2. [eiser] vordert als voorziening, zakelijk weergegeven:
A. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van zijn volledige salaris over de periode van
4 november 2009 tot en met 31 maart 2010, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente:
B. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een voorschot op zijn schade ad € 5.000,00;
C. [gedaagde] te veroordelen correcte loonstroken vanaf november 2009 tot en met maart 2010 en een eindafrekening af te geven, op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag,
kosten rechtens.
3. [eiser] stelt ter onderbouwing van de vorderingen, kort samengevat, dat [gedaagde] ten onrechte niet zijn volledige salaris, maar slechts 70% daarvan heeft voldaan. De term “het gebruikelijke salaris” in art. 3 van de vaststellingsovereenkomst dient aldus te worden gelezen dat het volledige salaris verschuldigd is. [gedaagde] heeft in het kader van de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst een voorschot betaald, dat ook neerkwam op het gehele salaris. Zonder de betaling zou [eiser] de overeenkomst niet hebben aanvaard en de toen lopende procedure niet hebben ingetrokken. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] zijn arbeidsongeschiktheid nooit erkend, waarmee in strijd is dat hij wel het aan ziekte gerelateerde salaris heeft betaald. [eiser] stelt tenslotte dat in het bedrijf van [gedaagde] gebruikelijk was om bij arbeidsongeschiktheid 100% van het salaris door te betalen.
4. Ter onderbouwing van de vordering onder 2B stelt [eiser] dat hij – onder andere – nodeloos kosten van rechtsbijstand heeft moeten maken wegens de halsstarrige en onterechte houding van [gedaagde].
5. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer tegen de vordering. Haar verweer wordt, voor zover relevant, in het onderstaande opgenomen en beoordeeld.
6. [gedaagde] vordert in reconventie, zakelijk weergegeven, veroordeling van [eiser] tot betaling van € 6.916,50 bruto, vermeerderd met wettelijke rente, op straffe van een dwangsom. Voorts vordert hij veroordeling van [eiser] tot betaling van € 5.000,00 als voorschot op de door [gedaagde] geleden schade, eveneens op straffe van een dwangsom.
7. Ter onderbouwing van de vorderingen in reconventie stelt [gedaagde] dat [eiser] volgens zijn eigen stellingen in de periode van 4 november 2009 tot 8 februari 2010 niet arbeidsongeschikt is geweest. Hij heeft in die periode echter niet gewerkt, zodat [gedaagde] het salaris op de voet van de art. 6:203 jo. 7:629 BW onverschuldigd heeft betaald. Het gevorderde voorschot op de schadevergoeding ziet op vermogensschade van [gedaagde], waaronder de kosten van rechtsbijstand.
8. [eiser] voert gemotiveerd verweer tegen deze vorderingen. Zijn verweer wordt, voor zover relevant, in het onderstaande opgenomen en beoordeeld.
9. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen, dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
10. De vorderingen over en weer lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
11. Het geschil gaat in essentie over de vragen of [eiser] in de periode van 4 november 2009 tot 8 februari 2010 arbeidsongeschikt is geweest en of hij aanspraak kon maken op betaling van (het volledige) salaris. Partijen waren daaromtrent bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst al verdeeld. Art. 3 van de vaststellingsovereenkomst bevat echter geen eenduidige formulering, zodat deze uitleg behoeft aan de hand van hetgeen partijen in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs aan de bepaling hebben mogen toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
12. In het kader van dit geding staat voldoende vast dat de ziekmelding van [eiser] plaatsvond in het kader van een arbeidsconflict tussen partijen. De bedrijfsarts heeft geoordeeld dat [eiser] in ieder geval van 4 november tot 19 november 2009 arbeidsongeschikt was. De arts heeft [eiser] op 19 november 2009 arbeidsgeschikt geacht. Vast staat dat die laatste beoordeling zonder eigen onderzoek is gedaan: hij vond plaats op basis van een richtlijn omtrent arbeidsconflicten en was al aangekondigd in het bericht van 10 november 2009. Over de feitelijke medische situatie van [eiser] op die datum is niet geoordeeld. [eiser] achtte zich zelf blijkens zijn brief van 14 december 2009 arbeidsongeschikt. In de brief van 28 december 2009 schreef de bedrijfsarts dat er een situatieve arbeidsongeschiktheid was blijven bestaan, hetgeen zich zonder – ontbrekende – toelichting niet verhoudt met het eerdere oordeel dat [eiser] arbeidsgeschikt was. Een en ander brengt met zich mee dat [eiser] niet verweten kan worden dat hij de weg van art. 7:629a BW niet heeft gevolgd. Gelet op het bovenstaande kan er met voldoende zekerheid vanuit worden gegaan dat de bodemrechter zal oordelen dat er ook sprake was van arbeidsongeschiktheid van [eiser] in de periode van 19 november 2009 tot 8 februari 2010.
13. Gelet op het bovenstaande kon [eiser] in beginsel aanspraak maken op salaris. Het beroep van [gedaagde] op art. 7:627 BW stuit daarop af. In dat kader is ook van belang dat zich in de genoemde periode diverse gesprekken en onderhandelingen over het arbeidsconflict en over de beëindiging van het dienstverband hebben afgespeeld. Niet is gebleken dat [gedaagde] toen met voldoende, aan [eiser] kenbare nadruk aanspraak heeft gemaakt op de feitelijke voortzetting van diens werkzaamheden.
14. De volgende vraag betreft de hoogte van het salaris. Vast staat dat [gedaagde] voorafgaande aan de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst 70% van het geldende salaris betaalde. Het voorschotbedrag was niet (voldoende) gespecificeerd en verschafte geen expliciete erkenning van de aanspraak op volledige betaling. Voorts heeft ook [eiser] destijds geen precieze invulling gegeven aan art. 3 van de vaststellingsovereenkomst, terwijl dat mede op zijn weg lag. Op die gronden kan thans niet worden aangenomen dat [eiser] er op mocht vertrouwen dat hij het volledige salaris vergoed zou krijgen.
15. De loonstroken van [eiser] en andere werknemers lenen zich, in het licht van de betwisting over en weer, onvoldoende voor het oordeel dat [gedaagde] steeds volledig doorbetaalde bij arbeidsongeschiktheid, in afwijking van het geldende verzuimprotocol. Volgens art. 4.7 van de verzuimregeling van [gedaagde] kan [eiser] aanspraak maken op doorbetaling van 90% van het laast geldende salaris. Dat deze bepaling anders luidt dan art. 4.2 van hetzelfde protocol of afwijkt van een andere in omloop zijnde tekst, komt voor risico van [gedaagde].
16. Een en ander geeft aanleiding voor toewijzing van 90% van het geldende salaris, dat onbetwist € 2.900,00 bruto per maand bedroeg. Toegewezen wordt daarom € 2.610,00 bruto, onder aftrek van hetgeen reeds is betaald. [eiser] heeft niet onderbouwd welke emolumenten van toepassing zijn, behalve het vakantiegeld. Er bestaat grond om de wettelijke verhoging te beperken tot 25%. Niet is gebleken dat [gedaagde] niet bereid is om de loonstroken en jaaropgave dienovereenkomstig aan te passen, zodat de daarop betrekking hebbende vordering van [eiser] wordt afgewezen.
17. Partijen hebben over en weer het gevorderde voorschot niet onderbouwd, zodat de betreffende vorderingen reeds op die grond worden afgewezen.
18. Op grond van het bovenstaande worden de vorderingen in conventie toegewezen als hieronder wordt bepaald en de vorderingen in reconventie afgewezen.
19. Gelet op de afloop van de procedure wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten in conventie gevallen aan de zijde van [eiser]. Er bestaat grond voor de compensatie van de kosten in reconventie.