ECLI:NL:RBAMS:2010:BO3950

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/4550 WW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WW-uitkering en de voorwaarden voor werkloosheid volgens de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.M. Smits, en het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door mr. A.J. Kniesmeijer. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, die door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van verweerder, waarin deze de aanvraag ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 1 juli 2006 als receptioniste in dienst was bij een tandartspraktijk en dat zij op 18 juni 2007 op staande voet was ontslagen. De rechtbank heeft de argumenten van verweerder beoordeeld, die stelde dat er onvoldoende informatie beschikbaar was om te bepalen wanneer eiseres werkloos was geworden en welke loonbetalingen zij had verloren. Eiseres betwistte deze onduidelijkheid en voerde aan dat alle noodzakelijke gegevens bij verweerder bekend waren.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met het motiveringsbeginsel, omdat verweerder ter zitting had aangegeven niet meer achter de motivering van het besluit te staan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 874,- werden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat, hoewel eiseres mogelijk recht had op een WW-uitkering, deze niet tot uitbetaling kon komen op grond van artikel 35 van de WW, dat bepaalt dat uitkeringen niet worden betaald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/4550 WW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. P.M. Smits,
en
het raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Kniesmeijer.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) afgewezen.
Bij besluit van 8 september 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2010.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde.
Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. feiten en omstandigheden
1.1. De kantonrechter van deze rechtbank heeft op 2 april 2009 in een procedure tussen [naam 1], handelend onder de naam Tandartspraktijk [naam 1] (hierna: de tandartspraktijk), als verzoekster en eiseres als verweerster een beschikking gewezen. Hierin heeft de kantonrechter onder meer geoordeeld dat eiseres sinds 1 juli 2006 als receptioniste in dienst is geweest van de tandartspraktijk tegen een salaris van € 450,- netto per week en dat eiseres sinds 18 juni 2007 – nadat zij op staande voet was ontslagen – geen werkzaamheden meer heeft verricht. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst met ingang van 16 april 2009 voorwaardelijk ontbonden, onder toekenning van een vergoeding van € 1.950,- netto aan eiseres. De kantonrechter heeft daarbij geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een dringende reden.
1.2. Eiseres heeft op 11 mei 2009 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering. Eiseres heeft op het aanvraagformulier vermeld dat zij van 1 juli 2006 tot en met 16 april 2009 heeft gewerkt bij de tandartspraktijk. Eiseres heeft verder ingevuld dat zij een arbeidscontract had en van maandag tot en met zaterdag van 8 uur tot 16 uur werkte.
1.3. Bij primair besluit van 2 juni 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij verzekerd is voor de WW middels overlegging van een contract of loonstroken en omdat hieromtrent bij verweerder geen gegevens bekend zijn.
1.4. Bij vonnis van 18 april 2010 heeft de kantonrechter van deze rechtbank in een loonprocedure tussen eiseres enerzijds en de tandartspraktijk anderzijds onder meer geoordeeld dat geen sprake was van een rechtsgeldig ontslag op staande voet op 18 juni 2007, dat daarom de loonvordering van eiseres over de periode van 18 juni 2007 tot 16 april 2009 in beginsel toewijsbaar was, maar dat deze loonvordering werd gematigd tot drie maanden van het laatstelijk netto uitbetaalde salaris. Eiseres heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
2. wettelijk kader
2.1. Op grond van artikel 15 van de WW heeft de werknemer die werkloos is recht op uitkering met inachtneming van de artikelen 16 tot en met 21 en de daarop berustende bepalingen.
2.2. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de WW is werkloos de werknemer die:
a. ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van loon over die uren; en
b. beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
2.3. Ingevolge artikel 35 van de WW wordt de uitkering niet betaald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV is bevoegd in bijzondere gevallen hiervan af te wijken. Het begrip “bijzonder geval” dient volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep naar zijn aard restrictief te worden uitgelegd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 december 2003, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AO4502).
3. standpunten van partijen
3.1. In het bestreden besluit heeft verweerder zich samengevat op het standpunt gesteld dat de beschikking van de kantonrechter van 2 april 2009 aanknopingspunten biedt voor het aannemen van een verzekerde dienstbetrekking. Volgens verweerder kan echter geen WW-uitkering worden toegekend, omdat op basis van de beschikbare gegevens niet is vast te stellen wanneer eiseres werkloos is geworden, welke loonbetaling zij verloren heeft en hoe groot het arbeidsverlies is. Ook de mate van verwijtbaarheid bij het verliezen van de dienstbetrekking is volgens verweerder niet vast te stellen. Het enige dat duidelijk is, is dat eiseres vanaf juni 2007 niet meer werkzaam is geweest, dat zij wisselend maar niet fulltime werkte en dat zij van de werkgever contante betalingen van € 450,- per week ontving. Naar de mening van verweerder is gelet op het voorgaande nader feitenonderzoek noodzakelijk.
In het verweerschrift heeft verweerder verzocht het bestreden besluit zo te lezen dat de aanvraag WW-uitkering buiten behandeling is gesteld vanwege het ontbreken van informatie.
3.2. Eiseres heeft zich samengevat op het standpunt gesteld dat de door verweerder gestelde onduidelijkheid onbegrijpelijk is. Uit de beschikking van de kantonrechter en de overgelegde loonstrook blijkt dat eiseres van 26 juni 2006 tot ofwel 16 juni 2007 (de datum waarop eiseres op staande voet is ontslagen) ofwel 16 april 2009 (de ontbindingsdatum door de kantonrechter) in dienst is geweest, dat het loonverlies € 450,- netto per week bedraagt en dat de verwijtbaarheid ontbreekt. Eiseres vindt het onbegrijpelijk dat verweerder geen onderzoek heeft ingesteld naar het bestaan van een verzekeringsplichtige dienstbetrekking.
Niet te begrijpen is dat verweerder nader onderzoek nodig acht maar niet aangeeft wie dat onderzoek moet doen. Eiseres heeft zich in de loonprocedure op het standpunt gesteld dat zij dagelijks in de praktijk werkzaam was, met uitzondering van dinsdagochtend en zondags na 16 uur. Naar de mening van eiseres waren alle noodzakelijke gegevens dan ook bij verweerder bekend om tot toewijzing van een uitkering te komen, of in ieder geval om het recht van eiseres op uitkering te onderzoeken.
4. inhoudelijke beoordeling
4.1. De rechtbank stelt ten eerste vast dat verweerder ter zitting heeft aangegeven niet meer achter de motivering van het bestreden besluit te staan. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is dus gegrond, en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeft het in het verweerschrift opgenomen verzoek om de afwijzing van de WW-uitkering als een buitenbehandelingstelling te zien geen bespreking meer.
4.2. Met het oog op finale geschilbeslechting ziet de rechtbank zich vervolgens gesteld voor de vraag of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten. De gemachtigde van verweerder heeft het bestreden besluit ter zitting aanvullend gemotiveerd. De gemachtigde van eiseres heeft desgevraagd verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat de rechtbank de nadere toelichting van verweerder ter zitting meeneemt in de beoordeling en meteen een eindoordeel geeft.
4.3. De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder zoals verwoord ter zitting aldus.
Verweerder heeft de aanvraag van 11 mei 2009 als uitgangspunt genomen. De eerste werkloosheidsdag is in dit geval 18 september 2007, te weten drie maanden na het ontslag op staande voet op 18 juni 2007. Op 18 september 2007 is immers, gelet op de door de kantonrechter toegekende loonvordering, zowel het arbeidsuren- als het loonverlies ingetreden. De aanvraag dateert van 11 mei 2009. Daargelaten het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op een WW-uitkering , kan een mogelijk recht niet tot uitbetaling komen, omdat op grond van artikel 35 van de WW de uitkering niet wordt betaald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om en uitkering werd ingediend, aldus verweerder.
4.4. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit standpunt van verweerder de rechterlijke toets doorstaan. De rechtbank hecht daarbij belang aan het feit dat eiseres haar stelling ter zitting dat zij zich in 2007 ook al bij verweerder had gemeld teneinde een uitkering aan te vragen, niet met bewijsmiddelen heeft onderbouwd. Ter zitting heeft zij voorts aangevoerd dat zij ook niet over afdoende bewijsmiddelen van deze stelling beschikt. Voor verweerder bestaat dan ook geen aanleiding uit te gaan van een eerdere aanvraag dan 11 mei 2009. Verweerder mocht daarnaast, gelet op de thans bekende gegevens, uitgaan van 18 september 2007 als eerste werkloosheidsdag. De rechtbank onderschrijft de door verweerder getrokken conclusie dat onder die omstandigheden een eventueel recht op grond van artikel 35 van de WW niet tot uitbetaling zal kunnen komen. Van omstandigheden die maken dat verweerder een bijzonder geval had moeten aannemen is de rechtbank, mede gelet op de restrictieve uitleg die aan dit begrip moet worden gegeven, niet gebleken. Verweerder was daarom niet bevoegd om van artikel 35 van de WW af te wijken.
4.5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het motiveringsbeginsel zoals neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet op de voet van artikel 8:72, derde lid, van de Awb aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
4.6. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank zal verweerder tevens veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken, die onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting). De kosten van bezwaar komen op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Awb niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het primaire besluit niet wordt herroepen.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 41,- (eenenveertig euro) aan eiseres dient te betalen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres van deze procedure tot een bedrag van € 874,- (achthonderd vierenzeventig euro) te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzitter,
mrs. C.H. Rombouts en C. Bakker, leden, in aanwezigheid van
mr. S. Leijen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2010.
de griffier de voorzitter
is verhinderd te tekenen
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB