Sector Civiel
voorzieningenrechter
zaaknummer / rekestnummer: 468074 / KG 10-1560 en 468057 / FA RK 10-7108
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 26 augustus 2010 betreffende tijdelijk huisverbod
(artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht)
Zitting hebben:
mr. F. Hoogendijk, als voorzieningenrechter,
mr. F.K. van Wijk, als griffier.
[verzoekster], verzoekster (hierna: de vrouw)
wonende te [woonplaats],
gemachtigde mr. L.M.L. van Berkel,
de burgemeester van de gemeente Amstelveen, verweerder.
zetelende te Amstelveen,
hierna: verweerder
in welke zaak belanghebbenden zijn:
[de man],
wonende te [woonplaats],
(hierna: de man);
[de minderjarige],
wonende te [woonplaats],
(hierna: de minderjarige).
Bij besluit van 15 augustus 2010 heeft verweerder aan de vrouw een tijdelijk huisverbod opgelegd.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de vrouw bij brief van 23 augustus 2010 beroep ingesteld.
Tevens heeft de vrouw bij brief van 23 augustus 2010 de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 25 augustus 2010 heeft verweerder voornoemd huisverbod verlengd.
Het beroep en het verzoek worden geacht mede te zijn gericht tegen de verlenging van het huisverbod.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het verzoek en het beroep zijn ter zitting gevoegd behandeld.
De vrouw is daar verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.J. van der Hoeven en mevrouw [naam 1].
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 26 augustus 2010 heeft de rechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. Daarbij heeft de rechter gewezen op de rechtsmiddelen, zoals onder aan dit proces-verbaal vermeld.
De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
- verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten voor zover zij betrekking hebben op het contactverbod ten aanzien van de minderjarige;
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.311,- (duizend driehonderd en elf euro) en wijst de gemeente Amstelveen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
- bepaalt dat, nu aan de vrouw een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier worden betaald
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De rechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
Bij de beoordeling van het verzoek gaat de rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De man en de minderjarige wonen gezamenlijk op het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). De vrouw is de ex-partner van de man en de moeder van de minderjarige. De minderjarige is sinds circa drie jaar onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg. De vrouw heeft gedurende vijf dagen in de week omgang met de minderjarige in de woning. Zij woont zelf op het adres [adres 2] te [woonplaats].
Op 14 augustus 2010 heeft zich in de woning een incident voorgedaan in de huiselijke sfeer. De man en de vrouw hadden in de woning ruzie om de minderjarige. Nadat de politie om assistentie was verzocht is een verbalisant op 15 augustus 2010 ter plaatse gegaan. Hij heeft daar in de woning de man, de vrouw en de minderjarige aangetroffen. De man en de vrouw zijn gehoord. De verbalisant heeft proces-verbaal opgemaakt van zijn bevindingen. In dit proces-verbaal wordt onder andere vermeld dat zowel de man als de vrouw hebben verklaard dat zij ruzie hebben gehad in ieder geval over de omgangsregeling van de vrouw met de minderjarige. De man heeft verklaard dat de vrouw hem heeft aangevallen en hem in zijn gezicht heeft gekrabd. De verbalisant heeft letstel geconstateerd. De vrouw is hierop aangehouden.
Vervolgens heeft de hulpofficier van justitie de situatie beoordeeld met het oog op een aan de vrouw op te leggen huisverbod. Hij heeft hiertoe het Risico-taxatieinstrument (RiHG) ingevuld en van zijn bevindingen proces-verbaal opgemaakt. Hij is tot de conclusie gekomen dat de aanwezigheid van de vrouw in de woning een onmiddellijk dreigend gevaar voor de man en de minderjarige opleverde.
Hierop heeft hij namens verweerder besloten om aan de vrouw een tijdelijk huisverbod op te leggen. Dit besluit, gedateerd op 15 augustus 2010, houdt in dat de vrouw de woning gelegen aan het [adres] vanaf 15 augustus 2010, 13.02 uur tot 25 augustus 2010, 13.02 niet mag betreden, noch daarin aanwezig mag zijn of zich daarbij mag ophouden, alsmede een contactverbod met de man en de minderjarige.
Ter motivering van dit besluit heeft verweerder gesteld dat er signalen waren van geweld tussen de man en de vrouw in aanwezigheid van de minderjarige in huis en dat er over de afgelopen jaren meerdere mutaties waren van geweld/bedreiging, mishandeling en psychische problemen van de vrouw. Daarbij heeft verweerder van belang geacht dat een groot aantal politie-assistenties omtrent deze vrouw hebben plaatsgevonden. In de belangenafweging heeft verweerder gelet op de historie en de kans op herhaling en de veiligheid van de achterblijvers voorop gesteld.
Op 23 augustus 2010 heeft het zorgcoördinatiepunt Vita Welzijn en Advies geadviseerd het opgelegde huisverbod te verlengen met 18 dagen. Op 25 augustus 2010 is de jurist van de Afdeling Juridische Zaken tot een gelijke conclusie gekomen en heeft verweerder dienovereenkomstig geadviseerd.
Bij besluit van 25 augustus 2010 heeft verweerder het aan de vrouw opgelegde huisverbod verlengd met een aansluitende periode van 18 dagen, derhalve tot 12 september 2010.
Ter motivering heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van Vita Welzijn en Advies opgemerkt, dat er voor de thuisblijvers sprake is van een onveilige thuissituatie, gelet op de ernst van de signalen van zwaar en toenemend geweld en het feit dat ook voor toekomst geweld wordt gevreesd.
De vrouw heeft tegen het bestreden besluit het volgende aangevoerd.
Zij stelt zich op het standpunt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat een deugdelijke onderbouwing van het besluit ontbreekt. Het huisverbod is daarbij ten onrechte aan haar opgelegd. Zij stelt dat zij zich tijdens genoemd incident slechts heeft verdedigd. De relatie van partijen is enige jaren geleden verbroken. De vrouw heeft sinds circa twee jaar woonruimte elders, maar verblijft vijf dagen per week in het huis van de man om omgang te hebben met de minderjarige, zolang zij haar eigen woning nog niet zo heeft ingericht dat zij de minderjarige fatsoenlijk onderdak kan bieden. De man meent volgens de vrouw dat relatie voortduurt en heeft zich seksueel aan de vrouw opgedrongen, hetgeen meningmaal tot de nodige escalaties heeft geleid, zo ook op 15 augustus 2010.
De vrouw verzet zich met name tegen het contactverbod ten aanzien van de minderjarige. Ten aanzien daarvan heeft zij aangevoerd dat de belangen van de vrouw en de minderjarige om contact met elkaar te hebben zwaarder wegen dan het besluit. Zij heeft dan ook verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat dit deel van het besluit wordt opgeheven dan wel dat dit tot een andersluidend besluit wordt omgezet.
Tegen de verlenging van het huisverbod heeft de vrouw ter zitting aangevoerd dat – voor zover deze betrekking heeft op het contactverbod ten aanzien van de minderjarige – verweerder niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. De aanleiding voor verlenging vormt de totstandkoming van een gestructureerde omgangsregeling tussen de vrouw en de minderjarige. Deze is nog niet op gang gekomen, doordat – zo stelt de vrouw – de gezinsvoogd van de minderjarige nog op vakantie is. Het is volgens de vrouw dan ook nog maar de vraag of de verlenging van het huisverbod zal worden gebruikt om dit doel te bereiken.
Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421, hierna: Wth) in werking getreden.
Op grond van artikel 2 van deze wet kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
De rechter heeft dan ook allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder op grond van feiten of omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van de vrouw in de woning op 15 augustus 2010 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid voor één of meer van zijn huisgenoten.
De rechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
De vrouw verblijft meer dan incidenteel in de woning. Naar niet is betwist lijdt zij aan een borderline persoonlijkheidsstoornis. Zij is onder psychiatrische behandeling. Uit de door verweerder bij Bureau Jeugdzorg ingewonnen informatie blijkt dat reeds jaren zorgen bestaan over dit gezin in verband met huiselijk geweld. Bureau Jeugdzorg acht de kans op escalatie gelet op de voorgeschiedenis groot. Deze informatie wordt ondersteund door het feit dat de politie – naar niet is betwist – bij herhaling op genoemd adres ter assistentie is geroepen in verband met ruzies tussen de vrouw en de man, in het bijzonder in verband met de gedragingen van de vrouw. De vrouw heeft de interventies door de politie niet betwist.
De rechter acht de aanvankelijke stelling van de vrouw dat de agressie van de man uitgaat, omdat hij niet kan accepteren dat de relatie is verbroken, gelet op het verhandelde ter zitting en de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende stukken niet aannemelijk. Bovendien heeft zij erkend dat zij op 15 augustus 2010 de man tijdens een ruzie heeft gekrabd.
Gelet op het voorgaande is de rechter van oordeel dat verweerder op goede gronden het sterke vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van de vrouw in de woning een ernstig en onmiddellijk dreigend gevaar opleverde voor de man en de minderjarige. De rechter acht voldoende aannemelijk geworden dat psychische schade voor de minderjarige is te vrezen ten gevolge van de ruzies tussen haar ouders en dat voortzetting en escalatie van geweldsincidenten in de toekomst is te vrezen .
Verweerder heeft zich dan ook terecht bevoegd geacht tot het opleggen van het onderhavige huisverbod.
Vervolgens dient de rechter te bezien of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot oplegging van het huisverbod heeft kunnen besluiten, zoals hij dat bij het bestreden besluit heeft gedaan.
In dat verband overweegt de rechter het volgende. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b Wth een huisverbod houdt – kort weergegeven – in: een verbod de woning te betreden en contact op te nemen met de personen die in die woning wonen. Blijkens de memorie van toelichting op deze bepaling kan de burgemeester ten aanzien van het contactverbod een uitzondering maken ten aanzien van bepaalde in de woning wonende personen.
Verweerder heeft met verwijzing naar het standpunt van de hulpverlenende instanties gesteld dat onbegeleid contact tussen de vrouw en de minderjarige niet wenselijk is. Ter onderbouwing daarvan heeft verweerder erop gewezen dat de minderjarige schade lijdt door het gewelddadig gedrag van de vrouw tijdens de conflicten met de man. De rechter acht aannemelijk dat de aanwezigheid van de minderjarige bij de conflicten tussen de man en de vrouw schadelijk is voor haar psychische gesteldheid. Het is de rechter echter niet duidelijk geworden welk gevaar onmiddellijk dreigt wanneer de vrouw (onbegeleid) contact heeft met de minderjarige. De stelling dat onmiddellijk gevaar voor de minderjarige dreigt is voorts niet alleen niet concreet gemaakt, maar evenmin voldoende onderbouwd. De in de motivering van het bestreden besluit opgenomen verklaringen van Bureau Jeugdzorg acht de rechter in het licht van de betwisting ervan door de vrouw onvoldoende.
De rechter acht gelet op het verhandelde ter zitting en de gedingstukken aannemelijk dat het creëren van rust tussen de man en de vrouw om een deugdelijke omgangsregeling voor de vrouw en de minderjarige in gang te zetten, aangewezen is. De rechter acht dit een te respecteren belang. Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen moet de rechter het er echter voor houden dat van contact van de vrouw met de minderjarige geen onmiddellijk dreigend gevaar uitgaat voor de veiligheid van die minderjarige. Het doel van dat verbod is dan ook niet duidelijk geworden. Het is onvoldoende toegelicht en onderbouwd.
Hiertegenover staat het belang van de vrouw dat wordt geschaad door het contactverbod.
Op grond van het voorgaande is de rechter van oordeel dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom het gevolg van het contactverbod voor de vrouw niet onevenredig is in verhouding tot een daarmee te dienen doel. De rechter kan dan ook niet vaststellen dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, voor zover dit een contactverbod met de minderjarige inhoudt.
Het besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de in de artikelen 3:46 en 3:47 Awb neergelegde motiveringsbeginselen.
Dit leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het besluit tot de oplegging van het huisverbod gegrond is.
Op grond van artikel 9 Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
De vrouw betwist het besluit tot verlenging van het opgelegde huisverbod. Daarom beschouwt de rechter op grond van artikel 9, lid 2 Wth het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen als mede te zijn gericht tegen het verlengingsbesluit.
De vrouw heeft zicht niet verzet tegen de verlenging van het opgelegde huisverbod, voor zover dit betreft het verbod de woning te betreden en het contactverbod ten aanzien van de man. Zij heeft zich wel verzet tegen de verlenging van het contactverbod ten aanzien van de minderjarige.
Op grond van gelijke overwegingen als hiervoor vermeld is de rechter van oordeel dat het besluit tot verlenging van het huisverbod, voor zover dit het contactverbod met de minderjarige betreft in rechte geen stand kan houden.
Dit besluit komt dan ook in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
Het beroep tegen het besluit tot verlenging van het opgelegde huisverbod is dan ook eveneens gegrond.
Gelet op het voorgaande ziet de rechter geen aanleiding tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Het verzoek daartoe wijst de rechter dan ook af.
Wel ziet de rechter in de gegrondverklaring van het beroep tegen beide besluiten aanleiding om verweerder met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 Awb te veroordelen in de kosten die de vrouw in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechter bepaalt de proceskosten, begroot op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, x factor 1 x € 437,- ) op € 1.311,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De griffier. De voorzieningenrechter: