ECLI:NL:RBAMS:2010:BO1207
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurzaak over dringend eigen gebruik en renovatie van een woning
In deze zaak vordert de eiser, de verhuurder, de beëindiging van de huurovereenkomst met de gedaagde, de huurder, op grond van dringend eigen gebruik. De eiser heeft de woning sinds 1971 verhuurd aan de inmiddels overleden echtgenoot van de gedaagde, en sinds 1986 staat de huurovereenkomst op naam van de gedaagde. De eiser heeft de huurovereenkomst opgezegd omdat hij de woning wil renoveren en zijn dochter, die mantelzorg kan verlenen, in de woning wil laten wonen. De gedaagde heeft de opzegging betwist en stelt dat er geen dringende reden is voor de beëindiging van de huur. De gedaagde voert aan dat de renovatie niet noodzakelijk is en dat de eiser niet-ontvankelijk is omdat hij te lang heeft gewacht met het indienen van de vordering.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een dringende reden voor de beëindiging van de huurovereenkomst. De werkzaamheden die de eiser wil uitvoeren, zijn voornamelijk gericht op het verbeteren van de woonomstandigheden voor zijn dochter en niet op het verhelpen van een bouwkundige noodzaak. De rechter oordeelt dat de gedaagde niet hoeft te verhuizen en dat de vorderingen van de eiser worden afgewezen. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.
De uitspraak is gedaan door de kantonrechter te Amsterdam op 20 mei 2010, waarbij de rechter de vorderingen van de eiser afwijst en hem in de kosten van de procedure veroordeelt.