ECLI:NL:RBAMS:2010:BN4393

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV 09-44812
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schorsing van geding wegens verkoop van gehuurde onroerend goed

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 mei 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om schorsing van een geding, ingediend door gedaagde. Gedaagde stelde dat hij het gehuurde perceel had verkocht aan De Gebroeders [naam1] BV en dat hij niet langer de verhuurder was van eiseres. Hij verzocht om schorsing van het geding op grond van artikel 225 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat de nieuwe verhuurder zich niet in de procedure had gesteld. Eiseres verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat een veroordelend vonnis tegen gedaagde ook materieel tegen de nieuwe verhuurder zal gelden. Eiseres vreest dat een schorsing zal leiden tot een patstelling in de procedure, omdat de nieuwe verhuurder niet betrokken is.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagde inderdaad geen eigenaar meer is van het gehuurde en dat dit een grond vormt voor schorsing van het geding. De rechter stelt vast dat eiseres niet in een lacune van het rechtssysteem terechtkomt, omdat zij het geding kan hervatten, zelfs als de nieuwe verhuurder niet wil meewerken. De rechter geeft eiseres de gelegenheid om De Gebroeders [naam1] BV als derde partij in het geding op te roepen, maar benadrukt dat dit pas kan nadat het geding is hervat. De kosten van het incident worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt het belang van het betrekken van de juiste partijen in een procedure en de mogelijkheden die de wet biedt om een geding te hervatten, zelfs als er veranderingen in de partijen optreden. De kantonrechter heeft de beslissing genomen met het oog op proceseconomie en de noodzaak om alle relevante partijen in de procedure te betrekken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : CV 09-44812
Datum : 20 mei 2010
113
Vonnis van de kantonrechter te [woonplaats] in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres in de hoofdzaak
verweerster in het incident
nader te noemen [eiseres]
gemachtigde: mr. B. Wessel
t e g e n:
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in de hoofdzaak
verzoeker in het incident
nader te noemen [gedaagde]
gemachtigde: mr. E.P. van der Ree
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
In de procedure is op 12 februari 2010 een vonnis in het door [eiseres] opgeworpen incident gewezen. Nadien is een rolmededeling genomen op 26 februari 2010. Vervolgens heeft [gedaagde] op 26 maart 2010 een akte genomen, gevolgd door de akte van 23 april 2010 van [eiseres].
Daarna is in dit incident vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
In het incident
1. Bij akte van 26 maart 2010 heeft [gedaagde] op de voet van art. 225 Rv om schorsing van het geding verzocht. Hij stelt daartoe, kort samengevat, dat hij het perceel aan de [adres], waarvan het gehuurde deel uitmaakt, bij koopovereenkomst van 15 december 2008 aan De Gebroeders [naam1] BV heeft verkocht en het op 16 maart 2010 aan haar heeft geleverd. Hij is geen verhuurder van [eiseres] meer en zij zal de jegens hem gevorderde machtiging niet kunnen afdwingen. Volgens [gedaagde] zal [eiseres] haar vorderingen jegens hem in de hoofdzaak vermeerderen. Hij zal zelf een tegenvordering instellen. [gedaagde] acht het echter verwarrend en vertragend indien in één procedure moet worden geoordeeld over een machtiging jegens [naam1] en over schade tussen hem en [eiseres].
2. Bij akte van 23 april 2010 heeft [eiseres] zich primair tegen het verzoek verzet. Kort samengevat voert zij aan dat een veroordelend vonnis tegen [gedaagde] materieel ook tegen [naam1] zal gelden. Voorts zal het geding na een schorsing door de belanghebbende die het geding heeft geschorst moeten worden hervat. Daarmee is bedoeld de rechtsopvolger van [gedaagde], dus [naam1]. Deze heeft zich echter niet in de procedure gesteld en dat kan een patstelling opleveren als [naam1] de hervatting niet op zich neemt. Subsidiair, indien wordt geoordeeld dat met de term "belanghebbende" in art. 225 Rv ook de rechtsvoorganger wordt bedoeld, zal [eiseres] opnieuw tegen [gedaagde] moeten procederen, hetgeen vertragend werkt. Voorwaardelijk, indien het schorsingsverzoek wordt toegewezen, verzoekt [eiseres] in de gelegenheid te worden gesteld direct in hoger beroep te kunnen gaan, om te voorkomen dat achteraf blijkt dat de bodemprocedure tegen de verkeerde procespartij is gevoerd. Meer voorwaardelijk, indien het schorsingsverzoek wordt toegewezen en geen direct beroep wordt toegestaan, verzoekt [eiseres] [naam1] op de voet van art. 118 Rv te mogen oproepen.
3. Geoordeeld wordt als volgt.
Onbetwist is dat het gehuurde door [gedaagde] is verkocht en geleverd aan [naam1]. [gedaagde] is geen eigenaar meer, hetgeen een grond vormt voor de schorsing van dit geding als bedoeld in art. 225 lid 1 Rv.
4. Anders dan [eiseres] betoogt, komt zij niet in een lacune in het rechtssysteem terecht indien [naam1] het geding niet wil voorzetten. [eiseres] kan immers op de voet van art. 227 lid 1 Rv bij akte (met instemming van [gedaagde]) dan wel bij exploit (bij gebreke van die instemming) zelf verklaren dat het geding wordt hervat.
5. De volgende vraag welke strekking art. 227 Rv ten aanzien van de hervatting heeft. Indien [naam1] (als belanghebbende rechtsopvolger) op de voet van art. 225 Rv de schorsing ingeroepen zou hebben, zou [eiseres] haar op de voet van art. 227 lid 1 sub a jo. lid 2 moeten en kunnen oproepen. Het geding zou dan voortgezet worden door [naam1]. Dat heeft zich echter niet voorgedaan. [gedaagde] heeft immers het schorsingsverzoek gedaan, zodat hij als "de andere partij" uit art. 227 lid 1 en 2 Rv dient te worden beschouwd. [naam1] heeft zich daarbij afzijdig gehouden en heeft zich ook anderszins (nog) niet in de procedure gesteld, zodat zij ook niet als partij aan te merken valt. [eiseres] zou het geding dus alleen jegens [gedaagde] kunnen hervatten.
6. [eiseres] heeft zich daarnaast echter ook op art. 118 Rv beroepen. In de hoofdzaak dient over mogelijke aanspraken van [eiseres] jegens de opvolgende verhuurders te worden beslist. Dat verschaft grond voor toewijzing van het verzoek om [naam1] in rechte te betrekken. [eiseres] wordt daarom in de gelegenheid gesteld om [naam1] als derde partij in het geding tussen haar en [gedaagde] op te roepen. Dat is echter niet mogelijk zolang het geding is geschorst. [eiseres] zal dus hervatting van dat geding moeten bewerkstelligen. Om redenen van proceseconomie wordt ervan uitgegaan dat zij dat op de rol van 24 juni 2010 zal doen, zodat zij toestemming krijgt om [naam1] tegen dezelfde roldatum op te roepen. In de daarop mogelijk volgende procedure zullen dan 3 partijen betrokken zijn, hetgeen geen bezwaar hoeft op te leveren, anders dan [gedaagde] betoogt.
7. Er zijn geen gronden om hoger beroep toe te staan van deze beslissing, in afwijking van de in art. 337 lid 2 Rv genoemde hoofdregel.
8. Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld, reden om de kosten van het incident te compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
in het incident
I. stelt [eiseres] in de gelegenheid De Gebroeders [naam1] BV op te roepen als derde partij in het onderhavige geding op de rolzitting van 24 juni 2010;
II. compenseert de kosten van het geding in het incident.
Aldus gewezen door mr. F. van der Hoek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter