ECLI:NL:RBAMS:2010:BO1589

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1286 WRO, 09/1651 WRO, 09/2145 WRO, 09/1728 WRO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling voor bouwprojecten Ottenhome en Swingboei in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2010 uitspraak gedaan over de vrijstelling van bouwprojecten in de gebieden Ottenhome en Swingboei. De eisers, bestaande uit verschillende bewoners en een Vereniging van Eigenaren, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de gemeente Wijdemeren, die vrijstelling en bouwvergunningen had verleend aan ASR Vastgoed Ontwikkeling N.V. (voorheen Fortis). De rechtbank heeft vastgesteld dat de bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan, maar dat de gemeente op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling kan verlenen mits er een goede ruimtelijke onderbouwing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de eisers, hoewel deze een verlies van uitzicht en andere bezwaren naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gemeente in redelijkheid tot de beslissing kon komen om de vrijstelling te verlenen, en dat de bezwaren van de eisers niet opwegen tegen de belangen van de gemeente en de ontwikkelaar. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 09/1286 WRO, 09/1651 WRO, 09/2145 WRO, 09/1728 WRO
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[A],
[B],
[C],
allen wonende te [woonplaats],
eisers sub 1,
gemachtigde: mr. M.B. Koetser,
Vereniging van Eigenaren [X],
[D],
[E],
[F],
[G],
[H],
[I],
allen gevestigd dan wel wonende te [woonplaats],
eisers sub 2,
gemachtigde: mr. M.B. Koetser,
[J],
wonende te [woonplaats],
eiser sub 3,
gemachtigde: mr. M. van Weeren,
[K],
wonende te [woonplaats],
eiseres sub 4,
gemachtigde mr. M. van Weeren,
en
college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.H.A. van den Grinten.
Tevens heeft als belanghebbende aan het geding deelgenomen:
ASR Vastgoed Ontwikkeling N.V. (voorheen: Fortis Vastgoed Ontwikkeling N.V,
hierna: Fortis),
gemachtigde: mr. J.C. Ellerman.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Fortis vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een reguliere bouwvergunning verleend.
Bij besluit van 11 maart 2009 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit deels gegrond en deels ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 2 maart 2010 beslist om de zaak versneld te behandelen.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2010.
Eisers sub 1 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eisers sub 2 zijn verschenen bij hun gemachtigde. [D] en [I] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eiser sub 3 is in persoon verschenen. Eiseres sub 4 is vertegenwoordigd door haar zoon, [L].
Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, door mr. K. Lagrouw, door
mr. Y.A.M. Ekelschot en door [M].
Fortis is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en door [N] en
[O].
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Op 28 oktober 2004 heeft Fortis verweerder verzocht om vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, van het vigerende bestemmingsplan voor het oprichten van 34 luxe woningen, 4 appartementen en ca. 1030 m2 voorzieningen in de gebieden plaatselijk bekend als Ottenhome en Swingboei (hierna: het bouwplan). Op 22 december 2005 heeft Fortis voor het oprichten van de woningen, de appartementen en voorzieningen een reguliere bouwvergunning aangevraagd. Bij primair besluit van 1 juli 2008 heeft verweerder de vrijstelling en bouwvergunning verleend. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Eisers zijn tegen het bestreden besluit in beroep gekomen.
2. Wettelijk kader
2.1 In artikel 44 van de Woningwet is - voor zover hier van belang - bepaald dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien:
(..)
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
(..)
2.2 Op 1 juli 2008 is de WRO ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Ingevolge artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wro (Staatsblad 2008, 180) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van Fortis is ingediend vóór de Wro in werking is getreden. Daarom blijft het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Wro, dat wil zeggen de bepalingen van de WRO, op het onderhavige geval van toepassing.
2.3 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
2.4 Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO - voor zover hier relevant - kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat, tenzij de gemeenteraad zich daarbij een van deze bevoegdheden zelf heeft voorbehouden, burgemeester en wethouders volgens bij het plan te geven regelen het plan moeten uitwerken of binnen het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen. De wijzigingsbevoegdheid kan mede een uitwerkingsplicht inhouden.
3. Beoordeling van het beroep
3.1.1 De rechtbank dient allereerst ambtshalve te beoordelen of eisers in hun beroep ontvangen kunnen worden. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Uit de gedingstukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd, is voldoende gebleken dat eisers allen uitzicht hebben op het bouwplan en daarom als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. Voor zover is beoogd de belangen van Pure Development B.V, een onderneming van eiser [B], in de onderhavige zaak te betrekken, overweegt de rechtbank dat artikel 6:13 van de Awb zich daartegen verzet, nu Pure Development B.V. geen bezwaar heeft gemaakt zonder dat kan worden geoordeeld dat dit Pure Development B.V. niet kan worden verweten.
3.1.2 Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de vrijstelling ziet op het gehele bouwplan, maar dat dit bouwplan is vergund door middel van drie bouwvergunningen, alle gedateerd
1 juli 2008, voor respectievelijk het plaatsen van oevervoorzieningen (kenmerk BR 2006252, verzonden 15 augustus 2008), het plaatsen van steigers en vlonders (kenmerk BR 2006191, verzonden 15 augustus 2008) en tot het oprichten van woningen en commerciële ruimten ( BR 2005671, verzonden 13 augustus 2008). Verweerder heeft daarvan mededeling gedaan in “Wijdemeren Informeren” in de uitgave van 3 september 2008.
3.1.3 Anders dan eisers sub 1 en 2 ter zitting hebben betoogd, verzet geen rechtsregel zich ertegen dat het bouwplan is vergund door middel van verschillende, elkaar aanvullende bouwvergunningen. Deze zijn alle op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt, zodat daartegen rechtsmiddelen konden worden aangewend. Eisers hebben tegen de bouwvergunning voor oevervoorzieningen en die voor de steigers en vlonders geen bezwaar gemaakt, zodat deze vergunningen thans in rechte onaantastbaar zijn. Het beroep van eisers kan zich dan ook uitsluitend richten tegen de bouwvergunning, met vrijstelling, voor het oprichten van de woningen en commerciële ruimten.
3.2.1 Eisers sub 3 en 4 hebben aangevoerd dat niet duidelijk is of verweerder bevoegd was vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, omdat het besluit van de gemeenteraad van 7 februari 2008 tot delegatie van deze bevoegdheid aan verweerder niet in het dossier zit. De rechtbank stelt vast dat verweerder in beroep een afschrift van het delegatiebesluit heeft overgelegd. Daaruit blijkt dat de raad van de gemeente Wijdemeren de bevoegdheid tot het nemen van besluiten omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO met terugwerkende kracht tot 26 september 2002 heeft gedelegeerd aan verweerder.
3.2.2 Eisers sub 1 en 2 hebben aangevoerd dat delegatie met terugwerkende kracht niet is toegestaan, zodat verweerder niet bevoegd was in het voortraject provinciale staten van Noord-Holland om partiële herziening van het streekplan Noord-Holland Zuid te verzoeken. Verder hebben eisers sub 1 en 2 aangevoerd dat zij geen gelegenheid hebben gekregen hun zienswijze ten aanzien van de vrijstelling aan te vullen nadat het streekplan was herzien. Daartegen stond immers geen zelfstandig rechtsmiddel open. De rechtbank overweegt dat verweerder ten tijde van de besluitvorming op 1 juli 2008 bevoegd was tot het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan. Dit besluit is van later datum dan het delegatiebesluit, zodat van terugwerkende kracht, wat daar overigens ook van zij, in het onderhavige geval geen sprake was. Dat verweerder voorafgaand aan het delegatiebesluit al in contact was getreden met de provincie ten behoeve van de herziening van het streekplan leidt niet tot het oordeel dat onbevoegdelijk is gehandeld, nu besluitvorming daaromtrent bij een ander bestuursorgaan berustte. Dat verweerder aan eisers sub 1 en 2 geen gelegenheid heeft geboden hun zienswijze aan te vullen na de partiële herziening van het streekplan leidt evenmin tot een gegrond beroep. Uit de stukken blijkt dat provinciale staten in het besluitvormingstraject van de partiële herziening bekend waren met de zienswijzen, terwijl eisers hun grieven verder in volle omvang naar voren hebben kunnen brengen in de bezwaarfase. Eventuele gebreken zijn daarmee hersteld.
3.2.3 Eisers sub 3 en 4 hebben aangevoerd dat verweerder gehouden was artikel 11 van de WRO toe te passen. Dit geeft verweerder de bevoegdheid het bestemmingsplan uit te werken of binnen aangegeven grenzen te wijzigen. Daarom heeft verweerder ten onrechte toepassing gegeven aan de vrijstellingsprocedure van artikel 19, eerste lid, van de WRO, aldus eisers. De rechtbank is van oordeel dat deze grond niet kan slagen. Zij verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 29 april 2009 (te vinden op rechtspraak.nl onder LJN: BI2664). De bevoegdheid om op grond van artikel 19 van de WRO vrijstelling te verlenen staat los van de bevoegdheid in artikel 11 van die wet. Buitenplanse vrijstelling is ook mogelijk voor gronden waarvoor een uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid geldt, als bedoeld in artikel 11 van de WRO.
3.2.4 Eisers hebben verder aangevoerd dat verweerder niet alle op het geschil betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. De rechtbank overweegt dat de overeenkomst tussen Fortis en verweerder weliswaar in een laat stadium is ingebracht, maar dat partijen zich daarover hebben kunnen uitlaten. Dat hun belangen hierdoor zijn geschaadt, is gesteld noch anderszins gebleken. Dat er fouten in bouwtekeningen zitten of dat er onvoldoende tekeningen zijn overgelegd, is door eisers sub 3 en 4 niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
3.2.5 Eisers sub 1 en 2 hebben voorts betoogd dat voor de terreinen Ottenhome en Swingboei twee aparte vergunningtrajecten hadden moeten worden opgestart, omdat het om twee verschillende projecten gaat. De rechtbank volgt eisers daarin niet. Verweerder is gehouden te beslissen op de aanvraag zoals deze wordt ingediend. Niet valt in te zien waarom Fortis gehouden was de plannen voor Ottenhome en Swingboei als twee gescheiden projecten te presenteren. Zoals eisers ter zitting hebben erkend, verplicht geen wettelijk voorschrift een aanvrager om een bouwplan te splitsen naar bouwlocatie. Verder is het bouwplan door één ontwikkelaar ingediend, liggen de deelgebieden dicht bij elkaar aan weerszijden van de Oud-Loosdrechtsedijk, valt het project binnen dezelfde bestemming en is de uitwerking van de ruimtelijke inpassing en de vormgeving van de op te richten woningen op elkaar afgestemd.
3.2.6 Eisers sub 1 en 2 hebben tevens betoogd dat verweerder vooringenomen was. Dat verweerder de overeenkomst met Fortis is aangegaan hing samen met de afspraak dat Fortis voor haar rekening zou meewerken aan de aanleg op haar terrein van - een deel van - de Tweede Heul, een tweede waterverbindingsweg tussen de Vuntusplas en de Eerste Plas. Verder liep verweerder, door zich contractueel te binden, het risico schadeplichtig te zijn in geval van niet-nakoming. De rechtbank volgt eisers evenmin in dit betoog. Naar haar oordeel blijkt uit de overeenkomst tussen verweerder en Fortis, die in beroep is overgelegd, dat verweerder een inspannings- en geen resultaatverplichting op zich heeft genomen en zich daarbij expliciet haar publiekrechtelijke verantwoordelijkheden heeft voorbehouden. Evenmin is gebleken dat verweerder zich om financiële redenen niet (meer) vrij voelde in zijn besluitvorming. Dat verweerder waarde hecht aan de aanleg van de Tweede Heul en dat dit bouwplan daarin mede bijdraagt, noch hetgeen eisers verder hebben aangevoerd is voldoende ter staving van eisers stelling dat een vooringenomenheid van verweerder zijn weerslag heeft gehad op de besluitvorming. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
3.3.1 Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Eerste Herziening Bestemmingsplan Plassengebied, " (hierna: het bestemmingsplan). Volgens de plankaart, behorende bij dit bestemmingsplan, rust op de gronden waarop het bouwplan van Fortis is gesitueerd de bestemming WK, woon- en kantoordoeleinden. Ingevolge artikel 15 van de voorschriften bij het bestemmingsplan zijn deze gronden bestemd voor wonen, kantoren, alsmede voor de daarbij behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groen en water.
3.3.2 Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met onderdelen van het bestemmingsplan. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kon verweerder ten behoeve van de verwezenlijking van het bouwplan vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan, mits dat bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en van gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen. Eisers hebben gemotiveerd betoogd dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is.
3.3.3 De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de afweging of gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid vrijstelling te verlenen met toepassing van artikel 19 van de WRO een ruime beleidsvrijheid toekomt. De rechtbank dient dit dan ook terughoudend te toetsen.
3.3.4 Gelet op het bestreden besluit wordt de ruimtelijke onderbouwing gevormd door het stuk “Ruimtelijke onderbouwing Ottenhome/Swingboei Oud Loosdrecht” van 29 oktober 2004, de beschrijving in hoofdlijnen van het bestemmingsplan en de nadere motivering in het bestreden besluit. In deze stukken is uitvoerig ingegaan op het bouwplan in relatie tot de bestaande planologische mogelijkheden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling worden aan de kwaliteit van de ruimtelijke onderbouwing hogere eisen gesteld naarmate de omvang van de ruimtelijke inbreuk groter is.
3.3.5 De rechtbank overweegt dat het bouwplan past in het provinciale streekplan. Het gehele bouwplan heeft daarin de bestemming “Dorpscentrum”. De beoogde functies zijn alle reeds binnen die bestemming toegestaan. Ook waar thans water is gesitueerd, is op grond van de vigerende bestemming wonen toegestaan. Het bouwplan is op enkele onderdelen in strijd met het bestemmingsplan. Mede gelet op de ruime mogelijkheden tot afwijken die het bestemmingsplan zelf biedt, is de afwijking van het bestemmingsplan en de planvoorschriften minder ingrijpend dan door eisers is gesteld. Dat het bouwplan in hun subjectieve beleving zeer ingrijpend is, maakt dit niet anders. Gelet op de ruimtelijke onderbouwing vloeit de wenselijkheid van het bouwplan met name voort uit het streven het water dichter bij de dijk te brengen en het gehele dorpscentrum te revitaliseren en naar een hoger kwaliteitsniveau te tillen, waarbij ook is stilgestaan bij de planologische inpasbaarheid en de ontwikkelingen in het direct aangrenzende gebied, die daarmee in samenhang zijn worden bezien. De aanleg van de Tweede Heul past ook in deze planologische visie. Verder wordt in het bouwplan rekening gehouden met behoud van een aantal zichtlijnen naar de plassen. De rechtbank is van oordeel dat deze motivering afdoende is voor het verlenen van vrijstelling voor het verleggen van de oeverlijn, de bouwhoogte en de verhouding tussen wonen en centrumvoorziening en acht ook overigens de door verweerder gegeven ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan toereikend.
3.4.1 Eisers hebben verder aangevoerd dat verweerder bij zijn besluitvorming de belangen van eisers niet adequaat heeft meegewogen. Eisers zullen hun uitzicht op de Eerste Plas grotendeels kwijtraken door de te bouwen woningen op de landtong. Verder is niet verzekerd dat eiser [A] vanaf de Eerste Plas per boot de haven bij zijn woning zal kunnen blijven bereiken. Ook zal hij in de nieuwe situatie zijn boot niet meer voor zijn haven kunnen keren, omdat het resterend wateroppervlak daar te klein zal zijn.
3.4.2 De rechtbank overweegt dat een belanghebbende volgens vaste jurisprudentie geen recht op uitzicht kan doen gelden, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van
16 december 1991 (LJN: AN2708). Wel zal moeten worden bezien of de belangen van eisers afdoende zijn meegewogen bij het besluit het bouwplan te vergunnen. Verweerder heeft erkend dat voor eisers in enige mate verlies van uitzicht optreedt. Ook uit de tekeningen en de zich in het dossier bevindende foto’s blijkt daarvan. Dat het verlies van uitzicht een zodanig onevenredige aantasting van het woongenot van eisers is dat verweerder niet in redelijkheid tot deze uitkomst heeft kunnen komen, is de rechtbank echter niet gebleken. Voor zover eisers hebben gesteld dat zij financiële schade lijden als gevolg van dit verlies van uitzicht door daling van de waarde van hun woning, hebben zij dit niet met stukken onderbouwd. Eisers kunnen zich overigens tot verweerder wenden met een verzoek de gestelde planschade te vergoeden. Of eisers daar ook daadwerkelijk aanspraak op hebben en zo ja, tot welke hoogte, valt buiten de omvang van deze procedure.
3.4.3 Ten aanzien van het door eiser [A] gestelde belang met betrekking tot de bereikbaarheid van zijn woning over het water overweegt de rechtbank dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat een doorgang van 12 meter breed, minus de breedte van afgemeerde boten van de bewoners van de te bouwen huizen, wordt gegarandeerd, zodat [A] zijn haven kan bereiken. De rechtbank concludeert dan ook dat toegang tot eisers haven gewaarborgd is. Verweerder heeft erkend dat het keren van eisers boot minder eenvoudig zal zijn, maar ziet hierin niet een zo zwaarwegend belang dat hij tot een andere uitkomst zou moeten komen. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gebruik van zijn boot hem onmogelijk is of wordt gemaakt. Dat er minder openbaar water voor zijn haven beschikbaar zal zijn, waardoor keren minder eenvoudig is, maakt niet dat verweerder niet in redelijkheid tot deze uitkomst heeft kunnen komen. Van een ondeugdelijke belangenafweging is de rechtbank dan ook niet gebleken.
3.5.1 Eisers sub 1 en 2 hebben verder aangevoerd dat de Welstandscommissie ten onrechte niet heeft getoetst aan hoofdstuk 6 van de Welstandsnota Wijdemeren, welstandscriteria bij (her)ontwikkelingsprojecten. Verweerder heeft het welstandsadvies om die reden niet mogen volgen, aldus eisers sub 1 en 2. De rechtbank volgt eisers daarin evenmin. Uit de toelichting op hoofdstuk 6 blijkt dat dit van toepassing is op herontwikkelingsprojecten, waarbij de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek wordt doorbroken en waarbij het bestaande gebruik wordt gewijzigd dan wel uitgebreid. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het bouwplan niet als zodanig is te karakteriseren.
3.5.2 Eisers sub 1 en 2 hebben subsidiair betoogd dat de Welstandscommissie de aandachtspunten en hoofdaspecten uit hoofdstuk 4, deelgebied 5, Kern Oud-Loosdrecht, had moeten nalopen. Door dit niet kenbaar te doen, voldoet het welstandsadvies niet, aldus eisers. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank niet afdoende toegelicht op grond waarvan de Welstandscommissie daartoe gehouden was. Zij stelt verder vast dat eisers tegen de bevindingen van de Welstandscommissie geen inhoudelijke argumenten naar voren hebben gebracht. Evenmin hebben zij een tegenadvies ingebracht. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder het welstandsadvies aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
3.6 Eiseres sub 4 heeft nog aangevoerd dat er parkeerplaatsen verdwijnen door de realisatie van het bouwplan. De rechtbank overweegt dat verweerder in de bezwaarfase (alsnog) ontheffing op grond van artikel 2.5.30, vierde lid, sub b, van de Bouwverordening heeft verleend van het vereiste om op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid te realiseren. Eiseres heeft tegen deze ontheffing geen inhoudelijke argumenten aangevoerd, zodat de rechtbank dit onderdeel aanmerkt als niet langer betwist en verder niet bespreekt.
4. Conclusie
4.1 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling ten behoeve van het bouwplan heeft besloten, en dat hij, gelet op hetgeen voorts is overwogen, na heroverweging in bezwaar op goede gronden heeft vastgehouden aan het bestreden besluit. Het bestreden besluit kan dan ook in rechte standhouden.
4.2 De beroepen van eisers zullen ongegrond worden verklaard. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter,
mrs. A.D. Belcheva en S.J. Riem, leden, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2010.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB