilde verdachte niet opnieuw door de agent worden aangepakt. Ondanks dit verzoek duwde de agent, terwijl de handen van verdachte geboeid waren, verdachte vooruit. Door dit duwen en door het feit dat het donker was, struikelde verdachte en kwam hij ten val. Hierbij heeft hij de agent tegen zijn knie geraakt. Verdachte had nimmer de intentie om de agent te schoppen of te trappen. Niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had om de agent te mishandelen. Bovendien wordt de verklaring van de agent niet ondersteund door andere bewijsmiddelen, de GGD heeft ook geen uitwendig letsel waargenomen. Concluderend dient verdachte vrijgesproken te worden van alle ten laste gelegde feiten.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Op 22 augustus 2010 komt de politie ter plaatse na een melding van een luid feest op de [adres] te Amsterdam. Nadat de verbalisanten met verdachte hebben gesproken doet verdachte met zeer luide stem de volgende uitlating ten overstaan van de verbalisanten en diverse omstanders: 'Jij bent ook een Marokkaan zeker! Jij bent een vuile Marokkaan net als die daar'. Hierop kijkt verdachte naar een man en een vrouw met een hoofddoek. Verbalisant [slachtoffer] zegt hierop tegen verdachte dat hij zich door de uitlatingen beledigd voelt. Hierop zegt verdachte 'jij bent een vuile Marokkaan. Ga lekker terug naar Marokko. Ik ben een trotse Europeaan. Jullie Marokkanen zijn allemaal hetzelfde. Jullie Marokkanen zorgen allemaal voor rotzooi'. Na deze uitlatingen wordt verdachte aangehouden. De verbalisant voelt zich door de uitlatingen diep beledigd en vernederd en in zijn eer en goede naam aangetast.1
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of deze uitlatingen zijn aan te merken als een belediging in de zin van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht. Voor de beantwoording van die vraag moet niet alleen (de tekst van) de uitlatingen op zichzelf beschouwd beoordeeld worden. Artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht vormt namelijk een wettelijke uitzondering op het grondrecht van vrijheid van meningsuiting, zoals verankerd in - onder meer - artikel 10 EVRM.
Het EHRM heeft met betrekking tot de verschillende aspecten van artikel 10 EVRM in haar jurisprudentie benadrukt dat de vrijheid van meningsuiting één van de essentiële fundamenten van de democratische rechtstaat vormt en tevens een voorwaarde is voor haar ontwikkeling als geheel en voor de ontwikkeling van de individuen binnen die rechtstaat. Informatie of ideeën die 'kwetsen, choqueren of verontrusten' worden ook door artikel 10 EVRM beschermd, maar het artikel bevat géén absoluut recht op vrijheid van meningsuiting. De bescherming van artikel 10 EVRM ziet niet alleen op de inhoud van de uitlatingen, maar ook op de wijze waarop zij worden geuit.
Het recht om in vrijheid een mening te uiten kan als gevolg van het tweede lid van artikel 10 EVRM worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van - onder meer - de bescherming van de goede naam en goede rechten van anderen en het voorkomen van wanordelijkheden. De term 'noodzakelijk' houdt in dat er een dringende maatschappelijke oorzaak moet zijn voor een zodanige beperking. Anders gezegd: het gaat om de afweging van enerzijds de vrijheid van meningsuiting zelf en anderzijds de dringende maatschappelijke oorzaak die een inbreuk op die vrijheid kan rechtvaardigen. De rechter moet daarbij de zaak als geheel beoordelen en acht slaan op de inhoud van de bestreden bewoordingen en de context waarin deze werden gebruikt.
De wetgever heeft een vorm van discriminatie, beledigende uitlating over een groep vanwege bepaalde groepskenmerken, strafbaar gesteld in artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht. Die bepaling beoogt de eigenwaarde, eer en/of goede naam van groepen mensen te beschermen, wanneer dergelijke groepen op grond van hun gemeenschappelijke kenmerken in het openbaar in diskrediet worden gebracht of in hun eigenwaarde worden aangetast.
Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad2 valt de vraag of een bepaalde uitlating beledigend is, in drie delen uiteen.
- Is de uitlating op zichzelf beledigend over een groep mensen?
- Volgt uit de context van het geheel waarvan de beledigende uitlating deel uitmaakt dat het kennelijk aan het maatschappelijke debat bijdraagt, waardoor het beledigende karakter aan de uitlating komt te ontvallen?
- Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of de uitlating een onnodig grievend karakter heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de uitlatingen, zoals in de tenlastelegging zijn opgenomen, op zichzelf beledigend voor een groep mensen, te weten Marokkanen (en Nederlanders met een Marokkaanse achtergrond). Daarnaast vallen deze uitlatingen onder artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht en is er geen sprake van een context waardoor het beledigende karakter van de uitlatingen wordt ontnomen, zoals een politiek debat of artistieke vrijheid. De uitlatingen zijn enkel en alleen gedaan, omdat verdachte het niet eens was met het optreden van de politie. Verdachte heeft de groep Marokkanen beledigd op grond van hun ras; onder ras valt ook etnische afkomst.3 Het als beledigend kwalificeren van de uitlatingen in de zin van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht dient ook één van de in artikel 10, tweede lid, EVRM genoemd doelen, te weten de bescherming van de goede naam van anderen.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet had op het in het openbaar beledigen van een groep mensen, namelijk Marokkanen, aangezien hij de uitlatingen luidkeels heeft gedaan op de openbare weg in het bijzijn van aangever en omstanders. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij de uitlatingen tegenover zijn zus heeft gedaan niet aannemelijk, nu hij de uitlatingen met zeer luide stem heeft gedaan en bovendien heeft hij gezegd ''Jij bent een vuile Marokkaan'.
Daarom acht de rechtbank het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.3.2. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt als volgt.
Nadat verdachte de beledigende uitlatingen heeft gedaan wordt hij aangehouden ter zake van belediging, door de in uniform geklede politieambtenaren [slachtoffer] en [naam 1], beiden hoofdagent. Nadat de verbalisant heeft meegedeeld dat verdachte is aangehouden zegt verdachte 'Aangehouden? Ik ga niet mee'. De verbalisant pakt met zijn linkerhand de rechterhand van verdachte teneinde de verdachte te boeien voor transport. Hij ziet en voelt dat verdachte zich probeert los te rukken. Hierop slaat de verbalisant de rechterhand van verdachte in de boeien en ziet en voelt dat verdachte zich wederom probeert los te rukken en zijn geboeide hand onder zijn buik trekt. Gedurende de gehele aanhouding en het verzet door verdachte zeggen beide verbalisanten verdachte meerdere keren dat hij mee moet werken. Verdachte helt daarbij constant met zijn lichaam en lichaamsgewicht naar achteren, zet zijn benen schrap en probeert zich vervolgens wederom los te rukken.4 De verbalisanten brengen verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie naar de plaats van onderzoek, politiebureau Surinameplein te Amsterdam.5
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er wel sprake is geweest van wederspannigheid. De rechtbank gaat uit van de juistheid van het vrij gedetailleerde en op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. Uit dit proces-verbaal blijkt duidelijk dat verdachte niet alleen zijn arm heeft weggetrokken, maar ook dat hij in een richting heeft gerukt tegengesteld aan die waarin de verbalisanten hem trachtten te geleiden en hij heeft met zijn lichaam en lichaamsgewicht naar achteren geheld en zijn benen schrap gezet. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte het opzet op het verzet tijdens zijn aanhouding, hij heeft immers ook duidelijk gezegd 'ik ga niet mee' en hij heeft op meerdere momenten verzet getoond. Dat verzet bestond niet alleen uit het wegtrekken van zijn arm. De rechtbank is van oordeel dat verdachte wist dat hij werd aangehouden en dat er een waarschuwing gegeven was voordat hij in de boeien werd geslagen.
3.3.3. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 22 augustus 2010, bij het politiebureau te Amsterdam aangekomen, maakt verdachte een achterwaartse schoppende beweging in de richting van de linkerknie van verbalisant [slachtoffer].6 Hiervan heeft de hoofdagent van politie Amsterdam-Amstelland aangifte gedaan. De verbalisant verklaart dat verdachte hem met de onderkant van zijn voet raakte op zijn linkerknie. De verbalisant voelde hierop meteen een stekende pijn.7 Verdachte heeft erkend de verbalisant geraakt te hebben.8
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij de verbalisant raakte doordat hij struikelde, niet aannemelijk. In de aangifte wordt duidelijk gesteld dat verdachte een achterwaarts trappende beweging maakte. Dit is duidelijk anders dan struikelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte het opzet had op de mishandeling van de verbalisant. Verdachte heeft bewust een achterwaartse beweging gemaakt terwijl hij wist dat de verbalisant achter hem liep. Dit past ook in het eerder beschreven verloop van de verschillende gebeurtenissen, waarbij verdachte kwetsende woorden heeft geuit in de richting van de verbalisant en zich heeft verzet bij aanhouding.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 22 augustus 2010 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (hoofdagent van politie Amsterdam-Amstelland), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, tegen de linkerknie heeft getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden;
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
op 22 augustus 2010 te Amsterdam, zich in het openbaar, mondeling, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Marokkanen wegens hun ras, door op de [adres], opzettelijk beledigend met zeer luide stem de woorden uit te spreken: "Jij bent een vuile Marokkaan. Ga lekker terug naar Marokko. Ik ben een trotse Europeaan, Jullie Marokkanen zijn allemaal hetzelfde, jullie Marokkanen zorgen allemaal voor rotzooi";
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 22 augustus 2010 te Amsterdam, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren, te weten [slachtoffer], hoofdagent van politie, en [naam 1], hoofdagent van politie, verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één op heterdaad ontdekt strafbaar feit, te weten belediging, hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die [slachtoffer] en [naam 1], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn en haar bediening, heeft verzet door te rukken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden en door zijn geboeide hand onder zijn buik te trekken en met zijn lichaam en lichaamsgewicht naar achter te hellen en zijn benen schrap te zetten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Beroep op psychische overmacht
Voor het geval dat de rechtbank van oordeel is dat er wel sprake is van opzet ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde, doet de raadsman een beroep op psychische overmacht. Verdachte is door de onaangekondigde en forse wijze van aanhouden erg geschrokken en dit was de reden van zijn reactie bij zijn aanhouding.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van psychisch overmacht nu het gebeurde aan verdachte zelf te wijten was. Hij heeft zich verzet tegen zijn aanhouding en zichzelf in de situatie gebracht.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat verdachte door een wezenlijke en buitennormale druk zijn wil niet meer in vrijheid kon bepalen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn onvoldoende concrete omstandigheden aangevoerd die een dergelijke toestand aannemelijk maken. Bovendien is, zo er al druk op de verdachte werd uitgeoefend, niet aannemelijk geworden dat hij daartegen in redelijkheid geen weerstand had kunnen of behoren te bieden. Een en ander klemt temeer, nu de gestelde feitelijke omstandigheden waardoor de druk ontstaan zou zijn, de rechtmatige aanhouding van verdachte betreft. Verdachte dient de bevelen van de politie op te volgen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer op psychische overmacht.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2 primair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand geheel voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals die staan vermeld in het reclasseringsrapport. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen gevorderd.
Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat de feiten gepleegd zijn tegen de politie. Dit rechtvaardigt een dubbele strafeis en daarnaast is er sprake van discriminatie, hetgeen strafverzwarend werkt. Bovendien heeft verdachte documentatie op het gebied van geweld en loopt verdachte nog in twee proeftijden. Ten voordele heeft officier van justitie meegewogen dat verdachte werk heeft en uit het reclasseringsrapport naar voren komt dat verdachte zijn best doet om zijn leven op de rails te krijgen. Dit moet gecontinueerd worden, zodat de officier van justitie een voorwaardelijk gevangenisstraf eist met bijzondere voorwaarden.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van alle ten laste gelegde feiten. Mocht de rechtbank echter tot een veroordeling komen, dan dient acht te worden geslagen op het reclasseringsrapport waaruit blijkt dat verdachte hard zijn best doet om zijn leven op de rails te krijgen. Daarnaast is duidelijk dat verdachte zich niet correct behandeld voelt door de politie. Het handelen van de verbalisant heeft hij als zeer vernederend ervaren en hij is van mening dat hij veel te hard is aangepakt door de betrokken verbalisant. De raadsman verzoekt met voornoemde omstandigheden, alsmede de omstandigheden waaronder het feit is begaan, rekening te houden in het oordeel.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich beledigend uitgelaten over een groep mensen, alsmede een verbalisant beledigd doordat hij gefrustreerd was over de wijze waarop deze verbalisant hem bejegende. De verbalisant voelt zich hierdoor in zijn eer en goede naam aangetast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met de woorden "Jij bent een vuile Marokkaan. Ga lekker terug naar Marokko. Ik ben een trotse Europeaan. Jullie Marokkanen zijn allemaal hetzelfde, jullie Marokkanen zorgen allemaal voor rotzooi", zich op een minachtende manier uitgedrukt. Het krenken van anderen vanwege hun ras, godsdienst, seksuele geaardheid enzovoorts - kortom de kern van een persoon - is verwerpelijk. Het is immers vernederend en het is niet mogelijk om je daartegen op basis van argumenten te verdedigen. Het beledigen van een ambtenaar in de uitoefening van zijn functie is een misdrijf tegen de openbare orde omdat er een ontwrichtende werking van uit gaat. Dat kan niet worden getolereerd en het zal bestreden en bestraft moeten worden.
Verdachte heeft zich eveneens schuldig gemaakt aan mishandeling van de verbalisant. De verdachte is daarbij gewelddadig tekeer gegaan omdat hij het niet eens was met zijn aanhouding. Daarnaast heeft verdachte zich verzet tijdens zijn aanhouding. De rechtbank acht het zorgelijk dat verdachte zijn frustratie door middel van geweld heeft willen uiten. Deze strafbare feiten vormen een ernstige inbreuk op en ondermijnen het respect dat ten aanzien van politieambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun functie dient te worden opgebracht.
De rechtbank houdt voorts in strafverzwarende zin rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 september 2010 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. De eerder opgelegde (voorwaardelijke) straffen hebben verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden andermaal strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op een voorlichtingsrapport van 19 oktober 2010 van Reclassering Nederland. Hierin wordt geadviseerd bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Daarbij worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: behandeling bij de forensische polikliniek van de Waag te Amsterdam en een meldingsgebod.
De rechtbank maakt dit advies tot het hare en ziet in een deels voorwaardelijke straf en in de geadviseerde bijzondere voorwaarden mogelijkheden verdachte te behandelen en te motiveren om herhaling te voorkomen. Om die reden zal de rechtbank deze bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden immateriële schade voor een bedrag van € 150,-.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen, omdat de feiten volgens de verdediging niet bewezen verklaard kunnen worden. Tevens acht de verdediging de namens het slachtoffer aangehaalde jurisprudentie niet van toepassing in onderhavig geval.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 150,- (zegge honderdenvijftig euro). De vordering kan dan ook worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gezien het feit dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer [nummer] niet is betekend aan verdachte en verdachte derhalve niet op de hoogte was van deze vordering, is de vordering niet-ontvankelijk.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 137c, 180, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen geachte
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezen geachte
zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras
Ten aanzien van het onder 3 bewezen geachte
wederspannigheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een Taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
Beveelt dat van deze straf het gedeelte van 80 uur niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten als de verdachte zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen.
Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die hem in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, als veroordeelde tijdens de proeftijd een van de volgende bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen bij de forensische polikliniek van de Waag te Amsterdam;
- veroordeelde moet zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland stellen. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], domicilie kiezende op het adres Postbus 2287, 1000 CG Amsterdam toe tot een bedrag van € 150,- (zegge honderdenvijftig euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer], te betalen de som van € 150,- (zegge honderdenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Wieland, voorzitter,
mrs. A.E.J.M. Gielen en S.E. Sijsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Bruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2010.
1 Een proces-verbaal van bevindingen van 22 augustus 2010 met nummer 2010206295-4 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [slachtoffer] en [naam 1], inhoudende de bevindingen van voornoemde verbalisanten (doorgenummerde pag. 1-4).
2 HR 14 januari 2003, LJN AE7632 (Herbig-arrest).
3 HR 1 juli 1986, NJ 1987, 217.
4 Een proces-verbaal van bevindingen van 22 augustus 2010 met nummer 2010206295-4 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [slachtoffer] en [naam 1], inhoudende de bevindingen van voornoemde verbalisanten (doorgenummerde pag. 1-4).
5 Een proces-verbaal van aanhouding van 22 augustus 2010 met nummer PL134J 2010206295-2 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [slachtoffer] en [naam 1], inhoudende de bevindingen van voornoemde verbalisanten (doorgenummerde pag. 1-4).
6 Een proces-verbaal van bevindingen van 22 augustus 2010 met nummer 2010206295-4 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [slachtoffer] en [naam 1], inhoudende de bevindingen van voornoemde verbalisanten (doorgenummerde pag. 1-4).
7 Een proces-verbaal van aangifte van 23 augustus 2010 met nummer PL134C 2010206295-8 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 2], inhoudende de aangifte van [slachtoffer] (doorgenummerde pag. 5-8).
8 Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 november 2010.
??
??
??
??
Vonnis d.d. 6 december 2010 inzake [verdachte] (PROMIS)
Parketnummer: 13/660854-10
14